ECLI:NL:RBNHO:2021:3098

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 april 2021
Publicatiedatum
14 april 2021
Zaaknummer
8697745
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming woning wegens huurachterstand met toepassing van redelijkheid en billijkheid

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 14 april 2021 uitspraak gedaan in een huurgeschil tussen Stichting Beheer en Bewaring DPF (hierna: DPF) en twee gedaagden, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. DPF vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning vanwege een huurachterstand van meer dan drie maanden. De gedaagden hebben geen bezwaar gemaakt tegen de ontbinding en ontruiming, maar betwisten de hoogte van de huurachterstand. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurachterstand per april 2021 meer dan negen maanden bedraagt, wat een ernstige wanprestatie vormt die de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. De vordering tot ontruiming is toegewezen, waarbij [gedaagde sub 2] slechts hoeft te gedogen, aangezien zij al jaren niet meer in de woning verblijft.

De kantonrechter heeft de vordering tot betaling van de huurachterstand toegewezen, maar de huurachterstand vanaf augustus 2020 tot en met maart 2021 beperkt, rekening houdend met de omstandigheden van [gedaagde sub 1]. De rechter heeft geoordeeld dat de redelijkheid en billijkheid meebrengen dat [gedaagde sub2] slechts hoofdelijk aansprakelijk is voor de huurachterstand tot en met juli 2020. De kantonrechter heeft de gedaagden ook veroordeeld tot betaling van de buitengerechtelijke kosten en proceskosten. Dit vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8697745 \ CV EXPL 20-6675
Uitspraakdatum: 14 april 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de stichting
Stichting Beheer en Bewaring DPF
gevestigd te Amsterdam
eiseres
verder te noemen: DPF
gemachtigde: mr. G.C. Visser (Flanderijn gerechtsdeurwaarders)
tegen

1.[gedaagde sub 1]

wonende te [woonplaats]
gedaagde (sub 1)
verder te noemen: [gedaagde sub 1]
procederend in persoon

2.[gedaagde sub 2]

wonende te [woonplaats]
gedaagde (sub 2)
verder te noemen: [gedaagde sub 2]
gemachtigde: mr. F.M.N. Janssen

1.De zaak in het kort

Deze zaak gaat onder meer over een huurachterstand met betrekking tot een verhuurde woning. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben volgens DPF een huurachterstand van meer dan drie maanden laten ontstaan. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben geen bezwaar tegen ontbinding en ontruiming, maar betwisten de vordering ten aanzien van de huurachterstand. De kantonrechter zal de vordering tot ontbinding en ontruiming toewijzen met die aantekening dat [gedaagde sub 2] de ontruiming slechts dient te gedogen, aangezien zij al jaren niet meer in de woning verblijft. De kantonrechter zal de vordering tot veroordeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot betaling van de huurachterstand tot en met juli 2020 toewijzen, voor zover deze nog niet is voldaan. De redelijkheid en billijkheid brengen mee dat de huurachterstand vanaf augustus 2020 wordt beperkt tot en met maart 2021 en dat uitsluitend [gedaagde sub 1] zal worden veroordeeld tot betaling daarvan.

2.Het procesverloop

2.1.
DPF heeft bij dagvaarding van 28 juli 2020 een vordering tegen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ingesteld. [gedaagde sub 2] heeft schriftelijk geantwoord. Nadat [gedaagde sub 1] aanvankelijk verstek heeft laten gaan, heeft hij het verstek gezuiverd en ook schriftelijk geantwoord.
2.2.
[gedaagde sub 2] heeft een incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring genomen. Nadat DPF schriftelijk heeft gereageerd op dit incident (tevens inhoudende een akte wijziging eisende partij), heeft de kantonrechter bij vonnis van 4 november 2020 de vordering in incident afgewezen.
2.3.
Op 8 april 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft DPF bij brief van 18 februari 2021 nog stukken toegezonden.

3.Feiten

3.1.
DPF is eigenaar van de woning aan [adres], hierna ‘de woning’.
3.2.
Tussen DPF enerzijds en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] anderzijds is met ingang van 16 april 2015 een huurovereenkomst tot stand gekomen tegen een actuele huurprijs van € 954,31 per maand, hierna ‘de huurovereenkomst’.
3.3.
De huurovereenkomst is per 1 mei 2016 voor onbepaalde tijd verlengd.
3.4.
[gedaagde sub 2] heeft de woning verlaten en zich in mei 2017 op het adres van de woning uit laten schrijven.
3.5.
Ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding was de huurachterstand € 3.716,99.
3.6.
Per februari 2021 bedraagt de huurachterstand € 8.454,05. Daarnaast is ook de huur voor maart 2021 niet voldaan.

