ECLI:NL:RBNHO:2021:3542
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen gegrondverklaring van klachten over verplichte zorg in de geestelijke gezondheidszorg
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 21 april 2021 uitspraak gedaan in een klachtzaak die was ingediend door de Stichting GGZ Noord-Holland-Noord. De klachtencommissie had eerder klachten van betrokkene gegrond verklaard met betrekking tot de toediening van medicatie en de beperking van de bewegingsvrijheid. De rechtbank heeft deze gegrondverklaring vernietigd en de klachten alsnog ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de GGZ op rechtmatige wijze had gehandeld door verplichte zorg toe te passen, gezien de zorgmachtiging die was verleend op 14 december 2020. Betrokkene, die lijdt aan een psychische stoornis, had eerder geen medicatie ontvangen en verkeerde in een ernstige toestand die levensgevaar en maatschappelijke teloorgang met zich meebracht. De rechtbank stelde vast dat de GGZ niet verplicht was om alternatieven voor dwangmedicatie te onderzoeken, aangezien de zorgmachtiging al was verleend. De rechtbank benadrukte dat opname op een gesloten afdeling inherent is aan het beperken van de bewegingsvrijheid en dat de administratieve lastendruk voor instellingen hoog is. De rechtbank concludeerde dat de klachtencommissie ten onrechte had geoordeeld dat de GGZ meer moeite had moeten doen om alternatieven te onderzoeken. De beslissing van de rechtbank herstelt de eerdere beslissingen van de zorgverantwoordelijke en biedt een duidelijk kader voor de toepassing van verplichte zorg in de geestelijke gezondheidszorg.