ECLI:NL:RBNHO:2021:3454

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
23 april 2021
Zaaknummer
8834920
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een factuur voor loodgieterswerkzaamheden met verweer van gedaagde op basis van verrekening en opschorting

In deze zaak heeft eiser, een onderhoudsbedrijf, een vordering ingesteld tegen gedaagde, de erven van een overleden persoon, voor de betaling van een factuur van € 1.406,39 voor uitgevoerde loodgieterswerkzaamheden. Eiser heeft de werkzaamheden op regiebasis uitgevoerd en de factuur is door gedaagde betwist. Gedaagde stelt dat er te veel uren in rekening zijn gebracht en beroept zich op verrekening met door hem geleden schade. De kantonrechter heeft op 20 april 2021 een zitting gehouden waar beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. Eiser heeft zijn vordering onderbouwd met bewijsstukken, terwijl gedaagde zijn verweer heeft gebaseerd op vermeende onterecht in rekening gebrachte uren en de kwaliteit van het geleverde werk.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde geen recht heeft op verrekening, omdat hij geen vordering op eiser heeft die hij kan afdwingen. Ook het beroep op opschorting is afgewezen, omdat gedaagde de factuur ten onrechte niet heeft betaald. De kantonrechter heeft geoordeeld dat eiser recht heeft op betaling van de factuur, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De tegenvordering van gedaagde is afgewezen, omdat hij niet heeft aangetoond dat hij schade heeft geleden die hij kan verrekenen. De proceskosten zijn voor rekening van gedaagde, omdat hij ongelijk heeft gekregen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie [woonplaats]
Zaaknr./rolnr.: 8834920 \ CV EXPL 20-8820
Uitspraakdatum: 12 mei 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]handelend onder de naam
[handelsnaam]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. S. van Steenwijk
tegen
[gedaagde], handelend in privé en/of als gevolmachtigde van
Erven [erfgenamen]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. M. Bitter

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 19 oktober 2020 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord en daarbij een tegenvordering ingediend. [eiser] heeft vervolgens nog schriftelijk gereageerd in de zaak van de tegenvordering.
1.2.
Op 20 april 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [eiser] heeft gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. Voorafgaand aan de zitting hebben [gedaagde] en [eiser] bij brieven van 12 en 13 april 2021 nog stukken toegezonden.

2.De zaak in het kort

Deze zaak gaat over de betaling van een factuur naar aanleiding van door [eiser] op regiebasis uitgevoerde loodgieterswerkzaamheden. [gedaagde] betwist de factuur, omdat teveel uren in rekening zijn gebracht en [eiser] geen toelichting op de factuur heeft willen geven. Daarnaast beroept [gedaagde] zich op verrekening met door [gedaagde] geleden schade en voor zover nodig op opschorting.

