ECLI:NL:RBNHO:2021:3368

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 maart 2021
Publicatiedatum
22 april 2021
Zaaknummer
7879899
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake handtekening onder uittredingsovereenkomst na deskundigenonderzoek

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 3 maart 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser] en [gedaagde]. De zaak betreft de authenticiteit van een handtekening van [gedaagde] onder een uittredingsovereenkomst van 28 november 2018. De kantonrechter verwijst naar eerdere tussenvonnissen van 8 januari 2020 en 13 mei 2020, waarin de procedure is besproken. Een deskundige heeft op 3 november 2020 een rapport uitgebracht over de betwiste handtekening. De deskundige concludeert dat de hypothese dat de handtekening authentiek is, veel waarschijnlijker is dan de hypothese van vervalsing.

Tijdens de procedure heeft [eiser] de conclusie van de deskundige onderschreven, terwijl [gedaagde] zijn twijfels heeft geuit over de authenticiteit van de handtekening. De kantonrechter heeft de conclusie van de deskundige overgenomen en vastgesteld dat [gedaagde] de uittredingsovereenkomst heeft ondertekend. Dit betekent dat het verweer van [gedaagde] dat hij de handtekening niet heeft gezet, wordt verworpen.

De kantonrechter heeft vervolgens de vordering van [eiser] toegewezen en [gedaagde] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 10.380,83, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast is [gedaagde] veroordeeld tot betaling van de proceskosten, inclusief de kosten van de deskundige. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de vordering voor het overige is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7879899 CV EXPL 19-9611
Uitspraakdatum: 3 maart 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. C.J. van der Have
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon

1.Het verdere procesverloop

1.1.
Voor het verloop van de procedure verwijst de kantonrechter naar het tussenvonnis van 8 januari 2020 en het tussenvonnis van 13 mei 2020.
1.2.
Naar aanleiding van het tussenvonnis dat op 13 mei 2020 in deze zaak is uitgesproken, heeft de deskundige op 3 november 2020 zijn rapport uitgebracht.
1.3.
Over het deskundigenrapport heeft [eiser] zich op 7 december 2020 bij akte uitgelaten. [gedaagde] heeft zich bij akte van 3 februari 2020 schriftelijk en mondeling uitgelaten.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De kantonrechter blijft bij wat in de tussenvonnissen is overwogen en beslist.
2.2.
De deskundige heeft onderzoek gedaan naar de door [gedaagde] betwiste authenticiteit van de handtekening voor [gedaagde] onder de uittredingsovereenkomst van 28 november 2018. De conclusie van de deskundige luidt –samengevat – als volgt. De hypothese dat de betwiste ondertekening een authentieke ondertekening van [gedaagde] is, is veel waarschijnlijker dan de hypothese dat de betwiste handtekening een vervalsing van de ondertekening van [gedaagde] is.
2.3.
[eiser] heeft in de akte van 7 december 2020 de conclusie van de deskundige onderschreven. [gedaagde] heeft bij akte van 3 februari 2020 verklaard dat het niet onomstotelijk vaststaat dat het zijn handtekening is. Het rapport geeft slechts een hypothese en is alles behalve feitelijk. Ook heeft [gedaagde] bij zijn akte verklaard dat hij nooit een document zou ondertekenen waarmee hij [eiser] een schuld kwijtscheldt waarvan hij overtuigd is dat deze betaald moet worden. [gedaagde] heeft ook nooit toestemming gegeven aan [eiser] om zijn digitale handtekening te zetten onder het document waarin staat dat hij de volledige vordering op zich zou nemen.
2.4.
De kantonrechter neemt de conclusie van de deskundige over. Daarmee staat naar het oordeel van de kantonrechter vast dat [gedaagde] de uittredingsovereenkomst van 28 november 2018 heeft ondertekend. Dat betekent dat het verweer van [gedaagde] dat hij die handtekening niet heeft gezet en ook geen toestemming heeft gegeven aan [eiser] om zijn digitale handtekening onder het document te zetten, moet worden verworpen. Daartoe overweegt de kantonrechter nog het volgende.
2.5.
De deskundige heeft in zijn rapport vermeld dat beide partijen door hem in de gelegenheid zijn gesteld te reageren op het concept rapport dat hij op 2 oktober 2020 per e-mail aan partijen heeft gestuurd, met het verzoek hem eventuele opmerkingen en vragen naar aanleiding van het concept rapport uiterlijk 30 oktober 2020 te geven. [eiser] heeft aan dat verzoek voldaan en op 26 oktober 2020 de deskundige laten weten dat het rapport zijn lezing bevestigt en dat hij dus geen reden ziet om het met het rapport oneens te zijn. [gedaagde] heeft op het verzoek van de deskundige niet (inhoudelijk) gereageerd. Hetgeen [gedaagde] bij zijn akte van 3 februari 2021 naar voren heeft gebracht wordt in het licht van het voorgaande en het eerder in de procedure gevoerde verweer, als onvoldoende onderbouwd verworpen.
2.6.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [eiser] zal toewijzen. Dat betekent dat [gedaagde] zal worden veroordeeld tot betaling aan [eiser] van hetgeen waartoe [eiser] in de hoofdzaak is veroordeeld, zoals bepaald in het vonnis van 13 mei 2020 met inbegrip van de proceskostenveroordeling in de hoofdzaak, zoals hierna zal worden bepaald.
2.7.
De proceskosten (in de onderhavige vrijwaringszaak) komen (eveneens) voor rekening van [gedaagde] , omdat hij ongelijk krijgt. Dit betekent dat ook de kosten van de deskundige voor rekening van [gedaagde] komen. De deskundige heeft bij factuur van 3 november 2020 een bedrag van € 2.299,00 inclusief btw in rekening gebracht voor zijn werkzaamheden, hetgeen gelijk is aan het bedrag dat [eiser] als voorschot heeft betaald.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 10.380,83 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 9.529,36 vanaf 1 september 2018 tot aan de dag van de gehele betaling door [eiser] en vanaf heden tot aan de dag van de gehele betaling door [gedaagde] aan [eiser] ;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten waartoe [eiser] is veroordeeld in de hoofdzaak (zaaknummer 7520466 CV EXPL 19-1611), zijnde € 1.034,52;
3.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiser] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 101,06
griffierecht € 81,00
salaris gemachtigde € 932,50 ;
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter