ECLI:NL:RBNHO:2021:3545

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 april 2021
Publicatiedatum
28 april 2021
Zaaknummer
C/15/302327 / HA ZA 20-272
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over erfgrens en onrechtmatige bebouwing op bedrijventerrein Den Burg Texel

In deze zaak, die zich afspeelt op het bedrijventerrein Den Burg op Texel, hebben partijen [S] en [E] een geschil over de erfgrens tussen hun percelen. [S] heeft [E] aangeklaagd wegens onrechtmatige handelingen die zouden zijn gepleegd door [E] op het perceel van [S]. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een beroep op verjaring is gedaan door [S], die stelt dat de erfgrens door verjaring is verplaatst. De rechtbank heeft een landmeter ingeschakeld om de situatie ter plaatse te beoordelen. Uit het rapport van de landmeter blijkt dat de erfgrens inderdaad door verjaring is verplaatst, maar niet in de mate die door [S] werd gesteld. De rechtbank concludeert dat de erfgrens tussen de percelen 15 cm ten zuiden van de kadastrale erfgrens ligt, ten koste van het perceel van [E].

De rechtbank heeft de vorderingen van [S] grotendeels afgewezen, omdat [E] voldoende heeft aangetoond dat hij toestemming had van [S] voor de werkzaamheden die hij aan zijn pand heeft uitgevoerd. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de vorderingen van [E] in reconventie niet toewijsbaar zijn, omdat de vorderingen van [S] en [E] elkaar overlappen en beide partijen in het ongelijk zijn gesteld. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. De rechtbank heeft partijen gesuggereerd om in onderling overleg tot een oplossing te komen voor de erfgrens, zodat zij als buren in goede harmonie verder kunnen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/302327 / HA ZA 20-272
Vonnis van 21 april 2021
in de zaak van
[S],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. A.T. Slofstra te Leeuwarden,
tegen
[E],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. N.Y. Bakker te Den Hoorn Texel.
Partijen zullen hierna [S] en [E] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure tot 30 december 2020 blijkt uit het tussenvonnis van die datum. Daarna hebben partijen overleg gevoerd over een nieuwe meting door het kadaster. Die meting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2021.
Op 10 maart 2021 hebben beide partijen een akte inzake landmeting kadaster genomen.
1.2.
Ten slotte is opnieuw vonnis bepaald.

2.De vorderingen over en weer

In het vorige tussenvonnis zijn de vorderingen van [S] en [E] sterk verkort weergegeven. Voor de goede orde worden alle vorderingen in dit vonnis integraal overgenomen.
2.1.
[S] vordert dat het de rechtbank moge behagen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. Te verklaren voor recht dat [E] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [S] doordat [E] inbreuk(en) heeft gemaakt op het / de eigendomsrecht(en) van [S] ten gevolge waarvan [S] schade lijdt en/of zal lijden voor welke schade [E] jegens [S] aansprakelijk is;
II. [E] te veroordelen om binnen 14 dagen na het in deze te wijzen vonnis over te gaan tot het (laten) verwijderen van al de verbindingen althans koppelingen van welke aard ook tussen de beide panden, plaatselijk bekend [7] en [5] te [woonplaats], zoals de zetstukken en het profiel, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per dag of dagdeel dat niet aan de veroordeling wordt voldaan met een maximum van € 100.000,-, althans een door U E.A. in goede justitie te bepalen dwangsom zodat het pand van [S] weer geheel los komt te staan conform de oude situatie;
III. [E] te veroordelen om binnen 14 dagen na het in deze te wijzen vonnis over te gaan tot het (laten) verwijderen van de Epoxy laag althans Epoxy-achtige laag welke is aangebracht op de wandplaten van [S], doch indien verwijdering van de Epoxy laag althans Epoxy-achtige laag niet mogelijk blijkt te zijn althans niet mogelijk blijkt te zijn zonder dat dit schade toebrengt aan de wandplaten van [S], [E] te veroordelen om binnen 14 na factuurdatum over te gaan tot vergoeding van de kosten welke gemoeid zullen zijn met de vervanging van al de wandplaten van het pand van [S], staande en gelegen plaatselijk bekend aan de [7] te [woonplaats], met vermeerdering van de wettelijke (handels)rente voor zover [E] niet tijdig tot betaling mocht overgaan;
IV. [E] te veroordelen om binnen 14 dagen na het in deze te wijzen vonnis over te gaan tot het (laten) verwijderen van de gerealiseerde dakgoot en herstel van de waterafvoeren conform de oude situatie op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per dag of dagdeel dat niet aan de veroordeling wordt voldaan met een maximum van € 10.000,-, althans een door U E.A. in goede justitie te bepalen dwangsom;
V. Te verklaren voor recht dat de erfgrens tussen de percelen, gelegen en plaatselijk bekend aan de [7] en [5] loopt conform de feitelijke situatie althans conform het geplaatste hekwerk en dat deze als zodanig notarieel dient te worden vastgelegd en te worden ingeschreven in het Kadaster;
VI. [E] te veroordelen tot betaling van de kosten van de notaris en het Kadaster voor zover deze betrekking hebben op de vaststelling en registratie van de erfgrens tussen de percelen, plaatselijk bekend [7] en [5] te [woonplaats] en [E] te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente indien [E] deze kosten van de notaris en/of het Kadaster niet tijdig heeft voldaan;
VII. [E] te veroordelen om binnen 14 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis een hekwerk conform de oude situatie terug te plaatsen op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per dag of dagdeel dat niet aan de veroordeling wordt voldaan met een maximum van € 10.000,-, althans een door U E.A. in goede justitie te bepalen dwangsom;
VIII. [E] te veroordelen in de kosten van deze procedure en [E] te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de proceskosten, indien [E] deze kosten niet binnen 14 dagen na dagtekening van het ten deze te wijzen vonnis heeft voldaan;
IX. [E] te veroordelen in de nakosten van deze procedure.
2.2.
[E] vordert, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad (na vermeerdering van eis)
in reconventie:
Primair
Een verklaring voor recht dat de Hemelwater Afvoer van [S] aan de zijde van het perceel van [E] over een lengte van onrechtmatig aanwezig is voor zover dat over het erf van [E] komt en de muur het pand van [S] aan de zijde van [E] voor 3 centimeter onrechtmatig aanwezig is en de blauwe container van [S] onrechtmatig aanwezig is op het perceel van [E];
Primair revindicatie door [E] van de door [S] onrechtmatig in bezit genomen grond, kadastraal bekend, [kadastraal nummer] en in dat kader te bevelen dat [S] de grond terug levert door de bebouwingen en de blauwe container binnen twee weken na het in deze te wijzen vonnis te verwijderen en verwijderd te houden, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- per dag dat [S] om het even welk bevel overtreedt, met een maximum van € 500.000,-;
Subsidiair [S] te veroordelen aan [E] te voldoen een schadevergoeding in natura door een hoofdelijke veroordeling van [S] om binnen twee weken na betekening van het in deze te wijzen vonnis, althans binnen de door de rechtbank te bepalen termijn, de Hemelwater Afvoer van [S] zal verwijderen van het eigendom van [E] en de muur van het pand van [S] kadastraal bekend, [kadastraal nummer] van het eigendom van [E] zal verwijderen en de blauwe container te verwijderen;
Primair en subsidiair [E] te machtigen om, indien [S] met de nakoming van de bovengenoemde veroordeling in gebreke mocht blijven, de verwijdering c.q. de ontruiming zelf, maar op kosten van [S] te doen bewerkstelligen, zo nodig met behulp van de sterke arm van politie en justitie, dan wel te bepalen
Meer subsidiair [S] te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding in geld, zijnde € 2.100,- althans een door uw rechtbank in justitie te bepalen bedrag;
in conventie en in reconventie:
En daarnaast de kosten van een deskundigen op grond van artikel 6:96 lid 2 onder b
Hoofdelijke veroordeling van [S] in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente indien betaling van de proces- en nakosten niet binnen veertien dagen na het in deze te wijzen vonnis heeft plaatsgevonden;
[S] te veroordelen in de kosten van de meting van het kadaster van 19 januari 2021. Door te bepalen dat het door [E] aan [S] betaalde bedrag binnen 1 week na beschikking wordt terugbetaald aan [E].

3.De verdere beoordeling van dit geschil

3.1.
De landmeter heeft een relaas van bevindingen opgesteld, dat hieronder wordt weergegeven:
Uit dit relaas van 19 januari 2021 van het kadaster blijkt dat gebruik is gemaakt van voorgaande veldwerken 517 en 518. [S] heeft bij zijn akte een afdruk van veldwerk 517 in het geding gebracht. Veldwerk 518 is door geen van partijen aan het dossier toegevoegd.
3.2.
Veldwerk 517 wordt hieronder weergegeven:
3.3.
Uit het relaas, veldwerk 517, de diverse door partijen overgelegde foto’s en de plaatsopneming door de rechtbank valt het volgende af te leiden.
3.3.1.
Het perceel van [S] is in ieder geval vanaf 1992 bestraat geweest. Uit veldwerk 517 volgt dat die bestrating in 1992 werd afgesloten met een zogenaamde opsluitband. Uit de tekening blijkt ook dat die bestrating een aantal centimeters naast de (rode) kadastrale erfgrens doorliep. [S] stelt dat dit 15 cm. was. Dat klinkt plausibel, maar is door het kadaster destijds niet opgemeten. Anderzijds is die maat ook niet betwist en wordt bevestigd door de foto, die als productie 36 door [S] is overgelegd. De rechtbank zal daar dan ook van uit gaan.
Het hekwerk met houten paaltjes (dat de bestrating en parkeerplaatsen afsloot) zal daarom in de loop der jaren ook net naast de kadastrale erfgrens hebben gestaan.
Coördinatiepunt 23 op het veldwerk 517 heeft dezelfde coördinaten als coördinatiepunt 30 op het relaas van 2021. Dat betekent dat de spijker die destijds door het kadaster is geslagen, zich nog steeds op dezelfde plaats bevindt.
Het bestraten – zoals aan de orde in 1992 ! – vindt de rechtbank in dit geval gelet op de situatie ter plaatse voldoende om van “in bezit nemen” te kunnen spreken. Dat bezit is noodzakelijk in verband met het beroep op verjaring. De conclusie van de rechtbank is daarom dat de erfgrens tussen nummers 5 en 7 door verjaring 15 cm. is komen te lopen ten zuiden van de kadastrale erfgrens (dus ten koste van nummer 5).
3.3.2.
Het straatwerk liep in 1992 door tot de toen aanwezige stelconplaten, naast het pand op nummer 7. Niet verder, want het kadaster heeft op het veldwerk aangegeven dat de kadastrale grens vanaf dat punt “onzichtbaar” is. [S] verwijst nog naar de aanduiding “HT. Schut”, maar die schutting stond aan de andere kant, tussen de nummers 7 en 9.
Ook uit de oude luchtfoto’s die [S] heeft overgelegd van latere situaties, kan niet volgen dat een hekwerk 15 cm. naast de kadastrale grens zou zijn geplaatst. Het beroep van [S] op verjaring gaat daarom niet op voor het deel van de kadastrale erfgrens vanaf de voorzijde van zijn pand tot aan de sloot.
Het einde van de kadastrale grens wordt aangegeven met een ijzeren buis naast de sloot.
Dat betekent dat de grens slechts vanaf de weg [A] tot aan het pand van [S] door verjaring is ‘verplaatst’.
3.4.
Geen van de vorderingen van partijen (V en VI en B) sluit aan op deze conclusie, zodat er in de beslissing hierna niets over zal worden opgenomen. Ter verduidelijking stelt de rechtbank hier wel vast dat naar haar oordeel de erfgrens tussen de kadastrale perceelnummers 1663 en 2520 als volgt loopt:
  • Vanaf de [A] tot aan een punt, liggend in het verlengde van de coördinatiepunten 29 en 22 op het relaas van 19-1-2021: 15 cm. ten zuiden (nummer 5 ligt zuidelijk van nummer 7) van de kadastrale erfgrens;
  • Vanaf dat punt naar het noorden tot coördinatiepunt 29;
  • Vanaf coördinatiepunt 29 tot de sloot: volgens de huidige kadastrale grens.
3.5.
Het voorgaande betekent dat de vordering onder A. van [E] gedeeltelijk toewijsbaar is. [S] heeft immers onrechtmatig gehandeld door zijn pand over de erfgrens te bouwen; aan de voorkant 2 cm. en aan de achterkant 3 cm.
Het blijft echter bij een verklaring voor recht. [E] heeft zelf zijn pand tegen dat van [S] gebouwd en heeft zijn vordering tot verwijdering van de overbouw (feitelijk: 3 cm. van de borstwering afhalen) pas daarna ingesteld. Hij kan daarom in redelijkheid niet van [S] verlangen dat hij die overbouw op dit moment teniet doet. Daar komt nog bij dat [E] daar ook geen enkel belang bij heeft, omdat de overbouw in een loze ruimte zit, waar [E] ook helemaal geen gebruik van kan maken.
Vordering B. op dit onderdeel zal daarom worden afgewezen.
3.6.
[S] heeft zich er op beroepen dat hij toestemming heeft van [E] om zijn buitenmuur enkele centimeters over de kadastrale grens te plaatsen. [S] zou immers op verzoek van [E] zijn fundering op de door [E] geslagen damwand moeten plaatsen.
Uit de in het geding gebrachte stukken blijkt dat [S] aan [E] toestemming heeft gegeven om een damwand te slaan in verband met een in de toekomst mogelijk aan te leggen kelder. Die damwand moest worden geplaatst
tegende fundering van [S]. Dat is ook gebeurd. Hier blijkt niet uit dat [E] daarmee aan [S] toestemming heeft gegeven om
overde kadastrale grens te bouwen, zodat het verweer van [S] wordt verworpen.
De vorderingen I. tot en met IV. van [S] en A. en C. van [E]
3.7.
[E] heeft schriftelijke verklaringen in het geding gebracht van de werkvoorbereider en de uitvoerder van aannemer [D], die de werkzaamheden in 2018 en 2019 aan het pand van [E] hebben verricht. Zij verklaren uitgebreid en gedetailleerd over het overleg dat zij verschillende malen met [S] hebben gehad over de werkzaamheden. Het ging dan vooral om de aansluitingen van het pand van [E] op dat van [S]. De verklaringen worden onderbouwd met e-mails en WhatsApp-berichten tussen [D] en [S]. Een van de overleggen vond op verzoek van [S] plaats op 18 februari 2019 bij [S]. Hierbij waren [S], [S] sr, de architect van [S] en de heren Basjes en [H] van [D] aanwezig (dit wordt door [S] bevestigd). Uit de verklaringen blijkt dat [D] op verzoek van [S] (en voor rekening van [E]) diverse aanpassingen in het bouwplan hebben doorgevoerd.
Ook na dat overleg zijn op verzoek van [S] nog wijzigingen doorgevoerd. Uit de verklaringen volgt dat naar tevredenheid van [S] in ieder geval de volgende werkzaamheden zijn uitgevoerd met materialen die ook door hem waren goedgekeurd:
- aansluiting tussen de panden met Triflex (door [S] epoxy genoemd);
- aanbrengen van een goot die niet op de tekening stond;
- aansluiting van de kop- en achtergevel met zetwerk (gevouwen blik);
- afkorting regenpijpen van [S] (de hemelwaterafvoer die boven de grond van [E] hing), zodat die in de goot van [E] zouden afwateren;
- het plaatsen van een brandwerende wand (60 minuten brandwerend), gecontroleerd door de opzichter van gemeente Texel.
3.8.
[S] heeft erop gewezen dat hij in de bestuursrechtelijke procedure bezwaar heeft gemaakt tegen een aantal van de hiervoor vermelde zaken, waaronder de onvoldoende brandwerendheid en de aansluiting door [E] op zijn pand. Hieraan gaat de rechtbank echter voorbij, omdat die ingediende bezwaren dateren van ruim vóór de bespreking op 18 februari 2019. Dat geldt ook voor de bezwaren die op dit onderdeel worden genoemd in de aansprakelijkstelling van 22 oktober 2019 en de brieven van 25 november 2019 en 24 december 2019 van de gemachtigde van [S]. Op die momenten waren de werkzaamheden immers al afgerond.
3.9.
In de conclusie van antwoord in reconventie bevestigt [S] het relaas van de verklaringen voor het grootste deel, maar voegt eraan toe dat hij op 22 februari 2019 telefonisch zou hebben doorgegeven dat het zetstuk geen houten profiel mocht hebben en dat de goot niet op het pand van [S] mocht worden aangesloten. Ook heeft [S] als productie 33 een serie WhatsApp-gesprekken overgelegd, voor het grootste deel gelijk aan die [E] eerder in het geding had gebracht.
3.10.
De weergegeven gesprekken vinden plaats tussen 26 maart 2019 en 16 september 2019. De rechtbank krijgt hieruit de indruk dat er telkens inderdaad goed overleg tussen betrokkenen was. Het onderwerp van de houten profielen van de zetstukken komt daarin niet meer terug. Tijdens de descente heeft de rechtbank geconstateerd dat de zetstukken tussen de panden niet aan het pand van [S] zijn bevestigd.
Uit de stukken van de door [S] ingestelde handhavingsprocedure volgt onder meer dat het pand van [E] aan de daarvoor gestelde brandwerendheideis voldoet.
Over de aansluiting van de goot met Triflex aan het pand van [S] overweegt de rechtbank het volgende. Uit de verklaringen van de medewerkers van [D] blijkt dat dit onderwerp op het overleg van 18 februari 2019 aan de orde is geweest. [S] zou toen hebben gevraagd of de epoxylaag ook weg te halen zou zijn, als hij was aangebracht. Volgens de verklaringen vond de aanwezige architect van [S] het een goede oplossing. Ten slotte wordt verklaard dat de uitvoerder de epoxylaag aan [S] heeft getoond en dat hij er toen geen aanmerkingen over had.
[S] heeft deze verklaringen niet betwist en ook op dit onderdeel blijkt niet van enige discussie in de communicatie tussen [S] en [D] in de periode 26 maart 2019 tot 16 september 2019.
3.11.
In beginsel is het niet toegestaan zaken aan iemands anders eigendommen te bevestigen. [E] heeft echter voldoende onderbouwd dat hij toestemming had van [S]. In die zin zijn de onder I, tot en met IV. door [S] ingestelde vorderingen niet toewijsbaar.
Datzelfde geldt voor de vorderingen A. en C. van [E], voor zover die zien op het onderdeel Hemelwater Afvoer. Die vallen ook onder de resultaten van het overleg tussen partijen.
Vordering VII. van [S]
3.12.
Deze vordering ziet op het terugplaatsen van een hekwerk.
[E] heeft voldoende gemotiveerd betwist dat het laatst bestaande hekwerk in 2003 door De Jong was geplaatst. In de conclusie van antwoord in reconventie bevestigt [S] dat. Daarbij verklaart [S] dat zijn vader [J] nog met het plaatsen van het hekwerk heeft geholpen. Niet nader is onderbouwd wat de grondslag is van de vordering om van [E] te verwachten dat hij een hekwerk terugplaatst. Deze vordering is daarom niet toewijsbaar.
Proceskosten
3.13.
De vorderingen in conventie en in reconventie liggen voor het grootste deel in het verlengde van elkaar. Beide partijen zijn over en weer in het ongelijk gesteld. Daarom zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.
Kosten kadaster
3.14.
Uit het laatste onderzoek door het kadaster volgt dat beide partijen voor een deel gelijk hebben gekregen met hun standpunt over de plaats van de erfgrens. Daarin ziet de rechtbank aanleiding om het eerdere uitgangspunt (de kadastrale uitmeting is in belang van beide partijen, dus beiden betalen de helft van de kosten) niet te wijzigen. Vordering H. van [E] zal daarom ook worden afgewezen. Dat geldt ook voor vordering F., die op geen enkele wijze is onderbouwd.
Ten slotte
3.15.
[S] heeft in 2009 zijn pand enkele meters naar het zuiden (richting nummer 5) uitgebreid. Daarbij wenste hij kennelijk alle ruimte te benutten, waarbij hij zelfs tot enkele centimeters over de kadastrale grens heeft gebouwd. De rechtbank laat daarbij in het midden of [S] volgens de bouwtekening heef gebouwd (op die tekening lijkt ruimte te zitten tussen de zijmuur van het pand en de kadastrale erfgrens).
[E] op zijn beurt is in 2018 zijn pand gaan uitbreiden naar het noorden (richting nummer 7). Ook hij heeft geen ruimte overgelaten en heeft zijn pand zelfs aangesloten op dat van [S].
Beide partijen zitten nu met problemen.
Tijdens de descente heeft de rechtbank geconstateerd dat de situatie van de panden op dit moment aan beide zijden in orde is.
De rechtbank doet partijen de suggestie om met inachtneming van de beslissingen in dit vonnis enkele centimeters grond over en weer aan elkaar te verkopen of uit te ruilen. Vervolgens zou de loop van de erfgrens netjes kunnen worden vastgelegd volgens de nieuwe situatie. Daarna zou het mogelijk moeten zijn om als zakelijke buren elkaar verder te respecteren en met rust te laten.

4.De beslissing

De rechtbank
in conventie
4.1.
wijst de vorderingen af,
in reconventie
4.2.
verklaart voor recht dat de muur van het pand van [S] aan de zijde van [E] aan de onderzijde (borstwering) aan de slootkant 3 cm. en aan de voorkant 2 cm. onrechtmatig over de erfgrens is gebouwd,
4.3.
wijst de vorderingen voor het overige af,
in conventie en in reconventie
4.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos en in het openbaar uitgesproken door
mr. J.H. Gisolf, op 21 april 2021.