ECLI:NL:RBNHO:2021:2962

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 maart 2021
Publicatiedatum
9 april 2021
Zaaknummer
8138341 / CV EXPL 19-16917
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van passagiers in vordering tegen luchtvaartmaatschappij wegens cessie van vorderingsrecht

In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen Corendon Dutch Airlines BV, omdat hun vlucht van Amsterdam naar Ibiza op 3 juni 2019 meer dan drie uur vertraagd was. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen. De passagiers stelden dat zij recht hadden op € 400,00 per persoon vanwege de vertraging. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de passagiers niet-ontvankelijk waren, omdat zij hun vorderingsrecht aan Airhelp hadden gecedeerd.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van de vordering kennis te nemen. Vervolgens heeft de rechter het verweer van de vervoerder beoordeeld, waarbij werd gekeken naar de 'Assignment Forms' die door de passagiers waren ondertekend. De rechter oordeelde dat door het ondertekenen van deze formulieren de passagiers hun vorderingsrecht aan Airhelp hadden overgedragen, waardoor zij niet langer bevoegd waren om zelf een vordering in te stellen tegen de vervoerder.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de passagiers niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering en hen veroordeeld in de proceskosten van de vervoerder. Dit vonnis is uitgesproken door kantonrechter S.N. Schipper op 17 maart 2021.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8138341 / CV EXPL 19-16917
Uitspraakdatum: 17 maart 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2.
[passagier sub 2]
beiden wonende te [woonplaats] (Denemarken)
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. D.E. Lof
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Corendon Dutch Airlines BV
gevestigd te Lijnden
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. S.G. Basarat

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 30 september 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam naar Ibiza (Spanje) op 3 juni 2019 (hierna: de vlucht).
2.2.
De vlucht is vertraagd uitgevoerd en de passagiers zijn meer dan drie uur later op hun eindbestemming aangekomen.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 800,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 120,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00 per passagier.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op haar verweer wordt bij de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
De vervoerder voert als primair en meest verstrekkend verweer onder meer aan dat de passagiers niet-ontvankelijk zijn in hun vordering aangezien zij hun vordering aan Airhelp hebben gecedeerd en derhalve niet meer gerechtigd zijn om zelf een vordering in te stellen tegen de vervoerder. Zij voert verder aan dat in de correspondentie voorafgaand aan de dagvaarding gesteld is dat de vordering middels een ‘Assignment Form’ is overgedragen aan Airhelp. De vervoerder heeft dit verweer bij wijze van aanvullend verweer eerst bij conclusie van dupliek gevoerd. Daarom dient de kantonrechter te beoordelen of dit verweer al dan niet als in strijd met de eis van concentratie van verweer (artikel 128 lid 3 Rv) moet worden gepasseerd.
4.3.
Ter onderbouwing van het aanvullend verweer heeft de vervoerder de ‘Assignment forms’ van de passagiers overgelegd (productie 1 conclusie van dupliek). In meerdere vergelijkbare zaken eerder, onder andere op 25 september 2019 (ECLI:NL:RBNHO:2019:8072) is geoordeeld dat het assignmentformulier zoals door Airhelp wordt gebruikt, kwalificeert als een akte van cessie waarmee de vordering door de passagiers in eigendom wordt overgedragen aan Airhelp. Door het ondertekenen van het assignmentformulier zijn de passagiers niet langer bevoegd zelf over het gepretendeerde vorderingsrecht te beschikken. De vervoerder kan zich er dan ook niet op beroepen dat zij in haar conclusie van antwoord van 19 februari 2020 nog niet bekend was met hetgeen in voorgenoemde vonnissen is overwogen. Daarentegen is de kantonrechter van oordeel dat niet zonder meer voorbij kan worden gegaan aan het gemotiveerde verweer dat de passagiers niet meer beschikken over het gepretendeerde vorderingsrecht. Daarbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat de passagiers bij dagvaarding hebben gesteld dat Airhelp namens de passagiers compensatie heeft gevorderd, dat de gemachtigde namens Airhelp de vervoerder schriftelijk heeft aangemaand en dat de vervoerder de, door de passagiers ondertekende, assignment formulieren heeft overgelegd. De passagiers hebben ondanks daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld niet gereageerd op de bij dupliek bijgevoegde assignment formulieren. De door de vervoerder aangevoerde feiten en omstandigheden zijn daarmee vast komen te staan. Aangezien niet is gebleken dat de passagiers over het gepretendeerde vorderingsrecht beschikkingen worden zij dan ook niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering.
4.4.
Als de in het ongelijk gestelde partij zullen de passagiers worden veroordeeld in de kosten van de procedure.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart de passagiers niet-ontvankelijk in hun vordering;
5.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 248,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder;
5.1.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter