3.4.In de ondererfpachtovereenkomst (“de overeenkomst”) is over de tussen partijen bestaande rechten en verplichtingen onder meer het volgende te lezen:
“(..)
Levering onroerende zaak en gebruik
Artikel 1
1. Het recht van ondererfpacht zal uitsluitend bestaan in het mogen stellen en in eigendom hebben of verkrijgen, gebruiken en instandhouden van een botenverhuur met kiosk en nieuw te bouwen opstallen, inclusief aanwezige en/of nieuw te bouwen speelobjecten met eventuele bijbehoren, op en in het bij het recreatieschap in erfpacht zijnde percelen (..) hierna te noemen: de onroerende zaak.
2. De in lid 1 van dit artikel genoemde onroerende zaak wordt onderscheiden in twee zones, namelijk:
zone I: op deze zone is het de ondererfpachter toegestaan bouwactiviteiten te ondernemen, na hiervoor schriftelijke toestemming van het recreatieschap te hebben verkregen. De gebouwen dienen op de omschreven exploitatie (botenverhuur met kiosk inclusief aanwezige en/of nieuw te bouwen speelobjecten, welke bestemd zijn voor gebouwde en/of openlucht recreatievoorzieningen) afgestemd te zijn;
zone II: binnen zone II mag de ondererfpachter exploitatieve activiteiten ondernemen.
Voor zone I en zone II is de ondererfpachter een jaarlijkse canon verschuldigd aan het recreatieschap. (..)
3. De exploitatie van de onroerende zaak dient zicht te beperken tot:
a. het voortzetten van de huidige exploitaties die bestaan uit het uitoefenen van een botenverhuurbedrijf met snackkiosk en een recreatiebedrijf en faciliteiten voor sport- en spelvoorziening;
b. het ontwikkelen en voeren van nieuwe exploitaties, die afwijken van het hiervoor bepaalde, mogen slechts uitgevoerd worden nadat vooraf schriftelijke goedkeuring van het recreatieschap is verkregen.
(..)
Duur van de overeenkomst
Artikel 3
1. De verschenen personen, handelend als gemeld, verklaren dat deze uitgifte en aanvaarding van het recht van ondererfpacht zijn geschied voor een tijdvak van vijf en twintig jaar, hetwelk wordt geacht te zijn ingegaan op een mei negentienhonderd zes en negentig en eindigt op dertig april tweeduizend een en twintig.
2. De ondererfpachter heeft het recht van verlenging van het recht van ondererfpacht, voorzover het voormelde recht van hoofderfpacht zulks toelaat, indien hij de wens daartoe twee jaar voor het einde van het recht van ondererfpacht te kennen geeft aan het recreatieschap. (..)
Bevoegdheden en verplichtingen van de ondererfpachter
Artikel 9
(..) 5. Veranderingen in aard of bestemming van de in ondererfpacht uitgegeven grond, alsmede stichten, wijzigen, verwijderen of afbreken van bouwwerken en/of opstallen, alsmede het aanbrengen van wijzigingen in het karakter van de onroerende zaak, zijn uitsluitend geoorloofd na voorafgaande schriftelijke toestemming van het recreatieschap. (..)
Oplevering
Artikel 14
1. De ondererfpachter verbindt zich, indien het recht van ondererfpacht om welke reden of om welke oorzaak ook zal zijn geëindigd, de onroerende zaak in behoorlijke toestand op te leveren, in de toestand waarin het zich alsdan bevindt (..)
2. De oplevering dient bij de beëindiging van het recht van ondererfpacht te geschieden. De eventuele aan de oplevering verbonden kosten zijn voor rekening van de ondererfpachter.
1. Na het einde van het recht van recht van ondererfpacht heeft de voormalige ondererfpachter, overeenkomstig artikel 99 lid 1 Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek, recht op vergoeding van de waarde van de nog aanwezige gebouwen, werken en beplantingen, die door hemzelf of een rechtsvoorganger met schriftelijke toestemming van het recreatieschap zijn aangebracht of van het recreatieschap en/of de eigenaar tegen vergoeding der waarde zijn overgenomen.
2. Het vorenstaande is niet van toepassing indien het recht van recht van ondererfpacht is beëindigd door opzegging door het recreatieschap ingevolge artikel 87 lid 2 Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek, met dien verstande dat het vorenstaande het bepaalde in lid 2 van dit wetsartikel omtrent vergoeding van de waarde van het recht van ondererfpacht onverlet laat. Het recreatieschap geeft van haar voornemen tot opzegging, op een door haar te stellen termijn van ten minste zes maanden, per brief kennis aan de ondererfpachter en/of curator, bewindvoerder, hypotheekhouder of beslaglegger.
3. De waarde als hiervoor bedoeld, wordt door partijen in onderling overleg vastgesteld. Bij gebreke van overeenstemming wordt de waarde door drie deskundigen verenigd in een geschillencommissieconform hierna in artikel 5 bepaald. (..)”