3.Feiten

3.1.
[eiser] heeft een onderhoudsbedrijf dat op regelmatige basis vanaf 2014 tot begin januari 2020 loodgieterswerkzaamheden voor [gedaagde] uitvoerde.
3.2.
[gedaagde] beheert namens ‘Erven [erfgenamen] ’ een portefeuille vastgoed waaronder de woning op de eerste verdieping aan [adres] , hierna ‘de woning’.
3.3.
In het kader van de renovatie van de woning geeft [gedaagde] [eiser] in de zomer van 2019 opdracht om op regiebasis voor € 42,50 per uur ex btw en materiaalkosten loodgieterswerkzaamheden in de woning uit te voeren, hierna ‘het werk’ of ‘de overeenkomst’.
3.4.
[eiser] voert het werk vanaf augustus 2019 uit en factureert naar de stand van het werk. Gedurende het werk hebben [eiser] en [gedaagde] veelvuldig contact via whatsapp, waarbij zij het ook hebben over de door [eiser] uit te voeren of uitgevoerde werkzaamheden.
3.5.
[eiser] factureert op 9 januari 2020 een bedrag van € 1.406,39 aan [gedaagde] (factuur met nummer 1) hierna ‘de factuur’.
3.6.
Op 12 januari 2020 bevestigt [gedaagde] via whatsapp dat hij de factuur heeft ontvangen en schrijft:
(…) Ik ga al je rekeningen nu eens op een rij leggen want dit loopt volstrekt uit de hand. Ik wil hier komende week met je over spreken. Met vriendelijke groet [voornaam]
3.7.
Diezelfde middag reageert [eiser] via whatsapp:
(…) Het zal een keer eind van de dag worden, als ik even niet buiten kan werken i.v.m. regen, ik bel wel van te voren om af te stemmen met elkaar. Groet [voornaam] .
3.8. ‘
‘s Avonds voegt [eiser] daar nog via whatsapp aan toe:
(…) Nog terugkomend op mijn facturen heb ik naar mijn idéé goed bijgehouden. Voorbeeld sanitair gekocht bij X20 bad / badwand / toilet op een Zaterdag gekocht 2 uur tijd niet gerekend.
Facturen tot op de cent nauwkeurig ( geen winst marge gerekend !) Doorgefactureerd. (…) Groet [voornaam] .
3.9.
Op 14 januari 2020 laat [eiser] via whatsapp weten:
(…) Ik wil morgenmiddag komen + 16.30 uur. Ik moet vandaag nog steiger afbreken en opruimen.
3.10.
[gedaagde] reageert diezelfde dag via whatsapp:
(…) Dat is goed [voornaam] . Ik stuur je zo een mail waar ik over wil spreken. Zie je morgen. Groet [voornaam]
3.11.
In een bijlage bij een e-mail van 14 januari 2020 schrijft [gedaagde] onder meer dat [eiser] reistijd is gaan factureren, besteltijd bij de groothandel factureert en zaken dubbel declareert. Hij schrijft ook:
Beste [voornaam] ,
Wij hebben een afspraak voor morgenmiddag om 16,30 uur bij mij thuis, hiermee wil ik je laten weten waar ik het over wil hebben met je.
(…) Ik vind je facturatie ronduit ernstig. Door je factuur van 9 januari jl. werd ik gealarmeerd en heb ik je facturen eens op rij gezet. Tot dat moment tekende ik ze eigenlijk blind voor betaling-akkoord af. Door die laatste factuur ben ik erg geschrokken. (…)
3.12. ’
’s Avonds op 14 januari 2020 reageert [eiser] via e-mail:
Hallo [voornaam] .
Heb net je mail gelezen, ik ga eerst even de facturen bekijken, omtrent de werkzaamheden in [plaats] (…) en [adres] . Zodat ik weet wat je bedoeld. Daarom zeg ik even de afspraak voor morgen middag af (…). Dat kan ik wegens tijd gebrek niet direct doen, ik moet het doorlezen, zodra ik dat heb gedaan meld ik dat aan je door om daar over in gesprek te gaan, om daar nu je toch zegt dat je de factuur niet gaat betalen, (…)
3.13.
Bij brief van 26 januari 2020 maant [eiser] [gedaagde] tot betaling van de factuur over te gaan binnen zeven dagen na dagtekening van de brief.
3.14.
[gedaagde] stuurt diezelfde dag een e-mail met als onderwerp ‘beëindiging samenwerking’. Daarin schrijft [gedaagde] onder meer aan [eiser] :
(…) Zoals eerder al aangegeven betaal ik je laatste factuur niet en wil ik dat je de resterende werkzaamheden aan de [adres] naar behoren zal afronden: - afkoppelen en afslijpen van de oude gasleiding van de kachel;
  • water aansluiten van het fonteintje van de wc;
  • 2e kraan van de dubbele wastafel leveren en monteren;
  • bril van de wc monteren;
  • c.v. systeem in werking zetten;
  • plaatsing van het douchescherm.
(…)
Dat neem niet weg dat ik je de kans wil bieden ook op correcte wijze onze samenwerking te beëindigen, dat betekent dat je de genoemde werkzaamheden nog zult uitvoeren zonder dat ik daarvoor zal betalen. (…) Gezien de ontstane situatie begrijp je denk ik dat ik thans uiterlijk morgenavond uitsluitsel wil hebben.
3.15.
Op 27 januari 2020 stuurt [gedaagde] een e-mail aan [eiser] en schrijft onder meer:
Beste [voornaam] ,
(…), waarom geen gesprek om te zien of we tot een compromis inzake facturatie en afronding van de werkzaamheden kunnen komen?
Denk er vanavond nog eens over, dan zal ik morgen (als ik niets van je heb gehoord) pas na 10.00 uur met een andere loodgieter/installateur praten.
3.16.
Op 11 juni 2020 sommeert [eiser] via zijn gemachtigde [gedaagde] de factuur te voldoen. De factuur is onbetaald gebleven.

