ECLI:NL:RBNHO:2021:3384

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 april 2021
Publicatiedatum
23 april 2021
Zaaknummer
8876982
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling collegegeld door Tio Teach B.V. afgewezen wegens onredelijke algemene voorwaarden

In deze zaak vorderde Tio Teach B.V. van een student die ruim voor aanvang van het collegejaar zijn inschrijving annuleerde, een bedrag van 25% van het collegegeld, wat neerkomt op bijna 5.000 euro. De kantonrechter heeft de vordering van Tio afgewezen, omdat de algemene voorwaarde waarop Tio zich beriep, als onredelijk werd beschouwd. De rechter oordeelde dat het annuleringsbeding in strijd was met de Richtlijn oneerlijke bedingen en dat het bedrag aan annuleringskosten niet in verhouding stond tot de werkelijke kosten die Tio had gemaakt. De kantonrechter stelde vast dat de student niets verschuldigd was aan Tio en vernietigde het beding. Tio had niet voldoende onderbouwd dat er sprake was van een redelijk loon voor de werkzaamheden die zij had verricht. De kantonrechter concludeerde dat Tio geen recht had op betaling van het gevorderde bedrag en dat de proceskosten voor rekening van Tio kwamen, omdat zij ongelijk kreeg. De uitspraak werd gedaan op 19 april 2021 in de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 8876982 \ CV EXPL 20-6139 (PA)
Uitspraakdatum: 19 april 2021
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak (vonnis) van de kantonrechter in de zaak van:

de besloten vennootschap Tio Teach B.V.

gevestigd te Hengelo
eiseres
verder te noemen: Tio
gemachtigde: mr. J.J. Kappert
tegen

[gedaagde]

wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. E.J. Brouwer-van Vliet
1.
De gronden van de beslissing
1.1.
De kantonrechter zal de vordering van Tio afwijzen, op de volgende gronden.
1.2.
Tio voert als grondslag voor de vordering aan dat zij als opdrachtgever recht heeft op een redelijk loon. Zij geeft aan zich niet te beroepen op een algemene voorwaarde. Vast staat dat op dit punt wel een algemene voorwaarde is overeengekomen, die bepaalt dat de student bij opzegging na 1 juli in beginsel 25% van het collegegeld verschuldigd is. Tio tracht door zich in de onderhavige procedure te beroepen op de bepalingen uit boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en door aan te voeren dat deze algemene voorwaarde alleen is bedoeld om studenten niet in het ongewisse te laten over annuleringskosten, te ontkomen aan de toets waarin de rechter nagaat of sprake is van een oneerlijk beding. Deze poging faalt, onder meer omdat duidelijk sprake is van een algemene voorwaarde en omdat de wijze waarop Tio deze toepast, namelijk zonder onderbouwing van de redelijkheid van het loon het genoemde percentage van 25% vorderen van de student, ook wijst op het feit dat zij zich beroept op het annuleringsbeding uit haar algemene voorwaarden.
1.3.
De kantonrechter zal het beding daarom toetsen aan de Richtlijn oneerlijke bedingen, zoals dat al vaker is gedaan in de jurisprudentie, ook in diverse eerdere zaken die speelden tussen studenten en Tio over de vraag hoeveel cursusgeld verschuldigd was na annulering.
De toets is terug te vinden in de uitspraak van het Hof Den Haag van 8 maart 2016 die ook de aanleiding vormde voor de uitspraak van de Hoge Raad van 27 oktober 2017. Toegepast op de onderhavige zaak komt de kantonrechter tot de conclusie dat ook thans sprake is van een oneerlijk beding. Weliswaar heeft Tio haar algemene voorwaarde na deze uitspraken aangepast en is niet meer 100% maar 25% van het cursusgeld verschuldigd, er blijft sprake van een zodanig hoog bedrag aan annuleringskosten dat ruim voor de start van het collegejaar verschuldigd is, dat naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake is van een reële mogelijkheid tot opzegging. Bovendien is het beding onduidelijk waar het stelt dat het
in beginselgaat om 25%. Daarmee komt het annuleringsbeding in strijd met artikel 7:408 lid 1 BW en 7:411 BW. Er is sprake van een aanzienlijke verstoring van het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen, die in strijd is met de goede trouw. Gelet op het voorgaande is de conclusie dat het annuleringsbeding in de verhouding tussen de student en Tio onredelijk bezwarend is als bedoeld in artikel 6:233 aanhef en onder a BW en daarmee oneerlijk in de zin van de Richtlijn. De kantonrechter vernietigt het beding en de student is er daarom niet aan gebonden.
1.4.
Tio heeft nog gesteld dat sprake is van een erkenning van de vordering door [gedaagde] . [gedaagde] heeft dat betwist omdat hij niet meer heeft gezegd dan dat hij begrijpt dat hij geen recht heeft op een kosteloze annulering. Dat kan niet ge zien worden als een erkenning van de vordering.
1.5.
Dan komt de vraag aan de orde of Tio recht heeft op een redelijk loon. Ondanks diverse verzoeken daartoe van de student en later ook van zijn gemachtigde heeft Tio nagelaten om een onderbouwing te geven van de kosten en inspanningen die zij al gedaan zou hebben. Bij dagvaarding heeft zij wel een kostenoverzicht in het geding gebracht, maar stelt daarover dat dat slechts ter illustratie is. Onduidelijk blijft hoe dit kostenoverzicht een onderbouwing zou kunnen zijn voor het gevorderde bedrag ad € 4.850,00. Tio voert aan dat zij met dit kostenoverzicht het collegegeld onderbouwt en dat de student daar een redelijk deel van moet betalen. Het kostenoverzicht kan daarmee niet dienen als onderbouwing van een redelijk loon. De wet is duidelijk: je dient aan te tonen om welke werkzaamheden en welke kosten het gaat. Tio stelt niet meer dan dat er veel werk was gedaan en voorbereidingen waren getroffen en dat zij inschat dat dat zo’n 25% van de gecontracteerde werkzaamheden betreft. Het argument van Tio dat de meeste kosten zitten in de voorbereidingen die al voor 1 juli plaatsvinden en dat de kosten van de lessen die starten in september maar een klein deel van de kosten zijn acht de kantonrechter niet geloofwaardig. Het hof overwoog in haar eerdergenoemde uitspraak ook dat zij er niet van overtuigd was dat Tio bij de vorming van klassen en het aangaan van verplichtingen wel rekening houdt met late aanmeldingen maar geen rekening kan houden met uitval. In het onderhavige geval gaat het om een annulering ruim voor aanvang van het studiejaar zodat de kans groot is dat dit gat wordt gevuld met een late aanmelding. Tio stelt weliswaar dat dat in het onderhavige geval niet is gebeurd, maar deze stelling is ondanks de betwisting daarvan door [gedaagde] door Tio niet onderbouwd.
1.6.
De kantonrechter komt tot de conclusie dat Tio geen aanknopingspunten heeft aangevoerd om te kunnen komen tot de vaststelling van een redelijk loon. Gezien de diverse uitspraken waarbij zij eerder betrokken is geweest moet Tio op de hoogte zijn van de noodzaak daartoe. Zij heeft daarvoor bovendien ruim voldoende kans gehad in het buitengerechtelijke traject en bij dagvaarding, zodat er geen aanleiding is Tio daartoe alsnog de gelegenheid te bieden ondanks haarbewijsaanbod . Daarbij speelt ook een rol dat een afschrikwekkende werking moet uitgaan van het vernietigen van algemene voorwaarden om te komen tot een effectieve bescherming van consumenten tegen oneerlijke praktijken. De vordering tot betaling van € 4.850,00 wordt afgewezen.
1.7.
Ten aanzien van het inschrijfgeld heeft het volgende te gelden. In een e-mail van 8 september 2020 heeft [gedaagde] al gezegd dat hij het inschrijfgeld van € 95,00 heeft voldaan. Tio heeft dat niet betwist. Op zitting heeft zij aangegeven dat zij niet weet of dat is betaald. De kantonrechter kan dat niet zien als een betwisting, zodat ook dit deel van de vordering wordt afgewezen.
1.8.
Nu de hoofdsom zal worden afgewezen, volgen de nevenvorderingen hetzelfde lot.
1.9.
De proceskosten komen voor rekening van Tio, omdat zij ongelijk krijgt.
2.
De beslissing
De kantonrechter:
2.1.
wijst de vorderingen af;
2.2.
veroordeelt Tio tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [gedaagde] worden vastgesteld op een bedrag van € 622,00 aan salaris van de gemachtigde van [gedaagde] ;
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Merkus en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter