In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 14 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft. De passagier had een vordering ingesteld wegens vertraging van zijn vlucht van Amsterdam naar Linz via Frankfurt op 25 september 2019. De passagier arriveerde met meer dan drie uur vertraging op zijn eindbestemming en vorderde compensatie van € 250,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk aanpassingen in de slottijden door de luchtverkeersleiding.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagier met vertraging op de eindbestemming is aangekomen en dat de vervoerder in beginsel gehouden is tot compensatie, tenzij hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden. De vervoerder heeft bewijsstukken overgelegd, waaronder vluchtrapporten, waaruit blijkt dat de vertraging is veroorzaakt door instructies van de luchtverkeersleiding. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder voldoende had aangetoond dat de vertraging niet te voorkomen was en dat er sprake was van een oncontroleerbare situatie.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van de passagier afgewezen, omdat de vervoerder niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de vertraging. De proceskosten werden toegewezen aan de passagier, die ongelijk kreeg in deze procedure. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.