Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
[A.]
[gedaagde2],
[gedaagde3],
1.De procedure
- de dagvaarding van 25 mei 2020 met producties 1 tot en met 20 van de zijde van de executeur;
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 52 van de zijde van De Twaalf Provinciën c.s.;
- het tussenvonnis van 18 november 2020, waarbij een mondelinge behandeling is gelast;
- de door de executeur in het geding gebrachte producties 21 tot en met 29;
- de akte overlegging producties, tevens houdende verzoek tot aanvulling vordering met producties 53 tot en met 64 van de zijde van De Twaalf Provinciën c.s.;
- de mondelinge behandeling van 29 januari 2021, waarvan de griffier aantekeningen heeft bijgehouden en waarbij door beide partijen pleitaantekeningen zijn overgelegd.
2.De feiten
Waarom regelt u als verkoper niet tevens het collectief verpachten van de grond?
In de koopovereenkomst is verder een clausule opgenomen dat de door u gekochte grond pachtvrij is en dat u zelf verantwoordelijk bent voor het beheer van de grond, hetgeen betekent dat u zelf voor onderhoud en verpachting van de grond dient zorg te dragen. (…)”
Wij gaan als volgt te werk.
- Het monitoren van percelen grond die in de markt worden aangeboden, bijvoorbeeld door partijen als Vastgoedinvesteringen en Groza,
- Het bijhouden van het kadaster zodat wij direct kunnen zien indien een perceel grond van eigenaar wisselt,
- Het zoeken van partijen die agrarische grond willen pachten,
- Het aanschrijven van eigenaren met de vraag of zij hun perceel willen verpachten,
- Het sluiten van pachtovereenkomsten, meestal uit naam van de eigenaren.
3.Het geschil
4.De beoordeling
Artikel 2:55 Wft (vergunningsplicht)
meegenomenin haar aanbod. De aangehaalde passage uit de Memorie van Toelichting bij de Wijzigingswet uit 2016 (die overigens nog niet in werking was getreden ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomsten tussen [A.] en De Twaalf Provinciën) sluit daarbij naadloos aan. Uit een en ander volgt dat naast de vaststelling dat het (feitelijke) beheer van de grond door een derde wordt gecontinueerd of vanaf de datum van levering wordt verricht, minstgenomen ook wetenschap van die situatie en een zekere bewilliging daarin aan de zijde van de aanbieder moet kunnen worden vastgesteld. Ook uit de door de executeur aangehaalde brief van de AFM van 30 mei 2018 blijkt dat de AFM de opstelling van de aanbieder ten opzichte van de feitelijke beheerssituatie van belang acht. Dit bevestigt naar het oordeel van de rechtbank dat het beheercriterium niet zo ruim kan worden genomen dat de enkele omstandigheid dat, naar achteraf gebleken is, sprake is geweest van feitelijk gecontinueerd gebruik, voldoende is om vergunningsplicht aan te nemen.
€ 3.540,00(2 punten x tarief € 1.770,00)