ECLI:NL:RBNHO:2021:3484

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 april 2021
Publicatiedatum
26 april 2021
Zaaknummer
8352192 \ CV FORM 20-2028
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht door sneeuwval; beoordeling van buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben twee passagiers een verzoek ingediend tegen Czech Airlines, omdat zij compensatie eisen voor een vertraagde vlucht van Praag naar Amsterdam op 3 februari 2019. De vlucht, die gepland was om 15:25 UTC te vertrekken, arriveerde met meer dan drie uur vertraging om 22:45 UTC. De passagiers hebben compensatie aangevraagd op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen. De vervoerder, Czech Airlines, heeft geweigerd compensatie te betalen en beroept zich op buitengewone omstandigheden, namelijk sneeuwval op de luchthaven van Praag, die volgens hen de vertraging heeft veroorzaakt.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen. De rechter oordeelt dat de vervoerder in beginsel verplicht is compensatie te betalen, tenzij zij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden. De vervoerder heeft bewijsstukken overgelegd, waaronder een METAR-rapport dat sneeuwval op de luchthaven bevestigt. Echter, de kantonrechter oordeelt dat sneeuwval niet als een buitengewone omstandigheid kan worden aangemerkt, omdat het niet gaat om een extreem weerfenomeen dat inherent is aan de normale luchtvaartoperaties.

De rechter concludeert dat de vervoerder niet voldoende heeft aangetoond dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. Daarom wordt het verzoek van de passagiers tot betaling van € 500,00 aan compensatie toegewezen, evenals de wettelijke rente. De vervoerder wordt ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten. Het verzoek om buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen, omdat de passagiers onvoldoende bewijs hebben geleverd voor de gemaakte kosten. De beslissing is genomen door kantonrechter mr. S.N. Schipper en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8352192 \ CV FORM 20-2028
Uitspraakdatum: 7 april 2021
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

wonende te [woonplaats]
2. [passagier sub 2]
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: de passagiers
gemachtigde: Claimingo B.V.
tegen
Czech Airlines
gevestigd te Praag (Tsjechië)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: M. Vavera

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 26 februari 2020;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 30 juli 2020.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Praag naar Amsterdam op 3 februari 2019, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht van de passagiers zou om 15:25 UTC vanuit Praag vertrekken en om 17:00 UTC op de luchthaven van Amsterdam aankomen. De vlucht is vertraagd uitgevoerd. De passagiers zijn met een vertraging van meer dan drie uur om 22:45 UTC op de eindbestemming aangekomen.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder verzocht in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagiers verzoeken de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 90,75 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 2 april 2019;
- de proceskosten en de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
De passagiers baseren het verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
3.3.
De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00 per passagier. Daarnaast maken de passagiers aanspraak op betaling door de vervoerder van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
3.4.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid van het verzochte en doet een beroep op buitengewone omstandigheden. Daartoe heeft hij, onder meer, het volgende aangevoerd.
3.5.
Op de luchthaven van Praag sneeuwde het de hele dag. De sneeuw veroorzaakte aanzienlijke onregelmatigheden bij de exploitatie van de luchthaven van Praag, omdat de vertrekkende vliegtuigen moesten worden ontdooid en de landingsbaan moest worden schoongemaakt door de sneeuw. Dit is een omstandigheid die niet had kunnen worden vermeden door het treffen van redelijke maatregelen, aangezien het een ingreep is van onbeheersbare natuurkrachten die naar haar aard buiten de controle van de uitvoerende luchtvaartmaatschappij valt.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
Niet in geschil is dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op de eindbestemming, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is compensatie te voldoen. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval aan te tonen dat zij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van haar onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden.
4.3.
Ten aanzien van het beroep van de vervoerder op de aanwezigheid van buitengewone omstandigheden geldt het volgende. Ingevolge punt 14 van de Considerans van de Verordening kunnen dergelijke omstandigheden zich onder meer voordoen in gevallen van weersomstandigheden die de uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen.
4.4.
De vraag die thans voorligt is of de vervoerder met de door hem overgelegde stukken en zijn toelichting daarop voldoende heeft aangetoond dat de vertraging van de vlucht het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden.
4.5.
De vervoerder heeft het METAR rapport van 3 februari 2019 overgelegd en daarbij toegelicht dat het de hele dag sneeuwde op de luchthaven van Praag. Dit blijkt uit de SN-code hetgeen staat voor “sneeuw”, aldus de vervoerder. De kantonrechter stelt voorop dat niet alle weersomstandigheden de luchtvaartmaatschappij kunnen vrijstellen van een compensatieverplichting. Het moet gaan om omstandigheden die vanwege hun aard of oorsprong niet inherent zijn aan de normale uitoefening van de activiteiten van de betrokken luchtvaartmaatschappij. Weersomstandigheden, zoals sneeuw, zijn dan ook zonder meer niet aan te merken als extreem of bijzonder. Daar komt bij dat het METAR rapport verschillende codes vermeldt die niet nader zijn toegelicht door de vervoerder. Hierdoor kan niet worden opgemaakt wat de exacte invloed van het sneeuw op de vlucht van de passagiers was. Voorts heeft de vervoerder geen stukken met betrekking tot de vlucht van de passagiers overgelegd. De vervoerder heeft weliswaar een lijst van vertraagd uitgevoerde vluchten overgelegd, maar zonder rapporten of andere stukken die specifiek zien op de vlucht in kwestie met een aanduiding van de oorzaak van vertraging, kan niet worden uitgesloten dat de vertraging is te wijten aan omstandigheden die niet als buitengewoon zijn aan te merken.
4.6.
Gelet op het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat de vlucht in kwestie wegens buitengewone omstandigheden vertraagd is uitgevoerd. De kantonrechter komt dan ook niet toe aan de vraag of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging van de passagiers te voorkomen dan wel te beperken.
4.7.
Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal het verzoek tot betaling van de hoofdsom, gelet op de duur van de vertraging van de vlucht, worden toegewezen. De verzochte wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.8.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten verzocht. Omdat het onderhavige verzoek geen betrekking heeft op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is, zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. De vervoerder heeft dit verzoek (gemotiveerd) betwist. De passagiers hebben hiertegenover onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Het verzoek tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten (en de daarover gevorderde rente) moet daarom worden afgewezen.
4.9.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat hij ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De verzochte rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking.
4.10.
Op verzoek van de passagiers zal een certificaat als bedoeld in artikel 20 lid 2 van de Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen aan deze beschikking worden gehecht.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 13 maart 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op € 236,00 aan griffierecht en € 75,00 aan salaris gemachtigde;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 37,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt,
5.4.
vermeerderd met de wettelijke rente over de bedragen onder 5.2 en 5.3 vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open