ECLI:NL:RBNHO:2021:3490

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 april 2021
Publicatiedatum
26 april 2021
Zaaknummer
8238513 \ CV EXPL 19-19754
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van een vlucht en de rol van buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 14 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft. De passagier had een vordering ingesteld wegens vertraging van zijn vlucht van Amsterdam naar Linz via Frankfurt op 25 september 2019. De passagier arriveerde met meer dan drie uur vertraging op zijn eindbestemming en vorderde compensatie van € 250,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk aanpassingen in de slottijden door de luchtverkeersleiding.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagier met vertraging op de eindbestemming is aangekomen en dat de vervoerder in beginsel gehouden is tot compensatie, tenzij hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden. De vervoerder heeft bewijsstukken overgelegd, waaronder vluchtrapporten, waaruit blijkt dat de vertraging is veroorzaakt door instructies van de luchtverkeersleiding. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder voldoende had aangetoond dat de vertraging niet te voorkomen was en dat er sprake was van een oncontroleerbare situatie.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van de passagier afgewezen, omdat de vervoerder niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de vertraging. De proceskosten werden toegewezen aan de passagier, die ongelijk kreeg in deze procedure. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8238513 \ CV EXPL 19-19754
Uitspraakdatum: 14 april 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats] (Portugal)
eiser
hierna te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. D.E. Lof
tegen
de buitenlandse rechtspersoon
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
Statutair gevestigd te Keulen (Duitsland) en mede kantoorhoudende te Schiphol (gemeente Haarlemmermeer)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 13 november 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagier heeft vervolgens nog een akte genomen.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Amsterdam naar Linz (Oostenrijk) via Frankfurt (Duitsland) op 25 september 2019, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht van Amsterdam naar Frankfurt is vertraagd uitgevoerd. De passagier heeft de aansluitende vlucht naar Linz gemist en is met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming aangekomen.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 37,50 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering en doet een beroep op (doorwerking van) buitengewone omstandigheden. Daartoe heeft hij, onder meer, het volgende aangevoerd.
4.2.
Voor het kunnen uitvoeren van de vlucht in kwestie is de vlucht Frankfurt-Amsterdam een conditio sine qua non. Als deze vlucht niet op tijd plaatsvindt, is er geen toestel van de vervoerder in Amsterdam aanwezig om de vlucht in kwestie op tijd uit te voeren. De twee (rotatie)vluchten zijn uitgevoerd met het toestel met registratie “DAIST”. De vlucht Frankfurt-Amsterdam is met een vertraging uitgevoerd doordat de luchtverkeersleiding de slottijden voor deze vlucht meer dan eens heeft aangepast. De vlucht in kwestie (Amsterdam-Frankfurt) is vervolgens met een vertraging van 51 minuten in Amsterdam aangekomen. Dit had te maken met de vertraagde uitvoering van de voorgaande vlucht en met de door de luchtverkeersleiding opgelegde beperkingen. De bemanning van de vluchten Frankfurt-Amsterdam en Amsterdam-Frankfurt moest gevolg geven aan de instructies van de luchtverkeersleiding. Het is dan ook een buitengewone omstandigheid als het daarvoor bedoelde toestel de geplande vlucht niet op tijd kan uitvoeren. Er was sprake van een oncontroleerbare situatie die de vervoerder kon voorkomen noch beperken.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de passagier met vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming is aangekomen. Op grond van de Verordening is de vervoerder in beginsel gehouden de passagier daarvoor te compenseren, tenzij hij ingevolge artikel 5, lid 3 van de Verordening kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden en dat de vertraging, ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen, niet voorkomen had kunnen worden. In punt 15 van de considerans van de Verordening staat dat dergelijke omstandigheden zich kunnen voordoen wanneer er sprake is van een besluit van het luchtverkeersbeheer voor een specifiek vliegtuig op een specifieke dag waardoor een langdurige vertraging van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt.
5.3.
De vervoerder doet een beroep op (doorwerking van) buitengewone omstandigheden. De passagier betwist dat de vluchten Frankfurt-Amsterdam-Frankfurt met hetzelfde toestel zijn uitgevoerd. De vluchtrapporten van de twee vluchten vermelden onder “registration” het toestel “DAIST”. Hiermee is voldoende aannemelijk gemaakt dat de vluchten met eenzelfde toestel zijn uitgevoerd, waardoor het mogelijk is dat de vertraging van de voorgaande vlucht doorwerkt op de vlucht in kwestie. De vraag die thans voorligt is of de vervoerder met de overgelegde producties en zijn toelichting daarop voldoende heeft aangetoond dat de vertraging van de passagier op de eindbestemming het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden.
5.4.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de vervoerder het vluchtrapport en de ‘slot history’ van de vlucht in kwestie overgelegd. Blijkens het vluchtrapport is er een vertraging van 34 minuten ontstaan wegens delaycode 93 (´AIRCRAFT ROTATION’). De vervoerder heeft toegelicht dat deze vertraging is ontstaan door de gewijzigde slottijden die aan het toestel zijn opgelegd voorafgaand aan de vlucht in kwestie. Met zijn vluchtrapport en ‘slot history’ van de vlucht Frankfurt-Amsterdam heeft de vervoerder voldoende aannemelijk gemaakt dat de luchtverkeersleiding verschillende slottijden aan het toestel heeft opgelegd. Deze gewijzigde slottijden vermelden delaycode 84; door de luchtverkeersleiding opgelegde beperkingen in verband met de weersomstandigheden op de plaats van bestemming. Ten aanzien van de opgelegde slottijden wordt door de passagier gesteld dat de vervoerder ruim van tevoren wist dat het toestel een vertraging zou oplopen door de gewijzigde slottijden, waardoor hij alvast kon zoeken naar alternatieven. De vervoerder heeft daartegen gemotiveerd weerlegd dat het enkele feit dat er een vertraging ontstaat wegens een gewijzigde ‘slottijd’ niet meteen betekent dat de passagier de overstap naar Linz zou hebben gemist. Daar komt bij dat door de vervoerder terecht is opgemerkt dat de passagier oorspronkelijk om 09:15 UTC zou vertrekken vanuit Amsterdam en dat aangenomen moet worden dat de agenda van de passagier daarop was ingericht. Voorts wordt door de passagier betwist dat sprake was van een besluit van de luchtverkeersleiding dat specifiek was gericht aan het toestel waarmee de vlucht in kwestie werd uitgevoerd. De kantonrechter volgt de passagier niet op dit punt. De vervoerder heeft immers met de overgelegde stukken aangetoond dat hij niet eerder mocht vertrekken dan de laatste opgelegde slottijd voor het toestel. Dit is een restrictie van de luchtverkeersleiding welke specifiek is opgelegd aan het toestel en dit moet door de bemanning van de vlucht worden opgevolgd. Niet is gebleken dat de nieuwe slottijden door het toedoen van de vervoerder zijn opgelegd. De kantonrechter is dan ook met de vervoerder van oordeel dat dit een buitengewone omstandigheid is die doorwerkt op de vlucht in kwestie. Uit de ‘slot history’ van de vlucht in kwestie blijkt tevens dat de luchtverkeersleiding ook voor deze vlucht verschillende slottijden heeft opgelegd met als oorzaak delaycode 89O; door de plaatselijke luchtverkeersleiding opgelegde beperkingen. Hierdoor is een aanvullende vertraging van 12 minuten ontstaan. Gelet op hetgeen reeds is geoordeeld over de slotrestricties van de luchtverkeersleiding, is ook deze vertraging veroorzaakt door een omstandigheid waarop de vervoerder geen invloed kan uitoefenen.
5.5.
De volgende vraag die beantwoord dient te worden is of de vervoerder redelijke maatregelen heeft genomen om de langdurige vertraging op de eindbestemming te voorkomen dan wel te beperken. De vlucht van de passagier is met een vertraging van 51 minuten om 11:11 UTC in Frankfurt aangekomen. De passagier heeft de aansluitende vlucht naar Linz met een schema vertrektijd van 11:25 UTC gemist. De vervoerder heeft aangevoerd en onderbouwd dat te Frankfurt een minimale overstaptijd van 45 minuten geldt, waardoor er tussen de twee aansluitende vluchten oorspronkelijk een overstaptijd van 65 minuten was ingepland. Er was dus sprake van een reservetijd van 20 minuten bovenop de overstaptijd, hetgeen voldoende wordt geacht. De passagiers stellen dan wel dat de vervoerder geen rekening heeft gehouden met de omdraaitijd, maar laten na te motiveren wat volgens hen de omdraaitijd zou moeten zijn. De vervoerder heeft de passagier omgeboekt naar de eerstvolgende vlucht, met plaats en op dezelfde dag. In de gegeven omstandigheden kon er niet meer van de vervoerder worden gevergd.
5.6.
Gelet op het voorgaande zal de vordering worden afgewezen. De overige verweren van de vervoerder behoeven derhalve geen bespreking. De proceskosten komen voor rekening van de passagier, omdat hij ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 150,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper , kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter