In deze zaak hebben twee passagiers een verzoek ingediend tegen Czech Airlines, omdat zij compensatie eisen voor een vertraagde vlucht van Praag naar Amsterdam op 3 februari 2019. De vlucht, die gepland was om 15:25 UTC te vertrekken, arriveerde met meer dan drie uur vertraging om 22:45 UTC. De passagiers hebben compensatie aangevraagd op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen. De vervoerder, Czech Airlines, heeft geweigerd compensatie te betalen en beroept zich op buitengewone omstandigheden, namelijk sneeuwval op de luchthaven van Praag, die volgens hen de vertraging heeft veroorzaakt.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen. De rechter oordeelt dat de vervoerder in beginsel verplicht is compensatie te betalen, tenzij zij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden. De vervoerder heeft bewijsstukken overgelegd, waaronder een METAR-rapport dat sneeuwval op de luchthaven bevestigt. Echter, de kantonrechter oordeelt dat sneeuwval niet als een buitengewone omstandigheid kan worden aangemerkt, omdat het niet gaat om een extreem weerfenomeen dat inherent is aan de normale luchtvaartoperaties.
De rechter concludeert dat de vervoerder niet voldoende heeft aangetoond dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. Daarom wordt het verzoek van de passagiers tot betaling van € 500,00 aan compensatie toegewezen, evenals de wettelijke rente. De vervoerder wordt ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten. Het verzoek om buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen, omdat de passagiers onvoldoende bewijs hebben geleverd voor de gemaakte kosten. De beslissing is genomen door kantonrechter mr. S.N. Schipper en is openbaar uitgesproken.