ECLI:NL:RBNHO:2021:3239

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
20 april 2021
Zaaknummer
C/15/311739 / FA RK 21-30
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening van een zorgmachtiging aansluitend op een zorgmachtiging in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 31 maart 2021 uitspraak gedaan over de verlening van een zorgmachtiging voor de duur van twaalf maanden aan een betrokkene, geboren in Suriname. De officier van justitie had verzocht om een aansluitende zorgmachtiging, omdat de betrokkene in het buitenland verbleef en er zorgen waren over haar geestelijke gezondheid. De rechtbank overwoog dat, ondanks de onduidelijkheid over de diagnose van de psychische stoornis, de zorgmachtiging kon worden verleend. De rechtbank stelde vast dat de betrokkene geen toestemming gaf voor overleg met haar (ex-)echtgenoot en kind, en dat het ontbreken van nadere informatie de medische verklaring niet aantastte. De rechtbank concludeerde dat er ernstig nadeel te duchten was voor de betrokkene en anderen, en dat verplichte zorg noodzakelijk was. De rechtbank oordeelde dat de voorgestelde zorg evenredig en effectief was, en dat er geen minder bezwarende alternatieven beschikbaar waren. De beslissing werd genomen na een uitgebreide procedure, waarbij de betrokkene meerdere keren om uitstel had gevraagd en de zittingen door de coronamaatregelen waren beïnvloed. De rechtbank concludeerde dat de wettelijke beslistermijn was overschreden, maar dat dit geen beletsel vormde voor de afgifte van de zorgmachtiging. De zorgmachtiging werd verleend voor de volledige duur van twaalf maanden, met de nodige vormen van verplichte zorg.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
Machtiging tot het verlenen van verplichte zorg
zaak-/rekestnr.: C/15/311739 / FA RK 21-30
beschikking van de enkelvoudige kamer van 31 maart 2021,
naar aanleiding van het door de officier van justitie ingediende verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging aansluitend op een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg, ten aanzien van:
[betrokkene] ,
geboren op [geboortedatum] te [plaats] , Suriname,
wonende te [plaats] ,
hierna: betrokkene,
advocaat mr. M.E. Terhorst, gevestigd te Alkmaar.

1.Procedure

1.1.
Bij het verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 5 januari 2021, heeft de officier van justitie verzocht om afgifte van een zorgmachtiging aansluitend op een zorgmachtiging ten aanzien van betrokkene.
1.2.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
  • de bevindingen van de geneesheer-directeur van 4 januari 2020, de rechtbank leest: 4 januari 2021;
  • de medische verklaring van 31 december 2020;
  • het zorgplan van 24 december 2020;
  • de zorgkaart van 24 december 2020;
  • een afschrift, met producties 1 t/m 3 (waaronder een verzoek beëindiging van de verplichte zorg van 20 oktober 2020), van de (ongedateerde) aanvraag aan de officier van justitie voor een verzoekschrift voor beëindiging van de verplichte zorg, van de zijde van betrokkene;
  • een overzicht van eerder aangevraagde/verleende machtigingen ingevolge de Wet bijzondere opneming in psychiatrische ziekenhuizen en de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: de Wvggz).
1.3.
De rechtbank heeft betrokkene opgeroepen voor mondelinge behandeling ter zitting op 22 januari 2021. Daarop heeft de advocaat van betrokkene de griffie bericht en verzocht om de behandeling van het verzoek uit te stellen omdat betrokkene in Suriname verblijft. Zij zou op 31 januari 2021 terugkeren naar Nederland. De behandeling van het verzoek is om deze reden uitgesteld tot een zitting op 5 februari 2021.
1.4.
Op 18 januari 2021 heeft de rechtbank een e-mailbericht van de advocaat van betrokkene ontvangen waarin is verzocht om het verzoek fysiek op de rechtbank te behandelen en niet telefonisch of door middel van een tweezijdige beeld- en geluidsverbinding. De rechtbank heeft dit verzoek gehonoreerd.
1.5.
De rechtbank heeft op 3 februari 2021 een e-mailbericht van de advocaat van betrokkene ontvangen met daarin het verzoek om de mondelinge behandeling nogmaals uit te stellen tot na 24 februari 2021. Betrokkene heeft niet op 31 januari 2021 terug kunnen keren naar Nederland. Naar aanleiding hiervan heeft de rechtbank de mondelinge behandeling van het verzoek bepaald op 8 maart 2021. De rechtbank heeft hierbij in overweging genomen dat betrokkene op 24 februari 2021 weer terug zou zijn in Nederland en zij wegens de landelijke maatregelen rondom Covid-19 tien dagen in quarantaine zou moeten verblijven ter beperking van de verspreiding van het virus.
1.6.
De rechtbank heeft op vrijdag 5 maart 2021 van de zijde van de advocaat van betrokkene ontvangen de second opinion van psychiater [psychiater] , gedateerd 4 maart 2021, uitgebracht op verzoek van de advocaat (hierna: de second opinion). De second opinion is door de rechtbank per beveiligde e-mail, te weten Zivver, op dezelfde dag, 5 maart 2021, aan de casemanager en Parnassia toegestuurd.
1.7.
Op maandag 8 maart 2021 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden in het gebouw van de rechtbank. De casemanager en de behandelend psychiater hebben telefonisch aan de behandeling deelgenomen omdat zij niet in de gelegenheid waren fysiek ter zitting aanwezig te zijn.
1.8.
Ter zitting heeft de rechtbank de volgende personen gehoord:
- betrokkene, bijgestaan door haar advocaat,
- [casemanager] , casemanager,
- [behandelend psychiater] , behandelend psychiater (een deel van de zitting).
1.9.
De casemanager en de behandelend psychiater hebben ter zitting laten weten nog geen kennis te hebben genomen van de second opinion. Vervolgens is de mondelinge behandeling van het verzoek op 8 maart 2021 aangehouden om de behandelend psychiater in de gelegenheid te stellen binnen 24 uur te reageren op de second opinion en vervolgens de advocaat in de gelegenheid te stellen te reageren op de reactie van de behandelend psychiater.
1.10.
In de middag van 8 maart 2021 heeft de rechtbank een e-mailbericht van [casemanager] ontvangen met als bijlage de reactie van de behandelend psychiater op de second opinion. Bij e-mailbericht van woensdag 10 maart 2021 heeft de rechtbank de reactie van de advocaat van betrokkene op deze reactie ontvangen. Naar aanleiding hiervan, en naar aanleiding van het verzoek van de advocaat van betrokkene, is de voortzetting van de mondelinge behandeling bepaald op 24 maart 2021.
1.11.
Het verdere procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het e-mailbericht van betrokkene van 19 maart 2021;
- het e-mailbericht van de advocaat van betrokkene van 22 maart 2021;
- het e-mailbericht van betrokkene van 23 maart 2021;
- het e-mailbericht van de advocaat van betrokkene van 23 maart 2021 met daarbij gevoegd een bericht van de advocaat van betrokkene in de echtscheidingsprocedure;
- het e-mailbericht van de officier van justitie van 23 maart 2021 met daarin het standpunt van de officier.
1.12.
De advocaat van betrokkene heeft op 23 maart 2021 per e-mailbericht een pleitnota overgelegd.
1.13.
De mondelinge behandeling van het verzoek is op 24 maart 2021 voortgezet. Voor deze zitting is door en namens betrokkene verzocht om het verzoek opnieuw fysiek op de rechtbank te behandelen. Hoewel het uitgangspunt binnen de Wvggz is, mede gelet op de kwetsbare positie van betrokkenen, dat betrokkene fysiek wordt gehoord, achtte de rechtbank dit niet verantwoord vanwege de ontwikkelingen rondom het coronavirus. De rechtbank heeft hierbij mede in overweging genomen dat voor de mondelinge behandeling op 24 maart 2021 meer personen zijn opgeroepen dan bij de behandeling van 8 maart 2021, omdat de rechtbank niet alleen betrokkene, haar advocaat, de behandelaar en de officier van justitie heeft opgeroepen maar ook de psychiater die de second opinion heeft opgesteld en de psychiater die de medische verklaring heeft opgesteld. De casemanager en de behandelend psychiater hebben voorafgaand aan de zitting laten weten de tweede zitting te zullen bijwonen. Het zo veel mogelijk voorkomen van de verspreiding van Covid-19 weegt naar het oordeel onder deze feiten en omstandigheden zwaarder dan het belang van betrokkene om nogmaals fysiek te worden gehoord. De rechtbank is van oordeel dat het belang van betrokkene om verweer te kunnen voeren, afdoende gewaarborgd is door deelname van de advocaat aan de zitting en de eigen inbreng van betrokkene.
De zitting heeft plaatsgevonden door middel van een tweezijdige beeld- en geluidsverbinding, waarbij de procesdeelnemers gelijktijdig en gelijkwaardig aan de zitting konden deelnemen. Betrokkene heeft telefonisch aan de behandeling deelgenomen omdat zij niet de mogelijkheid had om te beeldbellen. De advocaat startte de zitting met beeldbellen en ging vervolgens over op een (enkele) geluidsverbinding. De casemanager heeft tevens telefonisch aan de behandeling deelgenomen omdat het voor haar technisch niet mogelijk bleek om aan de behandeling deel te nemen via beeldbellen.
1.14.
Ter zitting van 24 maart 2021 heeft de rechtbank de volgende personen gehoord:
  • betrokkene, bijgestaan door haar advocaat;
  • [behandelend psychiater] , behandelend psychiater (hierna: [behandelend psychiater] );
  • [psychiater] , psychiater die de second opinion heeft opgesteld (hierna: [psychiater] );
  • [onafhankelijk psychiater] , onafhankelijk psychiater die de medische verklaring heeft opgesteld (hierna: [onafhankelijk psychiater] );
  • [casemanager] , casemanager.
1.15.
De officier van justitie heeft aangegeven niet ter zitting te zullen verschijnen.
1.16.
Met toestemming van betrokkene is de rechtbank na zitting nagegaan hoe betrokkene is opgeroepen voor de zitting van 19 januari 2021 met betrekking tot de ondertoezichtstelling van haar veertienjarige dochter [dochter] (hierna: [dochter] ). De rechtbank heeft het onderzoek gesloten op 30 maart 2021.

2.Beoordeling

De medische verklaring
2.1.
Door en namens betrokkene is ter zitting naar voren gebracht dat de medische verklaring van 31 december 2020 niet voldoet aan de wettelijke eisen. Op 24 december 2020 heeft slechts een videoverhoor tussen [onafhankelijk psychiater] en betrokkene plaatsgevonden. In de medische verklaring is geen sprake van feiten en omstandigheden die uit de eigen waarneming van [onafhankelijk psychiater] volgen, aldus de advocaat van betrokkene.
2.2.
De rechtbank overweegt dat uit jurisprudentie, in samenhang gelezen met artikel 5:7 tot en met artikel 5:9 Wvggz, volgt dat de medische verklaring dient te worden opgesteld door een
medical expert, in het geval van betrokkene is dat [onafhankelijk psychiater] geweest, die betrokkene in een direct contact moet spreken en observeren. Wanneer dat niet mogelijk is, moet de psychiater doen wat redelijkerwijs van hem verwacht kan worden om het onderzoek alsnog te laten plaatsvinden. Bij het niet verrichten of het beperkt verrichten van een persoonlijk onderzoek zal de psychiater moeten toelichten waarom dat niet mogelijk is geweest, en op welke gronden hij toch tot de conclusie kan komen dat verplichte zorg noodzakelijk is (vergelijk de uitspraak van de Hoge Raad van 25 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1509, r.o. 3.1.3).
In onderhavige situatie heeft [onafhankelijk psychiater] toegelicht dat betrokkene tot eind januari 2021 in [plaats] (Suriname) verbleef waardoor het contact niet direct fysiek kon plaatsvinden. [onafhankelijk psychiater] heeft betrokkene vervolgens met behulp van een tweezijdige beeld- en geluidsverbinding gesproken en geobserveerd. Indien [onafhankelijk psychiater] zou hebben moeten wachten tot de terugkeer van betrokkene naar Nederland zou het risico ontstaan dat niet tijdig een verzoek tot een aansluitende zorgmachtiging kon worden ingediend bij de rechtbank. [onafhankelijk psychiater] heeft gedaan wat redelijkerwijs van hem verwacht kon worden om het onderzoek te laten plaatsvinden en heeft, gezien de omstandigheden, op de best mogelijke manier getracht inzicht te verkrijgen in de actuele gezondheidstoestand van betrokkene en de noodzaak tot het treffen van de beoogde maatregel. De rechtbank is van oordeel dat [onafhankelijk psychiater] , in tegenstelling tot hetgeen de advocaat van betrokkene betoogt, wel op grond van eigen waarneming de medische verklaring heeft opgesteld. Dat de observatie van betrokkene via een tweezijdige beeld- en geluidsverbinding heeft plaatsgevonden, doet daar niet af. [onafhankelijk psychiater] heeft bijvoorbeeld zelf waargenomen dat betrokkene geen toestemming geeft om te overleggen met haar (ex-)echtgenoot en dochter en dat betrokkene zich vriendelijk en zeer voorkomend presenteert.
Psychische stoornis
2.3.
Door en namens betrokkene is naar voren gebracht dat er geen sprake is van een psychische stoornis.
2.4.
De rechtbank is van oordeel dat uit de medische verklaring van [onafhankelijk psychiater] van 31 december 2020, de voorgeschiedenis van betrokkene en de verklaringen ter zitting voldoende blijkt dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis en overweegt daartoe als volgt. Ten aanzien van betrokkene zijn vanaf juli 2016 diverse machtigingen op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen en de Wvggz verleend.
heeft in zijn medische verklaring opgenomen dat er sprake is van een schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen en een disruptieve, impulsbeheersing en andere gedragsstoornissen, waarbij de psychotische stoornissen op de voorgrond staan. [behandelend psychiater] heeft toegelicht dat er sprake is van schizofrenie. Hoewel [psychiater] in zijn second opinion heeft geconcludeerd dat er geen overtuigende aanwijzingen zijn voor een chronisch waansystemen met bizarre inhoud of persisterende hallucinaties, heeft hij ter zitting desgevraagd meegedeeld dat hij een psychotische stoornis niet kan uitsluiten. [onafhankelijk psychiater] heeft ter zitting toegelicht dat een psychische stoornis bij achterdocht moeilijk is aan te tonen, omdat betrokkene zich vanuit de achterdocht wapent tegen inzicht. Het waanidee van betrokkene blijkt naar het oordeel van [onafhankelijk psychiater] ook uit het e-mailbericht van betrokkene aan de rechtbank van 23 maart 2021 waarin zij het onder andere heeft over complotten, martelingen en verminking. Betrokkene laat naar zijn oordeel in deze mail zien hoe zij denkt en dit beeld past bij een psychotische stoornis.
Op grond van het bovenstaande stelt de rechtbank vast dat sprake is van een psychische stoornis in de zin van de Wvggz. Hoewel de diagnose nog niet geheel duidelijk is, staat dit er naar het oordeel van de rechtbank er niet aan in de weg dat een zorgmachtiging kan worden verleend, mits ook aan de overige (wettelijke) voorwaarden is voldaan. Dit volgt uit de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2009/10, 32 399, nr. 3, toelichting op artikel 5:6 in de hoofdstuksgewijze toelichting): “Een diagnose is niet direct altijd te stellen. Het komt regelmatig voor dat een persoon met psychotische kenmerken nader (en ook langdurig) moet worden onderzocht, om een definitieve diagnose te kunnen stellen. Achter psychoses kunnen immers meer aandoeningen schuil gaan. (…) Als de medisch deskundige van oordeel is dat er geen sprake is van een psychische stoornis, dan wel dat het aanzienlijke risico op ernstige schade zeer beperkt wordt geacht, zal een medische verklaring met die strekking moeten worden opgesteld.” De rechtbank stelt vast dat er geen medische verklaring is opgesteld met de strekking dat geen sprake is van een psychische stoornis.
Ernstig nadeel
2.5.
Door en namens betrokkene is naar voren gebracht dat er geen sprake is van ernstig nadeel dat voortvloeit uit een stoornis en dat de medische verklaring geen feiten of omstandigheden noemt die het ernstig nadeel onderbouwen. Het nadeel wordt ten onrechte gebaseerd op informatie die de GGZ heeft verkregen van de echtgenoot van betrokkene. Met haar echtgenoot is zij in een nare echtscheidingsprocedure verwikkeld. De GGZ verzuimt de verkregen informatie met betrokkene te delen en ook om haar reactie op die informatie te vragen. Betrokkene heeft haar advocaat verteld dat zij nooit iets heeft gezegd aan de huisarts over een intercom in haar hoofd. En zelfs al zou er sprake zijn van gedachten die niet stroken met de werkelijkheid, dan betekent dit nog niet dat sprake is van groot gevaar als gevolg van de beweerdelijke stoornis, aldus de advocaat. Verwezen wordt naar de second opinion van [psychiater] , waarin is overwogen dat er geen aanwijzing is voor gevaar of ernstig nadeel dat een gedwongen behandeling of toezicht rechtvaardigt.
2.6.
Ter zitting heeft [psychiater] desgevraagd verklaard wel informatie van de huisarts te hebben ontvangen (als genoemd op bladzijde 1 van de second opinion), maar niet aan de huisarts te hebben gevraagd of betrokkene bij de huisarts is geweest met klachten over een intercom in haar hoofd.
De rechtbank overweegt dat [onafhankelijk psychiater] in zijn verklaring heeft aangegeven dat vanwege de psychische stoornis van betrokkene ernstig nadeel bestaat in de vorm van ernstige psychische schade (voor betrokkene en/of een ander), ernstige immateriële schade (voor een ander) en dat betrokkene met hinderlijk gedrag agressie van een ander oproept. In de medische verklaring is opgenomen dat betrokkene de motieven van haar (ex-)echtgenoot en behandelaren wantrouwt en dat betrokkene zeer vaak de huisarts bezoekt met een dwingend verzoek om een verwijzing naar de KNO-arts om onderzoek te laten doen naar de “intercom” in haar lichaam en haar angst voor kanker. [onafhankelijk psychiater] heeft bij de voorbereiding van zijn verklaring contact gehad met huisarts [huisarts] . Ter zitting is aan de orde geweest dat dit een waarnemer is in de huisartsenpraktijk waarin de vaste huisarts van betrokkene werkt. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de raadpleging en mededeling van huisarts [huisarts] te twijfelen. Betrokkene heeft [onafhankelijk psychiater] geen toestemming gegeven te overleggen met de (ex-)echtgenoot en met [dochter] .
Ter zitting is ook aan de orde geweest de reactie van [behandelend psychiater] op de second opinion. Deze heeft aangegeven dat psychische schade is te duchten voor [dochter] . Hij baseert zich daarbij op informatie van de kinderpsycholoog van [dochter] , waarin deze aangeeft dat die zich zorgen maakt over [dochter] en daarbij de wantrouwende houding van betrokkene betrekt. [behandelend psychiater] heeft van betrokkene geen toestemming gekregen rechtstreeks met de kinderpsycholoog te overleggen. Ook wijst [behandelend psychiater] op informatie van de broer van betrokkene waarin deze ook zorgen uitspreekt. [dochter] is bij beschikking van 19 januari 2021 onder toezicht gesteld. Betrokkene heeft aangegeven tegen deze ondertoezichtstelling in hoger beroep te gaan.
De rechtbank concludeert op grond van het bovenstaande dat sprake is van ernstig nadeel in de zin van de Wvggz. De rechtbank volgt niet het standpunt van betrokkene dat een en ander moet worden verklaard vanuit de stress die zij heeft door haar lopende echtscheidingsprocedure. Betrokkene heeft geen toestemming aan [onafhankelijk psychiater] gegeven om te overleggen met de (ex-)echtgenoot en met [dochter] en geen toestemming aan [behandelend psychiater] om te overleggen met de kinderpsycholoog van [dochter] . Het ontbreken van nadere informatie kan dan niet de medische verklaring of de verklaring van [behandelend psychiater] aantasten. Betrokkene verzette zich tegen het voorstel van de rechtbank om de gezinsvoogdijwerker voor de (tweede) zitting op te roepen.
Met de informatie die nu beschikbaar is, ziet de rechtbank voldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat ernstig nadeel te duchten is vanwege ernstige psychische schade voor [dochter] en ook dat betrokkene met hinderlijk gedrag agressie van een ander oproept.
2.7.
Concluderend over het nadeel is de rechtbank van oordeel dat uit de overgelegde stukken en het behandelde ter zitting is gebleken dat er door voornoemde stoornis ernstig nadeel voor of van betrokkene of een ander is, te weten:
  • ernstige psychische schade, en
  • dat betrokkene met hinderlijk gedrag agressie van een ander oproept.
De vormen van zorg
2.8.
Om het ernstig nadeel af te wenden en de geestelijke gezondheid van betrokkene te stabiliseren, heeft betrokkene zorg nodig.
2.9.
Gebleken is dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn. Betrokkene weigert medicatie-inname en heeft geen vertrouwen in de GGZ. Om die reden is verplichte zorg nodig. Op grond van de medische verklaring, het zorgplan, het advies van de geneesheer-directeur en hetgeen is besproken ter zitting, acht de rechtbank gedurende de hele looptijd van de zorgmachtiging de volgende vormen van verplichte zorg nodig:
  • het toedienen van medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, danwel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;
  • het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen en het toelaten in de woning van de ambulante behandelaren en het onderhouden van contact en nakomen van afspraken met de behandelaren.
Uit het verhandelde ter zitting en de overgelegde stukken maakt de rechtbank op dat slechts in het geval dat betrokkene ernstig (psychotisch) ontregelt en geen medicatie meer inneemt, wordt overgegaan tot opname en de daarbij behorende vormen van verplichte zorg. Indien dat het geval is en het ernstig nadeel niet langer kan worden afgewend door middel van de hiervoor vermelde vormen van verplichte zorg, worden ook de volgende vormen van verplichte zorg nodig geacht:
  • het beperken van de bewegingsvrijheid (alleen in geval van opname voor de duur van maximaal één week);
  • het insluiten van betrokkene (alleen in geval van opname voor de duur van maximaal één week)
  • het opnemen in een accommodatie (alleen bij weigering van inname van de verplichte medicatie, gedurende – telkens – maximaal één week).
De afweging
2.10.
Er zijn geen minder bezwarende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hebben.
2.11.
De voorgestelde verplichte zorg is evenredig en naar verwachting effectief. Daaraan doet niet af het betoog van betrokkene dat de zorgmachtiging voor haar meer gevolgen heeft dan alleen de gedwongen zorg, omdat de zorgmachtiging volgens betrokkene ook negatieve weerslag heeft op verzoeken van de (ex-)echtgenoot van betrokkene in de echtscheidingsprocedure inzake het gezag over en het hoofdverblijf van [dochter] , en de recente ondertoezichtstelling van [dochter] . Deze gestelde gevolgen maken de verlening van de zorgmachtiging niet disproportioneel. Uit de stukken blijkt dat rekening is gehouden met de voorwaarden die noodzakelijk zijn om deelname van betrokkene aan het maatschappelijk leven te bevorderen, alsmede met de veiligheid van betrokkene.
De overige wettelijke voorwaarden
2.12.
Betrokkene verzet zich tegen voornoemde vormen van verplichte zorg. Uit de verklaring van betrokkene tijdens de zitting is gebleken dat betrokkene geen verplichte zorg wil. Zij wil geen bemoeienis vanuit de GGZ en zij wil geen medicatie innemen.
2.13.
Gelet op het voorgaande is voldaan aan de criteria voor en doelen van verplichte zorg als bedoeld in de Wvggz.
Overschrijding van de beslistermijn
2.14.
De officier van justitie heeft het verzoek ingediend op 5 januari 2021. Bij uitspraak van heden wordt op het verzoek beslist. De achtergrond van de lange beslistermijn is als volgt.
Betrokkene verbleef op 22 januari 2021, de datum waarop het verzoek in eerste instantie behandeld zou worden, niet in Nederland, zodat de behandeling van het verzoek door de rechtbank is aangehouden totdat betrokkene in Nederland kon worden gehoord (artikel 6:1, derde lid, laatste volzin van de Wvggz). De behandeling van het verzoek is vervolgens in overleg met de advocaat op 5 februari 2021 bepaald. Betrokkene zou namelijk tot eind januari 2021 in het buitenland verblijven. Dit verblijf in het buitenland werd echter verlengd. Verder wenste betrokkene een fysieke hoorzitting. Deze kon vanwege haar verblijf in het buitenland op grond van de maatregelen in verband met Covid-19 pas na een periode van quarantaine na terugkeer in Nederland worden gepland. Op 24 februari 2021 is betrokkene vanuit Suriname naar Nederland teruggekeerd. Vervolgens is de zitting in overleg gepland op maandag 8 maart 2021. Betrokkene heeft de werkdag voor deze zitting een second opinion ingediend. Het onderzoek ter zitting is vervolgens aangehouden om de behandelend psychiater in de gelegenheid te stellen te reageren op de second opinion en de advocaat in de gelegenheid te stellen daarop te reageren (hoor en wederhoor, artikel 19 Rv). Vervolgens is de behandeling van het verzoek voortgezet op 24 maart 2021. Ter zitting heeft de advocaat van betrokkene ingestemd met een nader onderzoek van de rechtbank naar de oproeping van betrokkene voor de OTS-zitting, zodat het onderzoek na zitting, op 30 maart 2021, is gesloten.
2.15.
De rechtbank constateert dat de wettelijke beslistermijn (zoals bepaald in artikel 6:2, eerste lid, aanhef en onder e van de Wvggz) van maximaal drie weken na ontvangst van het verzoekschrift, met 63 dagen is overschreden. Het verzoek is namelijk ingediend op 5 januari 2021 en diende dus uiterlijk op 27 januari 2021 te worden behandeld. De wet verbindt geen rechtsgevolgen aan overschrijding van deze beslistermijn. Ook de parlementaire geschiedenis vermeldt daarover niets. Het nadeel dat betrokkene in dit geval lijdt, is dat zij 63 dagen later dan waarop zij mocht rekenen een beslissing heeft gekregen. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een termijnoverschrijding waarvan het nadeel voor betrokkene zeer beperkt is. Zij verbleef in het buitenland, heeft zelf meerdere malen om uitstel van de behandeling van het verzoek verzocht, stond erop om fysiek te worden gehoord en zij heeft vlak voor de eerste zitting een nader stuk ingediend. Verder is na november 2020 geen verplichte zorg verleend op basis van de voorgaande zorgmachtiging. De rechtbank ziet in de termijnoverschrijding dan ook geen beletsel voor de afgifte van de zorgmachtiging.
2.16.
De officier van justitie heeft verzocht om een aansluitende zorgmachtiging voor de duur van twaalf maanden. Op grond van artikel 6:6 sub a van de Wvggz vervalt de zorgmachtiging indien de geldigheidsduur is verstreken, tenzij de officier van justitie uiterlijk vier weken voordat de geldigheidsduur is verstreken een nieuw verzoekschrift voor een zorgmachtiging heeft ingediend, in welk geval de eerdere zorgmachtiging vervalt als de rechter op het verzoekschrift heeft beslist of door het verstrijken van de termijn, bedoeld in artikel 6:2, eerste lid, onderdeel e van de Wvggz. De officier heeft het verzoek tijdig voor het verstrijken van de voorgaande machtiging ingediend. Op grond van artikel 6:2, eerste lid, aanhef en onderdeel e Wvggz zou geconcludeerd kunnen worden dat de voorgaande zorgmachtiging op 27 januari 2021 is vervallen omdat toen de drie weken beslistermijn waren verstreken sinds het indienen van het verzoek. Naar het oordeel van de rechtbank is de voorgaande zorgmachtiging echter niet vervallen, omdat de behandeling is aangehouden omdat betrokkene niet in Nederland verbleef. Artikel 6:1, derde lid, laatste volzin van de Wvggz gaat, voor het antwoord op de vraag of een aansluitende zorgmachtiging kan worden verleend, als lex specialis boven de toepassing van artikel 6:6, sub a jo. 6:2, eerste lid, aanhef en onderdeel e van de Wvggz. Daarom zal de rechtbank het nu voorliggende verzoek niet beschouwen als een op zich zelf staand verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging die voor maximaal zes maanden kan worden verleend. Artikel 6:2, eerste lid, aanhef en onderdeel e van de Wvggz staat niet in de weg aan verlening van de aansluitende zorgmachtiging voor de gevraagde termijn van twaalf maanden.
2.17.
Tot slot ligt nog voor of het gegeven dat de voorgaande zorgmachtiging liep tot 7 februari 2021, aanleiding moet geven voor “aftrek” in de duur van de aansluitende zorgmachtiging. De rechtbank overweegt dat de officier van justitie het verzoek om de aansluitende machtiging tijdig heeft gedaan en dat de rechtbank vervolgens het verzoek tijdig voor behandeling ter zitting heeft gepland, namelijk voor 22 januari 2021. Onder overweging 2.12. is beschreven hoe het komt dat de rechtbank de beslissing op het verzoek uiteindelijk pas op 31 maart 2021 heeft genomen. De vertraging is voornamelijk veroorzaakt door betrokkene. De rechtbank overweegt verder dat betrokkene in het najaar van 2020 uit de instelling is vertrokken en dat zij, zo heeft zij aangegeven, vanaf november 2020 geen medicatie meer heeft gebruikt ter behandeling van een psychische stoornis. Zij heeft de afgelopen maanden dus geen gedwongen zorg gehad. Op grond van het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om de duur van de aansluitende machtiging, die is verzocht voor twaalf maanden, te bekorten.

3.Beslissing

De rechtbank:
- verleent een zorgmachtiging ten aanzien van
[betrokkene] ,geboren op [geboortedatum] te [plaats] , Suriname, met de vormen van verplichte zorg zoals hierboven onder 2.9. is vermeld, alles voor de volledige duur van de zorgmachtiging, tenzij onder 2.9. een kortere duur is vermeld;
- bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met
31 maart 2022.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.A. Schreuder, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P.E.M. Metri als griffier en in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2021.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.