In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen Corendon Dutch Airlines BV, omdat hun vlucht van Amsterdam naar Ibiza op 3 juni 2019 meer dan drie uur vertraagd was. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen. De passagiers stelden dat zij recht hadden op € 400,00 per persoon vanwege de vertraging. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de passagiers niet-ontvankelijk waren, omdat zij hun vorderingsrecht aan Airhelp hadden gecedeerd.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van de vordering kennis te nemen. Vervolgens heeft de rechter het verweer van de vervoerder beoordeeld, waarbij werd gekeken naar de 'Assignment Forms' die door de passagiers waren ondertekend. De rechter oordeelde dat door het ondertekenen van deze formulieren de passagiers hun vorderingsrecht aan Airhelp hadden overgedragen, waardoor zij niet langer bevoegd waren om zelf een vordering in te stellen tegen de vervoerder.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter de passagiers niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering en hen veroordeeld in de proceskosten van de vervoerder. Dit vonnis is uitgesproken door kantonrechter S.N. Schipper op 17 maart 2021.