ECLI:NL:RBNHO:2021:3178

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 april 2021
Publicatiedatum
16 april 2021
Zaaknummer
C/15/314276 / KG ZA 21-139
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van gevorderde bouwstop in kort geding wegens instemming met werkzaamheden

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 8 april 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en Belles Rives Holding B.V. De eiser, vertegenwoordigd door mr. M. Görsültürk, vorderde een bouwstop voor werkzaamheden aan een onroerend goed, waarvan hij mede-eigenaar is. De eiser stelde dat de werkzaamheden zonder zijn toestemming werden uitgevoerd, wat een inbreuk op zijn eigendomsrecht zou vormen. De gedaagde partij, Belles Rives, vertegenwoordigd door mr. M.J. Sarfaty, voerde aan dat de eiser wel degelijk instemming had gegeven voor de werkzaamheden, die al in oktober 2019 waren begonnen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de eiser in oktober 2019 op de hoogte was van de werkzaamheden en daartegen niet heeft geprotesteerd. Bovendien bleek uit de overgelegde stukken dat de eiser betrokken was bij de financiering van de verbouwing, wat zijn instemming met de voortzetting van de werkzaamheden in januari 2021 bevestigde. De rechter concludeerde dat er geen sprake was van een onrechtmatige inbreuk op het eigendomsrecht van de eiser, omdat hij met de werkzaamheden had ingestemd.

De vordering van de eiser werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde partij, die op € 1.683,00 werden begroot. De uitspraak benadrukt het belang van instemming bij gezamenlijke eigendom en de gevolgen van het niet tijdig protesteren tegen voorgenomen werkzaamheden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/314276 / KG ZA 21-139
Vonnis in kort geding van 8 april 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat: mr. M. Görsültürk te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
K.H. SMIT STAMRECHT B.V.,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BELLES RIVES HOLDING B.V.,
beiden kantoorhoudende te [adres], gemeente Zaanstad,
gedaagden,
advocaat: mr. M.J. Sarfaty te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en Belles Rives c.s. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 17 maart 2021 met producties 1 tot en met 8 en aanvullende producties 9 tot en met 13;
  • de door Belles Rives c.s. in het geding gebrachte producties 1 tot en met 26;
  • de mondelinge behandeling van 25 maart 2021, waarbij door Belles Rives c.s. pleitaantekeningen zijn voorgedragen.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Op 17 juni 2019 zijn [eiser], K.H. Smit (hierna: Smit) en [A.] (hierna: [A.]) gezamenlijk (ieder voor één derde) eigenaar geworden van de registergoederen plaatselijk bekend als [adres] (hierna gezamenlijk: [adres]).
2.2.
De gezamenlijk aankoop van [adres] maakt onderdeel uit van een bredere samenwerking tussen [eiser], Smit en [A.]. Die samenwerking heeft tot doel het aankopen van onroerend goed teneinde dat onroerend goed te renoveren en vervolgens te verhuren aan derden. [eiser] exploiteert (via zijn vennootschap Bouwgroep 38 B.V.) een bouw- en aannemersbedrijf en [A.] (via zijn eenmanszaak [A.] Elektrotechniek) een elektrotechnisch installatiebureau. Smit houdt zich (via diverse vennootschappen, waaronder Belles Rives c.s.) onder meer bezig met projectontwikkeling. De bedoeling van [eiser], Smit en [A.] was dat zij ieder vanuit hun eigen expertise een bijdrage zouden leveren aan de samenwerking. In het kader van deze samenwerking hebben [eiser], Smit (al dan niet via diverse vennootschappen) en [A.] naast [adres] diverse andere registergoederen aangekocht, te weten aan de [adres], de [adres], de [adres] en de [adres], alle te [adres]. Wekelijks vonden tussen [eiser], Smit en [A.] vergaderingen plaats op het kantoor van Smit om de voortgang van de samenwerking in de verschillende projecten te bespreken.
2.3.
In oktober 2019 hebben sloop- en verbouwingswerkzaamheden plaatsgevonden aan het [adres], waartegen de gemeente Zaanstad (hierna: de gemeente) handhavend heeft opgetreden door middel van het opleggen van een bouwstop, omdat de benodigde sloopmelding- en/of vergunning en omgevingsvergunning ontbraken. Blijkens destijds gewisselde e-mailcorrespondentie was [eiser], althans zijn vennootschap Bouwgroep 38 B.V., bij de uitvoering van deze werkzaamheden betrokken.
2.4.
Smit heeft in oktober 2019 bij de gemeente een vergunningsaanvraag ingediend (althans laten indienen) voor de sloop- en verbouwingswerkzaamheden op het [adres]. Daarbij heeft hij Bouwgroep 38 B.V. als aanvrager vermeld en [eiser] als contactpersoon. In de vergunningsaanvraag zijn de kosten voor het onderhouden, restaureren, veranderen of slopen van het [adres] geschat op € 100.000 en de projectkosten eveneens op € 100.000. Smit heeft de ingediende vergunningsaanvraag op 16 oktober 2019 ter informatie doorgestuurd aan [eiser] en [A.].
2.5.
In een e-mail van 20 april 2020 heeft [eiser] gemeld dat hij niet meer bij de wekelijkse vergaderingen met Smit en [A.] aanwezig is, omdat hij het niet meer zag zitten om zaken te doen met Smit. Smit heeft daarop geantwoord dat hij instemt met het voorstel om de samenwerking met [eiser] te beëindigen.
2.6.
De gemeente heeft in april 2020 medegedeeld dat op de vergunningsaanvraag ten aanzien van het [adres] niet positief kan worden beslist totdat vervolgonderzoek in het kader van de Wet Natuurbescherming heeft plaatsgevonden, omdat niet uitgesloten is dat in het pand huisvesting kan zijn voor beschermde soorten (gierzwaluw en vleermuizen). De gemeente schat in dat dat vervolgonderzoek duurt tot de maand oktober 2020. Van deze e-mailcorrespondentie met de gemeente heeft [eiser] (Bouwgroep 38 B.V.) een kopie ontvangen.
2.7.
[eiser] heeft in of omstreeks augustus 2020 zijn aandeel in de registergoederen aan de [adres] en [adres] verkocht aan [B.] (hierna: [B.]), de bestuurder van Staalbouw Heining B.V. Ook is tussen [eiser] en [B.] gesproken over de overdracht van het aandeel van [eiser] in het [adres] aan [B.]. Smit en [A.] waren van deze gesprekken op de hoogte.
2.8.
In oktober 2020 heeft de gemeente een (omgevings)vergunning verleend voor sloop- en bouwwerkzaamheden aan het [adres].
2.9.
[eiser] heeft Smit en [A.] per e-mail van 3 december 2020 bericht dat hij zijn besluit om zijn aandelen in de gezamenlijke onroerende zaken te verkopen, heeft herzien en dat hij afziet van verkoop.
2.10.
Op 8 december 2020 heeft Peetoom Timmerwerken (hierna: Peetoom) aan “Converse” een offerte verstrekt ter hoogte van € 199.010,01, voor de casco restauratie van het [adres]. “Converse DC” is een handelsnaam van Belles Rives c.s.. Smit heeft de bij deze offerte gevoegde opdrachtbevestiging op 14 december 2020 ondertekend. Onderaan de offerte heeft Smit, vlak boven zijn handtekening, het volgende vermeld:

Voor akkoord,
Namen ontwikkelingscombinatie [adres].”
2.11.
Smit heeft op 12 januari 2021 een e-mail gestuurd aan [A.] en [B.], met als bijlage de ondertekende opdracht aan Peetoom. In zijn e-mail heeft Smit geschreven dat hij wil dat de sloper de volgende maandag gaat beginnen. Verder is het volgende vermeld:

[eiser][[eiser], toevoeging voorzieningenrechter]
hangt nog op [adres], en die moet er af voor ik ga bewegen met financiers etc. Derhalve [B.][[B.]
,toevoeging voorzieningenrechter]
, kun je K-pad op korte termijn afnemen?(…)”
2.12.
Ten overstaan van notaris mr. J.W. Mol (hierna: de notaris) is op 28 januari 2021 (om 14.47 uur) een notariële akte gepasseerd tussen Smit, [eiser] en [A.] enerzijds, en [C.] anderzijds. Daarin is ten gunste van [C.] een recht van eerste hypotheek gevestigd op het [adres]. Uit deze akte volgt dat het hypotheekrecht strekt tot zekerheid voor de betaling van hetgeen [C.] heeft te vorderen uit hoofde van een door hem aan verstrekte geldlening aan [eiser], Smit en [A.] ter hoogte van € 700.000. In de hypotheekakte is vermeld dat [eiser], Smit en [A.] bij de notaris zijn verschenen middels schriftelijk gevolmachtigde, te weten een medewerkster van het kantoor van de notaris. Ook is vermeld dat de echtgenote van [eiser] blijkens een aan de minuut van de akte gehechte onderhandse akte toestemming heeft verleend voor de in de akte genoemde rechtshandelingen.
2.13.
Op 28 januari 2021 (om 14.33 uur) heeft de notaris per WhatsApp aan [eiser] gevraagd om telefonisch contact op te nemen, waarop [eiser] heeft geantwoord dat hij dat zal doen. De notaris heeft vervolgens op 28 januari 2021 om 15.43 uur aan [eiser] gevraagd om zijn “
akkoord” en de toestemmingsverklaring van zijn echtgenote per e-mail aan de notaris toe te sturen. Op 29 januari 2021 heeft [eiser] daarop bevestigend geantwoord (“
Ja”). [eiser] heeft de notaris per e-mail van 27 februari 2021 een toestemmingsverklaring toegestuurd die is ondertekend door zijn echtgenote en die is gedateerd op 28 januari 2021. Daarin is vermeld dat de echtgenote van [eiser] toestemming geeft voor het vestigen van een hypotheekrecht op [adres] in verband met een hoofdelijke geldlening met een hoofdsom van € 600.000 ten laste van onder meer [eiser].
2.14.
In de periode februari 2021 zijn tussen [eiser], Smit en [A.] verschillende voorstellen gewisseld om het gezamenlijk eigendom van de verschillende onroerende zaken, waaronder het [adres], te beëindigen,. Daarbij zijn diverse bedragen genoemd. Tot overeenstemming heeft dat niet geleid.
2.15.
Per e-mail van 24 februari 2021 heeft [B.] aan [eiser], Smit, [A.] medegedeeld dat hij van de koop van het aandeel van [eiser] in [adres] afziet, omdat hij geen vertrouwen meer heeft in de combinatie.
2.16.
Eveneens op 24 februari 2021 heeft [B.] de opdrachtbevestiging aan Peetoom doorgestuurd aan [eiser].
2.17.
[eiser] heeft Smit vervolgens per brief van 25 februari 2021 gesommeerd de werkzaamheden op [adres] te staken en medewerking te verlenen aan de uitvoering van een taxatie van de onroerende zaken waarvan [eiser] en Smit gezamenlijk eigenaar zijn. Per email van 3 maart 2021 heeft Smit hierop gereageerd.
2.18.
Op 17 en 19 maart 2021 heeft [eiser] alle aan de notaris en aan [D.] (een medewerkster van de onderneming van Smit) verstrekte schriftelijke volmachten ingetrokken. De notaris heeft op 19 maart 2021 bevestigd dat hij van de intrekking van de volmacht aantekening zal maken op de originele akte.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat - dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut en alle dagen en uren, Belles Rives c.s. gebiedt met onmiddellijk ingang na betekening van dit vonnis de werkzaamheden aan het [adres] te staken en gestaakt te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom, met machtiging van [eiser] om dit vonnis ten uitvoer te doen leggen met behulp van de sterke arm van politie en justitie, onder bepaling dat [eiser] de kosten die hij in verband met de tenuitvoerlegging verschuldigd is op Belles Rives c.s. kan verhalen, een en ander met veroordeling van Belles Rives c.s. in de kosten van dit geding.
3.2.
Hieraan legt [eiser] - zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag. De werkzaamheden aan het [adres] worden buiten medeweten of toestemming van [eiser] uitgevoerd, terwijl hij mede-eigenaar is. Belles Rives c.s., handelend onder de naam Converse DC, heeft tot die werkzaamheden opdracht gegeven en maakt daarmee onrechtmatig inbreuk op eigendomsrecht van [eiser] zoals neergelegd in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM en artikel 5:1 BW. Ook pleegt zij daarmee een onrechtmatige daad als bedoeld in artikel 6:162 BW jegens [eiser]. [eiser] heeft ook belang bij de gevraagde bouwstop, omdat hij als mede-eigenaar verantwoordelijk is voor het [adres] en door derden aansprakelijk gesteld kan worden, aldus steeds [eiser].
3.3.
Belles Rives c.s. voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter stelt het volgende voorop. Vast staat dat [eiser], Smit en [A.] tot op heden gezamenlijk eigenaar zijn van het [adres]. Uit de overgelegde stukken en de gang van zaken ter zitting wordt duidelijk dat [eiser] en Smit als gevolg van tussen hen gerezen geschillen niet meer in staat zijn om gezamenlijk het beheer te voeren over deze gemeenschap. Het ligt daarom voor de hand dat zij (op grond van artikel 3:168 lid 2 BW) de kantonrechter verzoeken een beheersregelen te treffen, zo nodig met onderbewindstelling van de onroerende zaak. Voor zover dat nog niet is gebeurd, zouden zij dat alsnog in overweging kunnen nemen.
4.2.
De onderhavige procedure betreft echter geen procedure tussen de gezamenlijk eigenaren van het [adres], maar een vordering van [eiser] tegen Belles Rives c.s., zijnde twee vennootschappen van Smit die geen mede-eigenaren zijn van [adres], maar volgens [eiser] opdracht hebben gegeven aan aannemer Peetoom tot het uitvoeren van werkzaamheden aan het [adres]. [eiser] vordert dat Belles Rives c.s. die werkzaamheden staakt. Gelet op de standpunten van partijen over en weer, spitst het geschil zich toe op de vraag of [eiser] voor de aan Peetoom opgedragen werkzaamheden toestemming heeft gegeven.
4.3.
Voor de toewijzing van de vordering van [eiser] dient de voorzieningenrechter te beoordelen of het in zodanig hoge mate waarschijnlijk te achten is dat deze vordering in een eventueel aan te spannen bodemprocedure toewijsbaar is, dat het verantwoord is daarop bij wijze van voorziening bij voorraad vooruit te lopen. Daarbij dient de voorzieningenrechter ook een afweging te maken van de over en weer betrokken belangen.
4.4.
Partijen zijn het er over eens dat voor de aan Peetoom opgedragen werkzaamheden aan het [adres] de toestemming van [eiser] als mede-eigenaar vereist was. Ook de voorzieningenrechter zal daarvan uit gaan. Die toestemming hoeft echter niet uitdrukkelijk te worden gegeven, maar kan ook uit gedragingen voortvloeien. [eiser] betoogt dat hij nimmer toestemming heeft gegeven voor de aan Peetoom opgedragen werkzaamheden aan het [adres]. De voorzieningenrechter begrijpt de stellingen van [eiser] verder aldus, dat hij ook geen weet had van die werkzaamheden, zodat zijn instemming niet uit zijn gedragingen kunnen worden afgeleid.
4.5.
De voorzieningenrechter overweegt dat uit de door Belles Rives c.s. geschetste gang van zaken voldoende duidelijk is geworden dat de huidige (nu aan Peetoom opgedragen) sloop- en verbouwingswerkzaamheden aan het [adres], al zijn aangevangen in oktober 2019. Tussen partijen staat vast dat die werkzaamheden in oktober 2019 met volledige instemming van [eiser] plaatsvonden. De bouw is vervolgens stilgelegd, omdat een vergunning bij de gemeente moest worden aangevraagd en verkregen. [eiser] verwijt Belles Rives c.s. dat Smit in de vergunningsaanvraag ten onrechte heeft vermeld dat Bouwgroep 38 B.V. (de vennootschap van [eiser]) de aanvrager is. Voldoende staat echter vast dat [eiser] daarvan in oktober 2019 op de hoogte was en daartegen niet heeft geprotesteerd, waaruit de voorzieningenrechter afleidt dat [eiser] (in ieder geval destijds) ook met deze gang van zaken instemde.
4.6.
Na de vergunningsaanvraag bleek dat een onderzoek moest plaatsvinden op basis van de Wet Natuurbescherming. Dat onderzoek zou tot oktober 2020 duren. Ook daarvan was [eiser] op de hoogte blijkens de overgelegde emailcorrespondentie. Toen in oktober 2020 door de gemeente de omgevingsvergunning werd verleend, zijn de werkzaamheden weer opgepakt. De huidige aan Peetoom opgedragen sloop- en verbouwingswerkzaamheden betreffen dezelfde werkzaamheden als waarvoor - met medeweten en instemming van [eiser] - in oktober 2019 een vergunning is aangevraagd. Omdat [eiser] tegen die werkzaamheden nimmer heeft geprotesteerd, acht de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk dat [eiser] voor deze werkzaamheden toestemming heeft gegeven.
4.7.
[eiser] heeft hiertegen aangevoerd dat slechts relevant is of hij heeft ingestemd met de opdracht aan Peetoom van 14 december 2020 voor een aanneemsom van (afgerond) € 200.000. [eiser] stelt dat daarvan geen sprake is en dat hij pas op 24 februari 2021 via [B.] heeft kennisgenomen van die opdracht, nadat de werkzaamheden door Peetoom al waren aangevangen. Volgens [eiser] kan zijn eigen aannemingsbedrijf (Bouwgroep 38 B.V.) de werkzaamheden voor een lagere aanneemsom verrichten. Ook in de vergunningsaanvraag is uitgegaan van lagere kosten, aldus [eiser].
4.8.
Overwogen wordt dat niet zonder meer duidelijk is dat de aan Peetoom verschuldigde aanneemsom hoger is dan de geschatte kosten in de vergunningsaanvraag uit oktober 2019. De aanneemsom van Peetoom bedraagt immers afgerond € 200.000, terwijl in de vergunningsaanvraag uit oktober 2019 is vermeld dat de bouwkosten € 100.000 bedragen en de projectkosten eveneens € 100.000.
4.9.
Als onbetwist staat in ieder geval wel vast dat de daadwerkelijke offerte van Peetoom niet in december 2020 aan [eiser] is verstrekt. Wel is die offerte verstrekt aan [B.]. Mogelijk verkeerden Smit (en [A.]) in de veronderstelling dat [B.] het aandeel van [eiser] in het [adres] op korte termijn zou overnemen, als gevolg van de steeds wisselende en tegenstrijdige mededelingen daarover van [B.] en [eiser]. Daarbij komt dat [eiser] er in april 2020 zelf voor heeft gekozen niet meer naar de wekelijkse vergaderingen te komen, waardoor hij mogelijk informatie over het project heeft misgelopen.
4.10.
Het antwoord op de vraag voor wiens risico dit moet komen kan verder in het midden blijven. De voorzieningenrechter is namelijk van oordeel dat - ondanks het voorgaande - voldoende aannemelijk is dat [eiser] wist dat de (reeds in oktober 2019 gestarte) werkzaamheden aan het [adres] in januari 2021 werden voortgezet en werden opgedragen aan een aannemer (Peetoom) voor een aanneemsom van € 200.000, en dat [eiser] daarmee ook instemde.
Uit de overgelegde hypotheekakte van 28 januari 2021 en de tussen [eiser] en de notaris gevoerde correspondentie (zie 2.13 van dit vonnis), blijkt namelijk met voldoende zekerheid dat [eiser] betrokken is geweest bij de totstandkoming van de geldlening en de hypotheekakte met [C.]. Partijen zijn het er over eens dat die geldleningsovereenkomst, waarvoor [eiser] hoofdelijk aansprakelijk is, is gesloten om de aanneemsom van de verbouwing van het [adres] te financieren. Dit wordt bevestigd door het betoog van [eiser] ter zitting dat in die geldleningsovereenkomst een boeteclausule is opgenomen voor het geval die verbouwingswerkzaamheden aan het [adres] worden gestaakt. De stelling van [eiser] dat hij geen enkele weet had van de voortzetting van de werkzaamheden door een (andere) aannemer in januari 2021, kan daarom niet worden gevolgd. Indien [eiser] bezwaar had tegen de opdracht aan een aannemer, bijvoorbeeld omdat zijn eigen aannemersbedrijf de werkzaamheden goedkoper kon uitvoeren, had hij dat in januari 2021 kenbaar moeten maken, hetgeen kennelijk niet is gebeurd.
4.11.
[eiser] brengt hier tegenin dat de notaris voor het tot stand brengen van de geldleningsovereenkomst en de hypotheekakte gebruik heeft gemaakt van de schriftelijke volmacht van [eiser], terwijl [eiser] voor de gebruikmaking van die volmacht geen toestemming heeft gegeven aan de notaris. Bovendien ontbreekt ook de toestemming van zijn echtgenote (in de zin van artikel 1:88 jo. 89 BW), hoewel in de hypotheekakte is vermeld dat de toestemmingsverklaring is gehecht aan de minuut van die akte, aldus [eiser]. [eiser] is voornemens de geldleningsovereenkomst met [C.] en de hypotheekakte aan te vechten.
4.12.
De voorzieningenrechter dient in beginsel uit te gaan van de juistheid van de door de notaris verleden notariële akte. In deze procedure hoeft (en kan) niet worden vastgesteld of de geldleningsovereenkomst en het hypotheekrecht rechtsgeldig zijn, maar is enkel van belang of [eiser] wist van de financiering van de aanneemsom voor de verbouwing van het [adres] en daarmee heeft ingestemd. Dat daarvan sprake is, volgt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter (zoals reeds overwogen) bovendien niet alleen uit de hypotheekakte van 28 januari 2021 (waarvan [eiser] de geldigheid betwist), maar ook uit de in 2.13 besproken WhatsApp-berichten tussen [eiser] en de notaris. Daaruit kan namelijk worden afgeleid dat op de datum van het passeren van de hypotheekakte telefonisch overleg heeft plaatsgevonden tussen [eiser] en de notaris. [eiser] heeft ter zitting erkend dat hij reeds conceptstukken ten aanzien van de geldleningsovereenkomst en hypotheekakte met [C.] had ontvangen van de notaris en dat hij daarover vervolgens telefonisch heeft gesproken met de notaris. In een Whatsappbericht van diezelfde dag heeft de notaris aan [eiser] gevraagd of hij zijn “
akkoord” en de toestemming van zijn echtgenoot per e-mail wilde bevestigen, waarop [eiser] heeft geantwoord met “
Ja”. Hoewel [eiser] betwist dat hij daarmee (ook) toestemming heeft gegeven voor het gebruik van de volmacht door de notaris, staat hiermee naar het oordeel van de voorzieningenrechter voorshands wel voldoende vast dat [eiser] akkoord was met de geldleningsovereenkomst en de hypotheekakte. [eiser] heeft ook op geen enkele wijze toegelicht welke andere betekenis aan deze berichten, alsmede aan de toestemmingsverklaring van zijn echtgenote die [eiser] zelf op 28 februari 2021 aan de notaris heeft toegezonden, kan worden toegekend.
Het betoog van [eiser] dat volstrekt onaannemelijk is dat hij instemde met deze financiering voor de aanneemsom van de verbouwing van het [adres] omdat hij zijn aandeel in het [adres] sinds april 2020 wilde verkopen, wordt niet gevolgd. [eiser] had dit besluit blijkens zijn email van 3 december 2020 immers herzien en wilde zijn aandeel (toch) niet verkopen.
4.13.
Hierbij wordt benadrukt dat nog niet is gezegd dat de geldleningsovereenkomst en hypotheekakte geldig namens [eiser] zijn aangegaan. Ook indien in een eventuele vervolgprocedure zou komen vast te staan dat de notaris ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de volmacht van [eiser] en/of dat toestemming van de echtgenote van [eiser] ontoereikend is, doet dit gezien het voorgaande echter niet af aan het feit dat [eiser] kennis had van de financiering van de aanneemsom voor de verbouwing van [adres] en daarmee heeft ingestemd.
4.14.
Een en ander leidt tot de tussenconclusie dat voldoende aannemelijk is dat de huidige werkzaamheden aan het [adres] in oktober 2019 met medeweten en instemming van [eiser] zijn begonnen en in januari 2021 eveneens met zijn medeweten en instemming zijn voortgezet. Dit betekent dat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake is van een onrechtmatige inbreuk op het eigendomsrecht van [eiser], noch van een onrechtmatige daad van Belles Rives c.s.
4.15.
Daarbij komt dat ook de te maken belangenafweging in het nadeel van [eiser] uitpakt. De belangen van Belles Rives c.s. bij het voortzetten van de verbouwing zijn evident. De kosten van de verbouwing zijn immers al (deels) gemaakt en lopen door, terwijl pas verhuurinkomsten gegenereerd kunnen worden nadat de verbouwing is voltooid. Het belang van [eiser] bestaat er uit dat hij zijn eigendomsrecht wenst te handhaven. Een schending van het eigendomsrecht van [eiser] is echter onvoldoende aannemelijk geworden, omdat [eiser] met de werkzaamheden heeft ingestemd. Voor zover [eiser] op die eerder gegeven toestemming wenst terug te komen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat dit gelet op de betrokken belangen van Belles Rives c.s. en het vergevorderde stadium waarin de werkzaamheden zich al bevinden, geen bouwstop rechtvaardigt.
Over de potentiële aansprakelijkstellingen van derden waarop [eiser] zich beroept, wordt overwogen dat daarvan (ten aanzien van het [adres]) niets is gebleken en evenmin aanleiding bestaat om te vrezen dat die problemen zich zullen voordoen, zodat dit belang minder zwaar weegt dan de belangen van Belles Rives c.s. bij voorkoming van een bouwstop. Daarbij komt dat Belles Rives c.s. heeft aangevoerd dat ook de belangen van [eiser] worden gediend met het voortzetten van de verbouwingswerkzaamheden. De waarde van het [adres], waarvan [eiser] mede-eigenaar is, zal daardoor immers stijgen en ook wordt voorkomen dat [eiser] de contractuele boete uit de geldleningsovereenkomst met [C.] verbeurt.
4.16.
Het voorgaande betekent dat de vordering van [eiser] zal worden afgewezen. Aan de beoordeling van de overige verweren van Belles Rives c.s. wordt niet toegekomen.
4.17.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Belles Rives c.s. worden begroot op:
- griffierecht € 667,00
- salaris advocaat
€ 1.016,00
Totaal € 1.683,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Belles Rives c.s. tot op heden begroot op € 1.683,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.S. Röell en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. H. Bruin op 8 april 2021. [1]

Voetnoten

1.type: 1538