ECLI:NL:RBNHO:2021:3227

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 april 2021
Publicatiedatum
20 april 2021
Zaaknummer
8136858 \ CV EXPL 19-16884
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van passagiers tegen vervoerder wegens vertraging van vlucht en niet-ontvankelijkheid na cessie

In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen de vervoerder, Austrian Airlines A.G., wegens vertraging van hun vlucht van Belgrado naar Wenen en de aansluitende vlucht naar Amsterdam. De passagiers vorderen compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die hen recht geeft op schadevergoeding bij vertraging. De vervoerder heeft echter aangevoerd dat de passagiers niet-ontvankelijk zijn in hun vordering omdat zij hun rechten aan Airhelp hebben gecedeerd, wat niet correct zou zijn gemeld in de processtukken. De kantonrechter heeft de incidentele vordering van de vervoerder om de passagiers niet-ontvankelijk te verklaren, afgewezen. De rechter oordeelt dat de vordering tot niet-ontvankelijkheid niet op de juiste wijze is ingediend en dat de passagiers zich niet meer kunnen verdedigen tegen deze stelling. In de hoofdzaak heeft de kantonrechter vastgesteld dat de passagiers niet meer over het vorderingsrecht beschikken, omdat zij het assignmentformulier hebben ondertekend. Hierdoor zijn zij niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering. De proceskosten zijn voor rekening van de passagiers, omdat zij ongelijk hebben gekregen. De uitspraak is gedaan door kantonrechter C.E. van Oosten-van Smaalen op 21 april 2021.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8136858 \ CV EXPL 19-16884
Uitspraakdatum: 21 april 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2. [passagier sub 2]
beiden wonende te [woonplaats]
eisers in de hoofdzaak, verweerders in het incident
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde mr. D.E. Lof
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Austrian Airlines A.G.
gevestigd te Wenen (Oostenrijk)
gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 1 oktober 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven en een incidentele conclusie heeft genomen.
1.3.
De passagiers hebben hierop bij akte gereageerd.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Belgrado (Servië) naar Wenen (Oostenrijk) en aansluitend van Wenen naar Amsterdam op 12 augustus 2019.
2.2.
De vlucht van Belgrado naar Wenen (vluchtnummer OS736) is vertraagd uitgevoerd. De passagiers hebben hun aansluitende vlucht naar Amsterdam (vluchtnummer OS377) gemist. De geplande aankomsttijd van vlucht OS377 was om 22:10 uur lokale tijd.
2.3.
De passagiers zijn met een vervangende vlucht (OS371) naar de eindbestemming (Amsterdam) gereisd en zijn daar op 13 augustus 2019 om 09:14 uur lokale tijd aangekomen.

3.De vordering in de hoofdzaak

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van de vlucht tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 75,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00 per passagier.

4.De vordering en het verweer in het incident

4.1.
De vervoerder vordert - samengevat - in het incident dat de passagiers niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vordering met veroordeling van de passagiers in de integrale proceskosten.
4.2.
De vervoerder legt aan haar vordering ten grondslag dat de passagiers hun vordering aan Airhelp hebben gecedeerd en derhalve niet meer gerechtigd zijn om zelf een vordering in te stellen tegen de vervoerder. In de dagvaarding dan wel conclusie van repliek is geen melding gemaakt van de cessie en zijn ook de ‘Assignment forms/volmachten’ niet ingebracht, hetgeen in strijd is met artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De vervoerder vordert op grond van bovenstaande dan ook een integrale proceskostenveroordeling, voor nu begroot op € 460,00 exclusief btw.
4.3.
De passagiers voeren aan dat het in strijd met de goede procesorde is om pas bij dupliek een incidentele conclusie tot onbevoegdheid te nemen, aangezien de passagiers zich niet meer kunnen verdedigen met het aanleveren van bewijsstukken en het Airhelp niet meer is toegestaan om zich te voegen in de procedure.

5.De beoordeling van de incidentele vordering

5.1.
Uit artikel 208 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) volgt dat incidentele vorderingen moeten worden ingesteld bij dagvaarding of bij conclusie van antwoord. De kantonrechter begrijpt dat de vervoerder bij dupliek een incidentele conclusie tot niet-ontvankelijkheid heeft genomen. De vervoerder betwist in het incident dat de passagiers een vordering op haar hebben, aangezien de passagiers hun vordering hebben gecedeerd aan Airhelp. Daartoe heeft de vervoerder de door de passagiers ondertekende assignment formulieren van AirHelp overgelegd. Als de stelling van de vervoerder juist is, leidt dat tot niet-ontvankelijkheid van de passagiers. De aan de vordering tot nietontvankelijkheid ten grondslag gelegde stellingen hebben daarmee betrekking op de aard van de materiële rechtsbetrekking in geschil. De vordering tot niet-ontvankelijkheid is daarom geen exceptie in de zin van artikel 128 lid 3 Rv of een incident in de zin van artikel 208 lid 1 Rv, maar betreft een verweer ten principale. Dit moet daarom niet bij wege van incident worden opgeworpen, maar moet in de hoofdzaak worden aangevoerd. De kantonrechter wijst de incidentele vordering op grond van artikel 208 lid 1 Rv dan ook af.
5.2.
De proceskosten in het incident komen voor rekening van de vervoerder omdat zij ongelijk krijgt.

6.De beoordeling in de hoofdzaak

6.1.
De kantonrechter beschouwt de onderbouwing van de vervoerder van zijn incidentele vordering als aanvullend verweer in de hoofdzaak bij conclusie van dupliek. De kantonrechter dient te beoordelen of dit verweer als in strijd met de eis van concentratie van verweer (artikel 128 lid 3 Rv) moet worden gepasseerd.
6.2.
Ter onderbouwing van het aanvullend verweer heeft de vervoerder verwezen naar een vonnis van deze rechtbank van 18 maart 2020 (ECLI:NL:RBNHO:2020:1995) en van
13 mei 2020 (ECLI:NL:RBNHO:2020:3558). De vervoerder heeft aangevoerd dat “hij zich in de daarin genoemde feiten en omstandigheden inzake de dagvaarding, passagiers en ‘Assignment formulier/Volmacht” herkent”.
6.3.
In meer vonnissen die in vergelijkbare zaken zijn gewezen, onder andere op 25 september 2019 (ECLI:NL:RBNHO:2019:8072), is geoordeeld dat het assignmentformulier zoals door AirHelp wordt gebruikt, moet worden gekwalificeerd als een akte van cessie waarmee de vordering door de passagiers in eigendom wordt overgedragen aan AirHelp. Door het ondertekenen van het assignmentformulier beschikken de passagiers niet langer zelf over het gepretendeerde vorderingsrecht. De vervoerder kan zich er dan ook niet op beroepen dat zij in haar conclusie van antwoord van 19 februari 2020 nog niet bekend was met hetgeen in vorenbedoelde vonnissen is overwogen. Dat neemt niet weg dat het gemotiveerde verweer dat de passagiers niet meer beschikken over het gepretendeerde vorderingsrecht dient te worden beoordeeld. Daarbij wordt in overweging genomen dat de passagiers bij akte niet hebben betwist dat zij het assignmentformulier van Airhelp hebben ondertekend en dat dit niet in de dagvaarding is vermeld.
6.4.
De passagiers stellen dat zij indien de vervoerder het onbevoegdheidsverweer (de kantonrechter begrijpt: het niet-ontvankelijkheidsverweer) reeds bij conclusie van antwoord had gevoerd, de passagiers dit “onderuit hadden kunnen halen” met stukken dan wel een verklaring. Doordat de vervoerder het incident pas heeft opgeworpen bij dupliek, kunnen zij zich niet meer verdedigen met het aanleveren van bewijsstukken, aldus de passagiers. De kantonrechter verwerpt dit betoog van de passagiers. Voor zover de passagiers bedoelen te stellen dat zij inmiddels (weer) over het gepretendeerde vorderingsrecht beschikken, had het op de weg van de passagiers gelegen om dit al bij dagvaarding te stellen en te onderbouwen. Dit hebben de passagiers nagelaten. Ook bij repliek hebben zij hierover niets gesteld en onderbouwd met stukken. In de akte hebben de passagiers gesteld dat zij bevoegd en ontvankelijk zijn. Dit valt niet te rijmen met de door de passagiers getekende assigmentfomulieren. Aangezien niet is gebleken dat de passagiers over het gepretendeerde vorderingsrecht beschikken, worden zij niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering.
6.5.
De proceskosten in de hoofdzaak komen voor rekening van de passagiers omdat zij ongelijk krijgen.

7.De beslissing

in het incident

7.1.
wijst de vordering in incident af;
7.2.
veroordeelt de vervoerder als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident aan de zijde van de passagiers tot op heden begroot op € 75,00 aan salaris gemachtigde en verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak:
7.3.
verklaart de passagiers niet-ontvankelijk in hun vordering;
7.4.
veroordeelt de passagiers in de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op € 248,00 aan salaris voor de gemachtigde van de vervoerder en verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E. van Oosten-van Smaalen, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter