ECLI:NL:RBNHO:2021:3429

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 april 2021
Publicatiedatum
23 april 2021
Zaaknummer
C/15/308828 / HA ZA 20-665
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van onroerend goed na echtscheiding met betrekking tot eigendommen in Marokko

In deze zaak vorderde de vrouw, eiseres, dat de rechtbank de man, gedaagde, zou veroordelen om onroerend goed in Marokko aan haar over te dragen. De partijen zijn voormalig echtelieden, waarvan het huwelijk op 17 juli 2019 is ontbonden. In een eerdere beschikking van 3 april 2019 had de rechtbank al de verdeling van de huwelijksgemeenschap vastgesteld, waarbij de vrouw drie woningen en een winkel in Marokko toegewezen kreeg, onder de verplichting dat de man haar € 210.000 zou betalen. De man betwistte echter het eigendom van deze onroerende zaken en stelde dat de vrouw misbruik maakte van procesrecht door opnieuw vorderingen in te dienen die al eerder waren afgehandeld.

De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van de vrouw, die gericht waren op het opnieuw vaststellen van de verdeling van de onroerende zaken, niet toewijsbaar waren. De rechtbank bevestigde dat de eerdere beschikking in kracht van gewijsde was gegaan en dat de onroerende zaken al aan de vrouw waren toegedeeld. De rechtbank verwierp ook de vordering van de vrouw om de man te dwingen om naar een notaris in Marokko te gaan voor de overdracht van de eigendommen, omdat er onvoldoende bewijs was dat de man daadwerkelijk eigenaar was van onroerend goed in Marokko. De rechtbank besloot de proceskosten te compenseren, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Het vonnis benadrukt het belang van rechtszekerheid en de noodzaak voor de vrouw om haar rechten in Marokko te effectueren, aangezien de Nederlandse rechter niet kon vaststellen welk onroerend goed de man bezat. De rechtbank concludeerde dat de vrouw een andere juridische weg zou moeten inslaan om haar recht op levering van onroerend goed te realiseren.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/308828 / HA ZA 20-665
Vonnis van 28 april 2021 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. M. Kaouass te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. E.B. Warmerdam-Wolfs te Alkmaar.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 3 februari 2021
  • de akte depot van 9 april 2021 waarbij de vrouw de originele exemplaren van de documenten heeft overgelegd
  • de akte overlegging producties van de zijde van de vrouw
  • de nagezonden productie 2 van de zijde van de man
  • de mondelinge behandeling van 16 april 2021 van welke zitting de griffier aantekeningen heeft bijgehouden die zich in het dossier bevinden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn voormalig echtelieden. Het huwelijk is op 17 juli 2019 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand van ’s-Gravenhage.
2.2.
In een beschikking van 3 april 2019 van deze rechtbank is onder meer de wijze van verdeling gelast van de tussen partijen bestaande huwelijksgemeenschap op de wijze zoals de rechtbank in r.o. 2.10 van die beschikking heeft overwogen. Voor zover hier van belang is in genoemde rechtsoverweging het volgende overwogen:
vastgoed in Marokko
2.10.13.
De vrouw stelt dat tot de huwelijksgemeenschap drie woningen en een
winkel in Marokko behoren en dat deze goederen aan de man moeten worden toegescheiden
onder de verplichting voor de man een bedrag van € 210.000 aan de vrouw te betalen binnen
veertien dagen na betekening van deze beschikking. Indien de man deze goederen niet
toegedeeld wenst te krijgen, moet het worden verkocht waarbij de verkoopopbrengst bij
helfte wordt verdeeld.
De man betwist dat voornoemde woningen en winkel tot de huwelijksgemeenschap van
partijen behoren. Hij weet niet van deze panden, aldus de man.
Ter zitting heeft de man opgemerkt dat de vrouw deze woningen en winkel mag hebben,
zonder nadere verrekening.
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank de, voor zover aanwezige, drie woningen en
winkel in Marokko toedelen aan de vrouw zonder nadere verrekening.
2.3.
Tegen de echtscheiding en de wijze van verdeling is geen hoger beroep ingesteld, zodat de beschikking van 3 april 2019 in kracht van gewijsde is gegaan.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert dat de rechtbank opnieuw rechtdoende en uitvoerbaar bij voorraad:
a. de vrouw ontvankelijk zal verklaren in haar vordering en
Primair
de grond zoals die vermeld staat in de koopovereenkomsten met de heer [A.] en de heer [B.] en de daarop gebouwde woningen aan de vrouw toe te scheiden en de man te veroordelen om binnen één maand na betekening van dit vonnis samen met de vrouw naar een notaris te Al Hoceima te gaan en aldaar zonder verrekening en onvoorwaardelijk zijn eigendommen juridisch over te dragen, bij gebreke waarvan de man een dwangsom zal verbeuren van € 1.000,- per dag dat hij in gebreke blijft te voldoen aan het vonnis van de rechtbank met een maximum van € 249.309,--;
Subsidiair:
de man zal veroordelen aan de vrouw € 246.361,- te betalen;
Meer subsidiair:
de man zal veroordelen om € 121.702,- aan de vrouw te betalen;
Primair en subsidiair:
de man zal veroordelen in de kosten van het geding.
3.2.
De man voert verweer. Hij betwist dat hij op de peildatum (of daarna) onroerend goed in Marokko bezat. Voorts voert hij aan dat de vorderingen van de vrouw erop zijn gericht om opnieuw de verdeling vast te laten stellen maar dat die verdeling al is vastgesteld zodat die vorderingen moeten worden afgewezen. Hij stelt dat de vrouw misbruik maakt van haar procesbevoegdheid, door telkens nieuwe procedures aanhangig te maken in Nederland waarin het steeds gaat om dit onroerend goed, terwijl zij in Nederland al een titel en heeft en dit eigenlijk in Marokko zou moeten laten uitzoeken in een procedure. In Nederland kan de vrouw echter procederen op basis van een toevoeging, maar dat systeem kent Marokko niet. Hij stelt dat de vrouw daarom moet worden veroordeeld in de werkelijk door hem gemaakte proceskosten, dan wel de kosten volgens het liquidatietarief.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Voor zover de vorderingen van de vrouw betrekking hebben op het vast stellen van de verdeling met betrekking tot de onroerende zaken in Marokko worden zij afgewezen. De rechtbank heeft al in de beschikking van 3 april 2019 de verdeling vastgesteld en deze beschikking is in kracht van gewijsde gegaan.
4.2.
Ook van verzwijging op grond van artikel 3:194 lid 2 BW is hier geen sprake. Uit de beschikking van 3 april 2019 volgt dat de onroerende zaken niet zijn verzwegen. De onroerende zaken zijn ter zitting van 21 februari 2019 ter sprake geweest. De omstandigheid dat de man heeft ontkend dat hij eigenaar is van onroerend goed in Marokko maakt dit niet anders. Bovendien zijn de zaken, voor zover aanwezig, al aan de vrouw toegedeeld, zodat het rechtsgevolg dat artikel 3:194 BW aan het verzwijgen verbindt – te weten het verbeuren van het aandeel in het verzwegen goed – niet meer aan de orde kan zijn.
4.3.
Tot slot is de gevorderde betaling van de waarde van de onroerende zaken dan wel van de helft van die waarde aan de vrouw niet toewijsbaar. De onroerende zaken zijn, voor zover aanwezig, toegedeeld aan de vrouw zonder nadere verrekening. Zij kan die titel ten uitvoer leggen.
4.4.
Met betrekking tot de door de vrouw gevorderde veroordeling van de man om samen met de vrouw naar een notaris te Al Hoceima te gaan en daar zonder verrekening en onvoorwaardelijk zijn eigendommen juridisch over te dragen aan de vrouw, op straffe van een dwangsom wordt het volgende overwogen.
4.5.
De standpunten van partijen staan recht tegenover elkaar. De vrouw heeft gesteld dat uit de door haar overgelegde documenten, gelegaliseerd met apostilles blijkt dat de man wel degelijk eigenaar is of was van onroerende zaken in Marokko. De man heeft eveneens onder overlegging van documenten, gelegaliseerd met apostilles, aangevoerd dat op de peildatum 20 november 2017 geen onroerend goed in Marokko op zijn naam geregistreerd was.
4.6.
De vrouw heeft nog aangevoerd dat het in Marokko niet verplicht is om eigendom van grond te registreren en dat veel mensen dat om fiscale redenen ook niet doen dus dat de stukken van de man niets bewijzen. De man heeft in reactie op de stukken van de vrouw waarin zijn naam genoemd is, uitgelegd dat hij indertijd een machtiging heeft gegeven aan een neef van hem die aannemer is en die op naam van verschillende mensen stukken grond koopt, daar op bouwt en het dan weer doorverkoopt. Hij heeft verklaard dat hij niets heeft betaald, dit allemaal buiten hem om gegaan is en dat hij er ook niets van weet. Verder heeft hij benadrukt dat het inderdaad niet verplicht is om eigendom van onroerend goed in Marokko te registreren in het Kadaster, maar dat als je niet als eigenaar geregistreerd bent je ook geen stroom en water geleverd krijgt.
4.7.
De rechtbank overweegt als volgt. Beide partijen hebben documenten overgelegd, gelegaliseerd met apostilles, die steun bieden aan hun standpunten en waarvan de inhoud derhalve innerlijk tegenstrijdig is.
Nu de man nog altijd ontkent dat hij eigenaar is van enig onroerend goed in Marokko, wordt geoordeeld dat door de vrouw onvoldoende is gesteld waaruit blijkt dat als de man, al dan niet op basis van een veroordeling, zal meereizen naar Marokko dit zal leiden tot overdracht bij de notaris van enig onroerend goed aan de vrouw. Ook niet als aan die verplichting een dwangmiddel zal worden verbonden in de vorm van een dwangsom. Om die reden wordt haar vordering afgewezen.
4.8.
Juist omdat beide partijen documenten hebben overgelegd, gelegaliseerd met een apostille die hun tegengestelde standpunten ondersteunen, kan niet worden geoordeeld dat de vrouw misbruik van procesrecht maakt met de onderhavige procedure. Om die reden wordt geoordeeld dat er op dit moment geen aanleiding is om af te wijken van de hoofdregel dat bij ex-echtelieden de proceskosten worden gecompenseerd.
4.9.
Ten overvloede wordt aan de vrouw wel meegegeven dat zij thans een andere weg zal moeten gaan bewandelen om haar recht op levering van eventueel onroerend goed van de man in Marokko te effectueren. Gelet op de met elkaar strijdige documenten die in het geding zijn gebracht, is het voor een Nederlandse rechter niet vast te stellen of en zo ja welk onroerend goed de man in Marokko bezat en/of bezit. Dit zal in Marokko nader uitgezocht moeten worden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken op 28 april 2021. [1]

Voetnoten

1.type: 1155