4.De vordering

4.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 1.406,39 en de wettelijke rente tot 11 juni 2020 van € 43,04 en vermeerderd met de wettelijke rente over € 1.406,39 vanaf 11 juni 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;
[gedaagde] veroordeelt in de buitengerechtelijke kosten van € 211,00 alsmede in de kosten van het geding, waaronder begrepen salaris gemachtigde;
[gedaagde] veroordeelt in de nakosten zijnde de helft van de hoogte van één salarispunt met een maximum van € 120,00.
4.2.
Hij legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – niet-nakoming van de betalingsverplichting uit de overeenkomst van aanneming van werk (art. 7:750 Burgerlijk Wetboek (hierna BW)).

5.Het verweer en de tegenvordering

5.1.
[gedaagde] betwist de vordering. Hij voert aan – samengevat – dat, na vermindering van de factuur wegens onterecht in rekening gebrachte uren en verrekening met geleden schade, hij niets meer is verschuldigd. Voor zover nodig beroept [gedaagde] zich op opschorting, omdat [eiser] het werk niet heeft afgemaakt.
5.2.
[gedaagde] vordert bij wijze van tegenvordering dat de kantonrechter:
i) [eiser] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 1.046,44, voor zover de in conventie ingeroepen verrekening niet gehonoreerd wordt;
ii) [eiser] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 3.988,14,
waarbij de bedragen onder i) en ii) samen steeds een totaal van € 5.034,58 zullen belopen,
te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 januari 2021 tot en met de dag van algehele voldoening;
iii) [eiser] veroordeelt tot vergoeding van de door [gedaagde] geleden schade, voor zover thans niet vast te stellen als nader bij staat vast te stellen en te vereffenen volgens de wet,
te vermeerderen met de wettelijke rente over de deelbedragen;
in conventie en in reconventie
iv) [eiser] veroordeelt in de kosten van de procedure, daaronder begrepen het salaris van de gemachtigde en de nakosten te begroten op € 120,00, voor zover daadwerkelijk nakosten worden gemaakt, te vermeerderen met de explootkosten en te vermeerderen met de wettelijke rente over de hiervoor genoemde kosten.
5.3.
[gedaagde] legt aan de tegenvordering ten grondslag – kort weergegeven – dat hij schade heeft geleden omdat [eiser] ondeugdelijk werk heeft geleverd dat door derden is hersteld. Ook heeft hij vertragingsschade geleden doordat [eiser] het werk niet heeft afgemaakt en de woning daardoor pas later verhuurd kon worden.
5.4.
[eiser] betwist de tegenvordering.

6.De beoordeling

de vordering
6.1.
Vast staat dat [eiser] in opdracht van [gedaagde] op basis van regie loodgieterswerkzaamheden aan de woning heeft uitgevoerd voor een bedrag van € 42,50 ex btw per uur. [gedaagde] heeft alle facturen tot en met december 2019 voldaan, maar de factuur (van 9 januari 2020) niet. [gedaagde] heeft aangevoerd dat [eiser] te veel uren op de factuur in rekening heeft gebracht en – achteraf gezien – ook op eerdere facturen die [gedaagde] al heeft voldaan. [gedaagde] beroept zich op verrekening met al betaalde facturen dan wel op opschorting of verrekening met door hem geleden schade. De kantonrechter zal hierna uitleggen waarom het betoog van [gedaagde] niet op gaat.
Verrekening met al betaalde facturen
6.2.
Voor zover [gedaagde] zich beroept op verrekening met al betaalde facturen, slaagt dit verweer niet. [gedaagde] heeft geen bevoegdheid tot verrekening, omdat [gedaagde] geen vordering op [eiser] heeft waarvan [gedaagde] de betaling kan afdwingen (art. 6:127 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW). Voor zover [gedaagde] heeft bedoeld te zeggen dat hij bepaalde uren van andere facturen onverschuldigd heeft betaald en zodoende een vordering op [eiser] heeft, heeft [gedaagde] onvoldoende gesteld, zodat niet is komen vast te staan dat sprake is een (verrekenbare) vordering.
6.3.
Daarbij komt dat [gedaagde] nooit eerder tegen de manier van factureren - waarbij [eiser] bij een factuur een korte omschrijving van zijn werkzaamheden vermeldt - heeft geprotesteerd. [gedaagde] heeft alle overige facturen van [eiser] vanaf 2014 altijd zonder enig protest of enige nadere informatievoorziening betaald. [gedaagde] heeft weliswaar op 22 december 2019 per e-mail aan [eiser] laten weten vragen te hebben over in rekening gebrachte uren van een andere factuur, maar niet is gebleken dat hij deze factuur niet heeft betaald of dat partijen daarna andere afspraken hebben gemaakt over de wijze van factureren. Daarnaast blijkt uit de overgelegde whatsapp geschiedenis tussen partijen dat [eiser] [gedaagde] regelmatig op de hoogte bracht van zijn werkzaamheden aan de verschillende panden waar hij voor [gedaagde] werkzaamheden uitvoerde.
Betwiste posten
6.4.
[gedaagde] heeft daarnaast, met uitzondering van de post materiaal, de in rekening gebrachte uren van de factuur betwist.
6.5.
Voor zover het verweer ziet op het ten onrechte in rekening brengen van twee uur voor het bestellen en ophalen van materiaal bij de groothandel, slaagt dat verweer niet. Uit de omschrijving op de factuur volgt dat [eiser] deze uren niet heeft doorberekend. Hij geeft immers op de factuur bij 30 en 31 december 2019 aan dat hij toen van 7:00 tot 8:00 uur bij de groothandel is geweest en brengt zijn werkzaamheden pas vanaf 8:00 uur respectievelijk 8:30 in rekening. Niet is dus gebleken dat [eiser] twee uur rekent voor bezoek aan de groothandel.
6.6.
Het verweer dat [eiser] voor 27 december 2019 teveel uur rekent omdat hij niet om 8:45 uur aanwezig was, slaagt evenmin. [gedaagde] voert immers geen feiten waaruit blijkt dat [eiser] niet om 8:45 uur aanwezig was. Daarnaast volgt uit de factuur dat [eiser] die dag slechts 6 van 7 ¼ uur doorberekent, zodat [eiser] - zelfs als hij pas om 10:00 aanwezig was - niet te veel uren in rekening brengt.
6.7.
Het verweer ten slotte dat [eiser] voor 27, 30 en 31 december 2019 in totaal zeven uur teveel rekent, slaagt ook niet. [gedaagde] vindt dat [eiser] te veel uren rekent, maar brengt geen feiten naar voren waaruit blijkt dat dit het geval is. [eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling bovendien toegelicht dat een korte omschrijving op een factuur zoals ‘radiatoren gemonteerd’ niet betekent dat de in rekening gebrachte uren niet zijn gemaakt. Door de beknopte omschrijving kan het overkomen alsof relatief veel tijd aan één handeling is besteed, echter [eiser] vermeldt niet alle daarmee samenhangende werkzaamheden tot in detail op de factuur. Ook stelt hij dat hij regelmatig juist minder uren in rekening brengt dan hij daadwerkelijk maakt. Dat standpunt vindt steun in de toelichting op de factuur en op overgelegde facturen van 27 september en 31 oktober 2019. Gezien die opstelling is aannemelijk - zelfs als rekening wordt gehouden met lunch- en ‘praattijd’ - dat [eiser] in elk geval niet méér uur in rekening brengt dan hij daadwerkelijk werkt. Niet is dus vast komen te staan dat [eiser] op de factuur teveel uren in rekening heeft gebracht dan wel heeft [gedaagde] de posten op de factuur onvoldoende gemotiveerd betwist.
6.8.
Gelet op het vorenstaande dient [gedaagde] de factuur te voldoen, tenzij [gedaagde] een beroep kan doen op opschorting of op verrekening met geleden schade.
Opschorting
6.9.
Het beroep op opschorting (art. 6:52 BW) van de betaling van de factuur omdat [eiser] weigerde een toelichting op de factuur te geven slaagt niet. Als een schuldeiser een prestatie, naar achteraf blijkt ten onrechte, weigert, geschiedt een in verband daarmee staande opschorting zijnerzijds onbevoegd, zodat dit een toerekenbare tekortkoming oplevert. Van bedoeld schuldeisersverzuim in de zin van art. 6:54 BW is sprake, omdat [gedaagde] de factuur - naar achteraf blijkt – ten onrechte niet heeft betaald. Het verweer dat [gedaagde] de factuur niet hoefde te betalen zolang [eiser] daar geen toelichting op gaf, slaagt dus niet. Weliswaar was het mogelijk beter geweest als [eiser] het gesprek met [gedaagde] was aangegaan, echter het feit dat [eiser] dat niet deed, betekent niet dat [gedaagde] de betaling mocht opschorten.
Verrekening met schade
6.10.
De kantonrechter zal hierna uiteenzetten waarom het beroep van [gedaagde] op verrekening (6:127 BW) met schade evenmin slaagt. Daarbij dient een onderscheid te worden gemaakt tussen de gestelde vertragingsschade doordat [eiser] het werk niet heeft afgerond en de gestelde schade door ondeugdelijk werk of gebreken. Deze zullen hierna afzonderlijk worden behandeld.
Vertragingsschade door niet afronden van het werk
6.11.
Vast staat dat [gedaagde] in een schrijven aan [eiser] van 26 januari 2020 nakoming van de overeenkomst vraagt door het werk af te ronden en daarbij als voorwaarde stelt dat [eiser] dit zonder vergoeding doet.
Los van de vraag of [gedaagde] deze voorwaarde mocht stellen - die niet zo hard was gezien de e-mail van 27 januari 2020, aldus [gedaagde] -, was [eiser] niet verplicht tot nakoming. Immers uit hetgeen hiervoor in rechtsoverweging (r.o.) 6.9 is overwogen, volgt dat zolang [gedaagde] de factuur niet betaalt, hij in schuldeisersverzuim verkeert. Aangezien [eiser] daardoor niet in verzuim is komen te verkeren ten aanzien van de nakoming van de overeenkomst, bestaat er geen grond voor het vorderen van vertragingsschade en kan [gedaagde] deze niet verrekenen.
Schade door ondeugdelijk werk
6.12.
De overige schade die [gedaagde] wenst te verrekenen ziet op de kosten van het onderzoek naar- en herstel van een gebrek aan het bad (lekkage), ontbrekende onderdelen van het sanitair en een gebrek aan (de aansluiting van) de vaatwasser, hierna ‘de gebreken’.
6.13.
Voor de gebreken geldt dat [gedaagde] [eiser] in de gelegenheid had moeten stellen deze binnen een redelijke termijn te herstellen. [gedaagde] erkent dat hij dat niet heeft gedaan, maar voert aan dat dit ook geen zin had omdat [eiser] onbereikbaar was en niet meer reageerde. Ook had [eiser] hem laten weten het werk niet af te willen maken. [eiser] voert daar tegen aan dat hij niet eerder op de gebreken is gewezen en niet de gelegenheid heeft gekregen de gebreken te verhelpen. De sanitaire onderdelen had hij besteld en ook willen leveren, maar hij is daartoe niet in de gelegenheid is gesteld, aldus [eiser] .
6.14.
Voor zover [gedaagde] met zijn verweer bedoelt dat hij er daardoor van uit mocht gaan dat [eiser] ook geen gebreken zou willen herstellen, faalt dat verweer. Aangezien [eiser] niet de gelegenheid is gegeven de gebreken te herstellen, kan immers niet worden vastgesteld of aangenomen dat hij daartoe niet bereid was. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om [eiser] over de gebreken te informeren en [eiser] een redelijke termijn voor herstel te geven. Pas op 16 juni 2020 informeert [gedaagde] de gemachtigde van [eiser] over de gebreken zonder [eiser] de gelegenheid tot herstel of zelfs maar het zelf constateren van de gestelde gebreken te geven. Met uitzondering van het bad, heeft [gedaagde] op dat moment de gebreken ook al door derden laten herstellen.
6.15.
Ten slotte is ook niet gebleken dat [eiser] de gebreken niet kon wegnemen of dat de gebreken zodanig waren dat herstel per direct moest plaatsvinden om verdere schade te voorkomen. [eiser] had de ontbrekende kraan en wc-bril besteld en wilde deze ook leveren als hij daartoe de gelegenheid had gehad. Aan het verhelpen van het gebrek aan de vaatwasser is daarnaast volgens een factuur van Witgoed specialist [naam] van begin mei 2020 slechts een half uur besteed. Daarnaast heeft [gedaagde] in mei en juni 2020 twee keer een loodgieter het bad laten onderzoeken en vervolgens pas begin augustus 2020 Polygon opdracht gegeven om onderzoek naar dat gebrek te doen. Daarom kan niet gesteld worden dat die gebreken zo dringend waren, dat [gedaagde] [eiser] geen redelijke termijn kon geven om deze te herstellen.
6.16.
Gelet op het vorenstaande kan [gedaagde] de kosten die hij heeft gemaakt om de gebreken weg te nemen, niet op [eiser] verhalen en dus ook niet verrekenen.
6.17.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [eiser] zal toewijzen.
Wettelijke rente
6.18.
[eiser] vordert wettelijke rente van € 43,04 tot 11 juni 2020 en wettelijke rente vanaf 11 juni 2020. Artikel 6:119 BW bepaalt dat de wettelijke rente verschuldigd is over de tijd dat de schuldenaar met de voldoening van een geldsom in verzuim is geweest. Verzuim treedt in, wanneer de schuldenaar in gebreke wordt gesteld bij een schriftelijke aanmaning waarbij hem een redelijke termijn voor de nakoming wordt gesteld, en nakoming binnen deze termijn uitblijft. [gedaagde] is bij brief van 26 januari 2020 in gebreke gesteld onder een termijn van zeven dagen, zodat de wettelijke rente per 3 februari 2020 kan worden toegewezen. Omdat [eiser] in het dictum wettelijke rente tot 11 juni 2020 van € 43,04 vordert, maar dit bedrag hoger is dan de toewijsbare wettelijke rente voor die periode, zal de vordering worden toegewezen voor zover het de wettelijke rente vanaf 3 februari 2020 betreft.
Buitengerechtelijke incassokosten
6.19.
[eiser] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is van toepassing nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. [eiser] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De kantonrechter zal de buitengerechtelijke incassokosten dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief (over de gevorderde hoofdsom) van € 210,96.
Proceskosten
6.20.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij ongelijk krijgt.
6.21.
Daarbij wordt [gedaagde] ook veroordeeld tot betaling van € 93,50 aan nasalaris (1/2 x € 187,00), voor zover daadwerkelijk nakosten door [eiser] worden gemaakt.
de tegenvordering
6.22.
Gezien de conclusie hiervoor dat [gedaagde] de door hem gevorderde (vertraging)schade niet op [eiser] kan verhalen, zal de vordering in reconventie worden afgewezen en de vraag of [eiser] aansprakelijk is voor de gebreken onbehandeld blijven.
6.23.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [gedaagde] zal afwijzen.
6.24.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij ongelijk krijgt.

7.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
7.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 1.406,39, te vermeerderen met de wettelijke rente over vanaf 3 februari 2020 tot aan de dag van de gehele betaling;
7.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten, die de kantonrechter vaststelt op € 210,96;
7.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiser] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 86,85
griffierecht € 236,00
salaris gemachtigde € 374,00 (2x € 187,00);
7.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 93,50 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [eiser] worden gemaakt;
7.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
7.6.
wijst de vordering voor het overige af.
de tegenvordering
7.7.
wijst de vordering af;
7.8.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [eiser] worden vastgesteld op een bedrag van € 311,00 (1/2 x 2 x € 311,00) aan salaris van de gemachtigde van [eiser] ;
7.9.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter