ECLI:NL:RBNHO:2021:3485

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 april 2021
Publicatiedatum
26 april 2021
Zaaknummer
8219669 \ CV EXPL 19-19157
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtvaartpassagier en buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 7 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft. De passagier had een vordering ingesteld wegens vertraging van zijn vlucht van Amsterdam naar Krakow via Frankfurt op 28 mei 2019. De passagier arriveerde met meer dan drie uur vertraging op zijn eindbestemming en vorderde compensatie van € 250,00 op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk gewijzigde CTOT's (Calculated Take Off Times) die door de luchtverkeersleiding waren opgelegd. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet voldoende had aangetoond dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De rechter stelde vast dat de passagier recht had op compensatie, maar wees de vordering af omdat de passagier niet tijdig was omgeboekt naar een alternatieve vlucht die eerder zou aankomen. De proceskosten werden toegewezen aan de passagier, die ongelijk kreeg in de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8219669 \ CV EXPL 19-19157
Uitspraakdatum: 7 april 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats] (Polen)
eiser
hierna te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. D.E. Lof
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland) en mede kantoorhoudende te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 13 november 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Amsterdam naar Frankfurt (Duitsland) en van Frankfurt naar Krakow op 28 mei 2019, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht van Amsterdam naar Frankfurt is vertraagd uitgevoerd. De passagier heeft zijn aansluiting naar Krakow gemist en is met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming aangekomen.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 37,50 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering en doet een beroep op (doorwerking van) buitengewone omstandigheden. Hij heeft daartoe, onder meer, het volgende aangevoerd.
4.2.
De vlucht Amsterdam-Frankfurt maakt onderdeel uit van de rotatievlucht Frankfurt-Amsterdam-Frankfurt. De vertraging van de vlucht in kwestie is het gevolg van de vertraagde aankomst van de vlucht Frankfurt-Amsterdam. Het toestel kreeg bij de uitvoering van de voorafgaande vlucht te maken met gewijzigde CTOT’s (Calculated Take Off Time). Om 04:10 UTC trok de luchtverkeersleiding de oorspronkelijke CTOT van 06:10 UTC en verving deze door de CTOT van 06:33 UTC. Om 06:14 UTC bepaalde de luchtverkeersleiding dat de CTOT van 07:20 UTC werd toegewezen. De vervoerder had hier geen invloed op en was genoodzaakt om de voorafgaande vlucht, en daardoor ook de vlucht in kwestie, met een vertraging uit te voeren. De passagier heeft hierdoor de aansluitende vlucht gemist en is omgeboekt naar de eerstvolgende vlucht met plaats naar de eindbestemming Krakow.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen op de eindbestemming, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. In punt 15 van de considerans van de Verordening staat dat dergelijke omstandigheden zich onder meer kunnen voordoen wanneer er sprake is van een besluit van het luchtverkeersbeheer voor een specifiek vliegtuig op een specifieke dag waardoor een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig wordt veroorzaakt.
5.3.
De vervoerder doet een beroep op doorwerking van buitengewone omstandigheden. De passagier betwist dit standpunt en stelt dat nergens uit blijkt dat de vlucht Frankfurt-Amsterdam een voorafgaande vlucht is van de vlucht in kwestie. Blijkens de overgelegde vluchtrapporten zijn de vluchten Frankfurt-Amsterdam-Frankfurt met hetzelfde toestel uitgevoerd, waardoor het mogelijk is dat de vertraging van de voorafgaande vlucht doorwerkt op de vlucht in kwestie. De vraag die thans voorligt is of de vervoerder met de overgelegde producties en zijn toelichting daarop voldoende heeft aangetoond dat de vertraging van de passagier het gevolg is geweest van (doorwerking van) buitengewone omstandigheden.
5.4.
Ter onderbouwing van zijn verweer heeft de vervoerder het vluchtrapport en de ‘slot history’ van de voorafgaande vlucht overgelegd. Daaruit valt op te maken dat de vlucht Frankfurt-Amsterdam om 06:10 UTC gepland stond om te vertrekken. Blijkens de “slot history” heeft de luchtverkeersleiding reeds om 04:10 UTC aan het toestel een nieuwe CTOT van 06:33 UTC toegekend. Vervolgens zijn de CTOT’s herhaaldelijk herzien. Daarbij wordt vertragingscode 83 genoemd. De vervoerder verwijst onder meer naar de overgelegde “Standard IATA Delay Codes” van Eurocontrol, waaruit volgt dat vertragingscode 83 staat voor
“ATFM due to RESTRICTION AT DESTINATION AIRPORT, airport and or runway closed due to obstruction, industrial action, staff shortage, political unrest, noise abatement, night curfew, special flights”.Anders dan door de passagier is gesteld, heeft de vervoerder aangetoond dat de luchtverkeersleiding als gevolg van code 83 nieuwe CTOT’s aan het toestel heeft opgelegd. De gewijzigde CTOT’s hebben in dit geval te gelden als een besluit van het luchtverkeersbeheer voor een specifiek vliegtuig op een specifieke dag, zoals bedoeld in overweging 15 van de considerans van de Verordening. Het toestel kon immers hierdoor niet eerder vertrekken, omdat de instructie van de luchtverkeersleiding altijd moet worden opgevolgd. De vertraging van de voorgaande vlucht is dan ook veroorzaakt wegens een buitengewone omstandigheid.
5.5.
Voldoende is gebleken dat de buitengewone omstandigheid doorwerkt naar de onderhavige vlucht. Uit het vluchtrapport van de vlucht in kwestie volgt immers dat er een vertraging wegens vertragingscode 93 (‘aircraft rotation, late arrival of aircraft from another flight or previous sector’) is ontstaan. De vlucht is uiteindelijk met een vertraging van 76 minuten om 10:21 UTC in Frankfurt aangekomen. De passagier heeft de aansluitende vlucht naar Krakow met een schemavertrektijd 10:00 UTC gemist. De vervoerder heeft middels de overgelegde ‘Standart MCT for FRA Airport’ voldoende aannemelijk gemaakt dat te Frankfurt een minimale overstaptijd van 45 minuten geldt. Tussen de twee aansluitende vluchten was oorspronkelijk een overstaptijd van 45 minuten gepland. De vervoerder heeft dus geen rekening gehouden met eventuele vertragingen. Dat neemt echter niet weg dat de passagier ook met een redelijke reservetijd de overstap zou hebben gemist, aangezien de vlucht met een vertraging van 76 minuten in Frankfurt is aangekomen. De vervoerder heeft aangevoerd dat hij de passagier naar de eerstvolgende vlucht met plaats heeft omgeboekt. De passagier heeft dit betwist en gesteld dat er een vlucht van KLM was welke eerder op de eindbestemming zou arriveren dan de vlucht waarop de passagier uiteindelijk is gezet. Als onbetwist staat vast dat de passagier ten opzichte van de oorspronkelijke vlucht met de alternatieve vlucht vijf uur en 23 minuten later op de eindbestemming is aangekomen. De vervoerder heeft aangevoerd dat KLM geen dochtermaatschappij is van hem en dat hij daarom niet gehouden is de passagier om te boeken naar een KLM-vlucht. De kantonrechter merkt op dat – anders dan in eerdere vonnissen van deze rechtbank is geoordeeld – de luchtvaartmaatschappij niet onder alle omstandigheden kan volstaan met het aanbieden van de eerstvolgende vlucht die door de vervoerder zelf of een dochtermaatschappij wordt uitgevoerd. Volgens het arrest van het Hof van 11 juni 2020 (C-74/19) is dit in beginsel geen redelijke maatregel, indien de passagier met een door de vervoerder zelf uitgevoerde alternatieve vlucht de dag na de oorspronkelijk vastgestelde dag aankomen. In het onderhavige geval is de passagier echter dezelfde dag op de eindbestemming aangekomen. Onder deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat de vervoerder door de passagier om te boeken naar de eerstvolgende door hemzelf uitgevoerde vlucht, geen redelijk alternatief heeft geboden.
5.6.
Gelet op het voorgaande zal de vordering worden afgewezen. De overige verweren van de vervoerder behoeven derhalve geen bespreking. De proceskosten komen voor rekening van de passagier, omdat hij ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 150,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder en verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter