In deze zaak vorderde de vrouw, eiseres, dat de rechtbank de man, gedaagde, zou veroordelen om onroerend goed in Marokko aan haar over te dragen. De partijen zijn voormalig echtelieden, waarvan het huwelijk op 17 juli 2019 is ontbonden. In een eerdere beschikking van 3 april 2019 had de rechtbank al de verdeling van de huwelijksgemeenschap vastgesteld, waarbij de vrouw drie woningen en een winkel in Marokko toegewezen kreeg, onder de verplichting dat de man haar € 210.000 zou betalen. De man betwistte echter het eigendom van deze onroerende zaken en stelde dat de vrouw misbruik maakte van procesrecht door opnieuw vorderingen in te dienen die al eerder waren afgehandeld.
De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van de vrouw, die gericht waren op het opnieuw vaststellen van de verdeling van de onroerende zaken, niet toewijsbaar waren. De rechtbank bevestigde dat de eerdere beschikking in kracht van gewijsde was gegaan en dat de onroerende zaken al aan de vrouw waren toegedeeld. De rechtbank verwierp ook de vordering van de vrouw om de man te dwingen om naar een notaris in Marokko te gaan voor de overdracht van de eigendommen, omdat er onvoldoende bewijs was dat de man daadwerkelijk eigenaar was van onroerend goed in Marokko. De rechtbank besloot de proceskosten te compenseren, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.
Het vonnis benadrukt het belang van rechtszekerheid en de noodzaak voor de vrouw om haar rechten in Marokko te effectueren, aangezien de Nederlandse rechter niet kon vaststellen welk onroerend goed de man bezat. De rechtbank concludeerde dat de vrouw een andere juridische weg zou moeten inslaan om haar recht op levering van onroerend goed te realiseren.