4.De vordering

4.1.
DPF vordert, na wijziging eisende partij, dat de kantonrechter:
de huurovereenkomst ontbindt;
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] veroordeelt de woning binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis met al degene die en datgene dat zich daar zijdens hen bevindt, te ontruimen, te verlaten en geheel ontruimd ter beschikking van DPF te stellen, onder afgifte van de sleutels aan DPF;
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk veroordeelt te betalen:
1. de hoofdsom van € 3.716,99, zijnde de huurachterstand tot en met juli 2020, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 juli 2020 tot de dag van betaling;
2. de huurbedragen waarop DPF recht had bij nakoming van de huurovereenkomst, steeds te rekenen van de eerste van elke maand vermeerderd met de wettelijke rente daarover tot er betaald is: voor iedere maand, te rekenen met ingang van augustus 2020 tot de dag van ontbinding van de huur en daarna tot en met de maand waarin de ontruiming en lege oplevering van de woning heeft plaatsgevonden aan gebruiksvergoeding;
3. de buitengerechtelijke kosten van € 332,98, inclusief btw;
4. de proceskosten, te vermeerderen met btw.
4.2.
DPF legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een huurachterstand hebben laten ontstaan, die zij ondanks aanmaningen niet hebben ingelost. De betalingsachterstand bedroeg ten tijde van de dagvaarding meer dan drie maanden.

5.Het verweer

5.1.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] betwisten de vordering. [gedaagde sub 1] voert aan, samengevat, dat hij ernstige psychische problemen heeft en thans ook financiële problemen, waardoor de achterstand in de huurbetaling is ontstaan. Ook voert hij aan meerdere malen contact met DPF te hebben gezocht om de huur te beëindigen, maar dat DPF als voorwaarde medewerking van [gedaagde sub 2] stelde. [gedaagde sub 2] voert aan dat zij al sinds mei 2016 niet meer het woongenot heeft, maar dit door omstandigheden niet aan DPF heeft gemeld. Zij betwist op de hoogte te zijn gesteld van de wanbetaling en voert aan dat de schade hiervan niet ten laste van haar mag komen.

6.De beoordeling

Ontbinding
6.1.
Vast staat dat de huurachterstand per april 2021 meer dan negen maanden bedraagt. Bij een huurachterstand van deze omvang is sprake van een dusdanig ernstige wanprestatie dat die de ontbinding van de huurovereenkomst op grond van artikel 6:265 Burgerlijk Wetboek rechtvaardigt. Daarnaast hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] geen bezwaar tegen de ontbinding. De vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst zal dan ook worden toegewezen en wel per datum van het wijzen van dit vonnis.
Ontruiming
6.2.
Gelet op de ontbinding van de huurovereenkomst is de vordering tot ontruiming van de woning eveneens toewijsbaar. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben ook geen bezwaar tegen de ontruiming. [gedaagde sub 2] verblijft immers al enige jaren niet meer in de woning en [gedaagde sub 1] verblijft sinds kort evenmin nog in de woning. De ontruiming zal dan ook overeenkomstig de vordering worden toegewezen, echter uitsluitend jegens [gedaagde sub 1] . Omdat [gedaagde sub 2] al jaren niet meer in de woning verblijft, zal zij niet tot ontruiming (kunnen) worden veroordeeld, maar zal zij - afgezien van het ophalen van haar eventueel nog in de woning aanwezige persoonlijke bezittingen - de ontruiming slechts moeten gedogen.
Achterstand huurbetaling
6.3.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben de huurachterstand op zichzelf niet betwist. Wel hebben zij ieder voor zich verweer gevoerd in verband met de wijze waarop de huurachterstand heeft kunnen oplopen.
6.4.
Dat [gedaagde sub 1] met ernstige psychische en financiële problemen te maken heeft, wil de kantonrechter wel aannemen. Dit zijn echter - hoe ingrijpend voor [gedaagde sub 1] ook – omstandigheden die los staan van de verplichting van [gedaagde sub 1] om de huur voor de woning te betalen. Het betoog van [gedaagde sub 1] dat DPF niet wilde meewerken aan het beëindigen van de huurovereenkomst, terwijl hij DPF (en haar gemachtigde) daarover vanaf september 2020 heeft aangeschreven, slaagt evenmin. Behalve dat [gedaagde sub 1] geen stukken ter onderbouwing daarvan heeft overgelegd, heeft de gemachtigde van DPF toegelicht dat DPF alleen op het verzoek van [gedaagde sub 1] in kon gaan als dit van hem en [gedaagde sub 2] samen afkomstig was. De huurovereenkomst kon anders niet beëindigd worden. Dat dit niet mogelijk was door de verstoorde verhouding tussen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] kan DPF niet worden aangerekend. [gedaagde sub 1] heeft daarnaast weliswaar gesteld dat hij een nieuwe huurder bij DPF heeft aangebracht en aangegeven dat hij de woning wilde verlaten, maar niet is gebleken dat hij en [gedaagde sub 2] de huur hebben opgezegd of dat [gedaagde sub 1] heeft aangeboden de woning te ontruimen en de sleutel over te dragen, zodat de woning weer verhuurd kon worden. [gedaagde sub 1] dient daarom de huurachterstand te betalen. Echter, aangezien DPF heeft verzocht om uitstel van de mondelinge behandeling van de onderhavige zaak die oorspronkelijk op 4 maart 2021 zou plaatsvinden, zal de kantonrechter de gevorderde huurbedragen na juli 2020 beperken tot en met maart 2021. Gezien de omstandigheden, waaronder het feit dat [gedaagde sub 1] (ook) niet meer het woongenot van de woning heeft, is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat de verplichting tot betaling van de huur(achterstand) na maart 2021 doorloopt.
6.5.
Het feit dat [gedaagde sub 2] al sinds jaren niet meer in de woning verblijft, ontslaat haar niet van haar verplichting tot huurbetaling. Zij heeft de hoofdelijke verbondenheid voor de verplichtingen uit de huurovereenkomst ook niet betwist. [gedaagde sub 2] voert echter aan dat zij pas door de dagvaarding bekend is geworden met de huurachterstand, die toen al meer dan drie maanden bedroeg, waardoor zij niet de gelegenheid heeft gehad haar schade te beperken. De kantonrechter begrijpt dit betoog zo dat DPF meer had moeten doen om [gedaagde sub 2] tijdig over de huurachterstand te informeren. Dit betoog slaagt niet, omdat het op de weg van [gedaagde sub 2] had gelegen om DPF over haar verhuizing te informeren. Dat zij dat destijds door omstandigheden – hoe begrijpelijk ook – niet heeft gedaan waardoor DPF haar in eerste instantie op haar oude adres heeft aangeschreven, komt voor haar rekening. Echter, gezien de omstandigheden dat [gedaagde sub 2] al jaren niet meer in de woning verblijft, zij geen contact meer met [gedaagde sub 1] heeft en dus niet op andere wijze van de huurachterstand op de hoogte kon zijn en niet is gebleken dat DPF na dagvaarding actie heeft ondernomen om de schade voor [gedaagde sub 2] te beperken anders dan de bevestiging dat zij met terugwerkende kracht per 23 november 2020 ‘niet meer op de huurovereenkomst staat’, brengt de redelijkheid en billijkheid mee dat [gedaagde sub 2] slechts hoofdelijk aansprakelijk is voor de huurachterstand tot en met juli 2020 zoals in de dagvaarding vermeld en voor zover deze inmiddels niet al is voldaan, te vermeerderen met rente en kosten, waaronder mede begrepen de proceskosten.
6.6.
De gevorderde buitengerechtelijke kosten zijn gelijk aan het bedrag dat DPF in de verzonden aanmaning heeft vermeld. Gelet op artikel 6:96 lid 6 BW zijn de gevorderde buitengerechtelijke kosten toewijsbaar.
6.7.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van DPF gedeeltelijk zal toewijzen.
6.8.
De proceskosten inclusief btw (voor zover de kostenposten daarvoor in aanmerking komen), komen voor rekening van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , omdat zij ongelijk krijgen.

7.De beslissing

De kantonrechter:
7.1.
ontbindt de huurovereenkomst met ingang van heden 14 april 2021;
7.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] de woning binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis met al degene die en datgene dat zich daar zijdens hem bevindt, te ontruimen, te verlaten en geheel ontruimd ter beschikking van DPF te stellen, onder afgifte van de sleutels aan DPF;
7.3.
bepaalt dat [gedaagde sub 2] - afgezien van het ophalen van haar eventueel nog in de woning aanwezige persoonlijke bezittingen - de ontruiming van de woning dient te gedogen;
7.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk tot betaling aan DPF van € 3.716,99 voor zover niet al voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente over (het restant van) dat bedrag vanaf 28 juli 2020 tot aan de dag van de gehele betaling;
7.5.
veroordeelt [gedaagde sub 1] tot betaling aan DPF van de huurbedragen van augustus 2020 tot en met maart 2021, te vermeerderen met de wettelijke rente over die bedragen vanaf de eerste van de betreffende maand tot aan de dag van gehele betaling;
7.6.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 332,98 inclusief btw;
7.7.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van DPF tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 102,96
griffierecht € 499,00
salaris gemachtigde € 498,00,
te vermeerderen met btw voor zover de kostenposten daarvoor in aanmerking komen;
7.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
7.9.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter