ECLI:NL:RBNHO:2021:3611

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 april 2021
Publicatiedatum
29 april 2021
Zaaknummer
C/15/306518 / HA ZA 20-545
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging levenstestament afgewezen wegens onvoldoende bewijs van wilsonbekwaamheid

In deze zaak vordert eiseres de vernietiging van een levenstestament dat door haar moeder, [gedaagde 1], is getekend op 5 juli 2018. Eiseres stelt dat haar moeder ten tijde van het ondertekenen wilsonbekwaam was, wat zou leiden tot de nietigheid van het testament. Een arts heeft na een gesprek op 12 februari 2019 geconcludeerd dat [gedaagde 1] op dat moment wilsonbekwaam was en heeft later verklaard dat dit ook het geval was in juli 2018. De rechtbank oordeelt echter dat er onvoldoende bewijs is dat [gedaagde 1] op het moment van ondertekening wilsonbekwaam was. Hoewel [gedaagde 1] lijdt aan dementie, is dit niet automatisch gelijk aan wilsonbekwaamheid. De rechtbank wijst de vordering van eiseres af, omdat het medisch dossier te beperkt is om te concluderen dat [gedaagde 1] niet in staat was haar belangen te waarderen. De rechtbank benadrukt dat de vrijheid van [gedaagde 1] om een levenstestament op te stellen grote waarde heeft en dat niet te snel aangenomen mag worden dat aan de vereisten van wilsonbekwaamheid is voldaan. Eiseres wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/306518 / HA ZA 20-545
Vonnis van 28 april 2021
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. C.S.M. Ruijgrok te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
niet verschenen,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 3] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.A. Stammes te Amsterdam,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats 4] ,
gedaagde,
advocaat mr. L. de Groot te Leusden.
Eiseres zal hierna “ [eiseres] ” genoemd worden. Gedaagden zullen hierna respectievelijk “ [gedaagde 1] ”, “ [gedaagde 2] ” en “ [gedaagde 3] ” genoemd worden.
Samenvatting van de zaak en het vonnis
Deze zaak gaat over de vraag of de [gedaagde 1] van eiseres en gedaagden twee en drie wilsonbekwaam was op het moment dat zij een levenstestament tekende op 5 juli 2018. Indien iemand wilsonbekwaam is dan kan een levenstestament nietig worden verklaard. Dat is de vordering van eiseres. Een arts concludeert na een gesprek met de [gedaagde 1] op 12 februari 2019 dat zij op dat moment wilsonbekwaam is. Op verzoek van eiseres verklaart dezelfde arts op 6 september 2019 dat de [gedaagde 1] ook in juli 2018 wilsonbekwaam was. De rechtbank is echter van oordeel dat niet vaststaat dat de [gedaagde 1] in juli 2018 ook al wilsonbekwaam was, het medisch dossier van de [gedaagde 1] is daarvoor te beperkt. Duidelijk is dat de [gedaagde 1] lijdt aan dementie maar dat betekent nog niet dat zij ook (volledig) wilsonbekwaam is. De vordering van eiseres wordt afgewezen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • de akte houdende inbreng producties van [eiseres] van 19 augustus 2020 (met producties 1 tot en met 50),
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde 2] (met producties 1 tot en met 15),
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde 3] ,
  • het tussenvonnis van 25 november 2020,
  • de akte van houdende inbreng producties en bewijsaanbod door middel van getuigen van [eiseres] ontvangen op 3 maart 2021 (met producties 51 tot en met 59),
  • de brief van [gedaagde 3] ontvangen op 3 maart 2021 (met producties 1 tot en met 3),
  • de brief van [gedaagde 3] ontvangen op 8 maart 2021,
  • de akte van [gedaagde 2] ontvangen op 9 maart 2021 (met producties 16 tot en met 18),
  • de akte van [gedaagde 2] ontvangen op 11 maart 2021 (met productie 19),
  • de akte wijziging van eis ontvangen op 15 maart 2021,
  • het proces-verbaal van de zitting op 17 maart 2021 en de tijdens deze zitting overgelegde zittingsaantekeningen door mr. Ruijgrok, mr. Stammes en mr. De Groot voornoemd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Feiten

2.1.
[eiseres] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] zijn kinderen van de [gedaagde 1] en wijlen de heer [vader] (hierna: vader).
2.2.
[eiseres] is van mening dat de [gedaagde 1] niet goed wordt verzorgd.
2.3.
Op 5 juli 2018 heeft de [gedaagde 1] een levenstestament getekend. Zij heeft daarbij [gedaagde 2] als algemeen gevolmachtigde aangewezen met de mogelijkheid een ondervolmacht te geven aan [gedaagde 3] en/of [eiseres] . Voor geneeskundige aangelegenheden zijn [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [eiseres] tezamen gevolmachtigd. [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [eiseres] zijn ieder zelfstandig bevoegd, maar dienen wel met elkaar te overleggen. In het levenstestament is opgenomen dat deze volmacht erop is gericht geen bewind, mentorschap of curatele aan te hoeven vragen. Indien dat echter wel noodzakelijk mocht blijken te zijn dan heeft de [gedaagde 1] de uitdrukkelijke voorkeur uitgesproken om [gedaagde 2] als bewindvoerder te benoemen. Indien een mentor dient te worden benoemd dan dienen [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [eiseres] als mentor te worden benoemd. Indien een curator dient te worden benoemd dan heeft de [gedaagde 1] de uitdrukkelijke voorkeur uitgesproken om [gedaagde 2] als curator te benoemen.
2.4.
Op 31 juli 2018 heeft H. Hemmink van specialist ouderengeneeskunde van Geriant aan de huisarts van de [gedaagde 1] , de heer A. Slachter, een brief gestuurd waarin als diagnose is opgenomen “
cognitieve stoornissen, matig gevorderd, op basis van Alzheimer dementie”.
2.5.
De vader is op [datum] overleden.
2.6.
Op 10 oktober 2018 heeft het Centrum Indicatiestelling Zorg (hierna: CIZ) een indicatiebesluit genomen waarbij aan de [gedaagde 1] de indicatie “
beschermd wonen met intensieve dementiezorg” is toegekend.
2.7.
Op 12 februari 2019 heeft [xxx] (hierna: [xxx] ) een gesprek met de [gedaagde 1] gehad. In een medische verklaring gedateerd 13 februari 2019 heeft [xxx] opgenomen dat hij ervan overtuigd is dat de [gedaagde 1] niet meer in staat is haar wensen naar behoren te bepalen en de reikwijdte van haar beslissingen te overzien, ook niet ten aanzien van het opstellen van een notariële volmacht of levenstestament.
2.8.
In een schriftelijke verklaring van 6 september 2019 verklaart [xxx] – kort weergegeven – dat de [gedaagde 1] naar zijn inzicht ook in juni 2018 wilsonbekwaam was.
2.9.
Op 2 december 2019 heeft de heer K.M. Kamperman (hierna: Kamperman), specialist ouderengeneeskunde, kaderarts psychogeriatrie en sociaal geriater aan [gedaagde 2] een e-mail gestuurd. In deze e-mail geeft Kamperman aan dat je “
niet met terugwerkende kracht iets over hersenfuncties kunt beweren”.
2.10.
In een brief gedateerd 24 januari 2020 heeft [xxx] onder meer gereageerd op de e- mail van Kamperman van 2 december 2019.
2.11.
Bij beschikking van 18 februari 2020 heeft de kantonrechter van deze rechtbank het verzoek van [eiseres] om een onafhankelijke bewindvoerder voor de [gedaagde 1] te benoemen afgewezen. De kantonrechter heeft tevens [gedaagde 2] tot mentor benoemd.
2.12.
[eiseres] is van de beschikking van de kantonrechter in hoger beroep gegaan. Het gerechtshof te Amsterdam heeft ter zitting van 7 december 2020 de behandeling van de zaak aangehouden tot (uiterlijk) 1 september 2021 in afwachting van de uitspraak in de onderhavige procedure.
2.13.
Op 4 juli 2020 heeft prof. dr. Ph. Scheltens (hierna: Scheltens), neuroloog, in een schriftelijke verklaring geconcludeerd dat met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden aangenomen dat de [gedaagde 1] op 5 juli 2018 wilsonbekwaam was ten aanzien van het levenstestament.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht verklaart dat het levenstestament op 5 juli 2018 getekend door de [gedaagde 1] nietig is, althans dat de rechtbank dit levenstestament vernietigt.
3.2.
Ter onderbouwing van haar vordering stelt [eiseres] dat de [gedaagde 1] op het moment van ondertekening van het levenstestament wilsonbekwaam was. Volgens [eiseres] is de [gedaagde 1] vanaf eind december 2017/ begin 2018 ernstig in de war. [eiseres] acht het levenstestament nadelig voor de [gedaagde 1] en in strijd met artikel 8 EVRM.
3.3.
[gedaagde 2] en [gedaagde 3] voeren gemotiveerd verweer. Zij betwisten dat de [gedaagde 1] ten tijde van het ondertekenen van het levenstestament wilsonbekwaam was. Zij betwisten ook dat van de verklaringen van [xxx] en Scheltens kan worden uitgegaan.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het geschil in deze zaak betreft de vraag of de [gedaagde 1] ten tijde van het tekenen van het levenstestament op 5 juli 2018 wils(on)bekwaam was. Indien de [gedaagde 1] op 5 juli 2018 wilsonbekwaam was dan is het levenstestament op grond van artikel 3:34 in samenhang met artikel 3:33 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) nietig. Om een geslaagd beroep te doen op artikel 3:34 BW, moet, onder andere, de aanwezigheid van een stoornis worden bewezen. De rechtbank stelt voorop dat aan de vrijheid van de [gedaagde 1] om een levenstestament op te (laten) maken grote waarde moet worden toegekend. Dat betekent dat niet te snel achteraf mag worden aangenomen dat voldaan is aan de vereisten van artikel 3:34 BW.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat uit diverse stukken in het dossier (de berichten in de producties 1 tot en met 3, 7, 8 en 12, het huisartsendossier in productie 14, de diagnose van Geriant in productie 17 en het indicatiebesluit van CIZ productie 18) blijkt dat er bij de [gedaagde 1] medio 2018 sprake was van cognitieve stoornissen en een gevorderd dementiebeeld. Op basis van deze gegevens staat voor de rechtbank vast dat de [gedaagde 1] ten tijde van het tekenen van het levenstestament op 5 juli 2018 leed aan dementie. Dit betekent echter niet automatisch dat de [gedaagde 1] op 5 juli 2018 ook wilsonbekwaam was. Dementie is, zoals [gedaagde 2] en [gedaagde 3] terecht stellen in hun verweer, niet gelijk te stellen aan wilsonbekwaamheid.
4.3.
Ter onderbouwing van haar stelling dat de [gedaagde 1] op 5 juli 2018 wilsonbekwaam was, baseert [eiseres] zich in belangrijke mate op de verklaringen van [xxx] en Scheltens van 6 september 2019 en 4 juli 2020. De rechtbank is van oordeel dat op basis van deze verklaringen niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de [gedaagde 1] in juli 2018 wilsonbekwaam was. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.3.1.
In hun verklaringen gaan [xxx] en Scheltens er ten onrechte vanuit dat, omdat de [gedaagde 1] aan dementie leed, zij daardoor voor alle rechtshandelingen wilsonbekwaam was. [xxx] stelt namelijk in zijn verklaring van 6 september 2019 dat de [gedaagde 1] ook in juli 2018 reeds leed aan “
gevorderde psychogeriatrische stoornissen en beperkingen, op grond waarvan mevrouw bovenmatig beïnvloedbaar was (door haar echtgenoot en elk van haar kinderen) en zij de reikwijdte van een notariële volmacht niet kon overzien.” Scheltens concludeert in zijn verklaring “
Al met al, kan met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden aangenomen dat betrokkene op 5-7-2018 niet in staat was te overzien en in te zien wat het levenstestament zou inhouden, op basis van de reeds aanwezige forse cognitieve stoornissen en gebrek aan ziekte-inzicht, in combinatie met de afhankelijke positie richting haar partner en zoon.” Het feit dat de [gedaagde 1] naast haar dementie mogelijk beïnvloedbaar was en geen ziekte-inzicht had, rechtvaardigt wat de rechtbank betreft niet de conclusie dat de [gedaagde 1] (volledig) wilsonbekwaam was. Van deze veronderstelling gaan [xxx] en Scheltens in hun verklaringen echter blijkbaar wel uit.
4.3.2.
[xxx] en Scheltens hebben de [gedaagde 1] in juli 2018 niet zelf onderzocht.
Scheltens heeft in het geheel geen eigen onderzoek gedaan, maar zich uitsluitend gebaseerd op de verklaringen van [xxx] en de stukken die aan hem zijn gezonden, waaronder een beroepschrift van mr. Ruijgrok. Het eigen onderzoek van [xxx] bestond uit een gesprek van 19 minuten dat op 12 februari 2019 heeft plaatsgevonden, dus ruim zeven maanden nadat de [gedaagde 1] het levenstestament had getekend. Het gesprek op 12 februari 2019 was bedoeld om te beoordelen of de [gedaagde 1] op dat moment wilsbekwaam was en niet om een oordeel te geven over de wilsbekwaamheid van de [gedaagde 1] op 5 juli 2018.
4.3.3.
[xxx] heeft desgevraagd (op verzoek van de toenmalige advocaat van [eiseres] ) met terugwerkende kracht (eerst) op 6 september 2019 zijn mening gegeven over de wilsbekwaamheid van de [gedaagde 1] op 5 juli 2018.
In zijn brief van 24 januari 2020 stelt [xxx] : “
Verder kan inderdaad worden gesteld, dat met terugwerkende kracht meestal geen oordeel kan worden gegeven. Behandelend artsen mogen dat inderdaad in de regel niet. Echter, uit eigen onderzoek of als relevante objectieve informatie beschikbaar is, kán wel degelijk worden geoordeeld. (…) Uiteraard kan alleen worden geoordeeld als objectieve medische informatie beschikbaar is, die naar het oordeel van de onderzoeker voldoende basis biedt voor een zekere mate van overtuiging.” Uit deze brief blijkt dat [xxx] de stelling van Kamperman onderschrijft dat men niet met terugwerkende kracht iets over hersenfuncties kan beweren. Desondanks geeft [xxx] echter in dit geval wel zijn mening met terugwerkende kracht. Omdat [xxx] de [gedaagde 1] in juli 2018 niet zelf heeft onderzocht, begrijpt de rechtbank dat [xxx] zich ter onderbouwing van zijn mening beroept op “
relevante objectieve medische informatie”.
4.3.4.
Welke informatie [xxx] tot zijn beschikking had, blijkt uit zijn verklaring van 6 september 2019. Deze informatie betreft:
  • het levenstestament van 5 juli 2018,
  • app-verkeer met ‘ [yyy] ’ van 6 juli 2018 (dit betreft de heer [yyy] van Evean),
  • de CIZ indicatie ‘beschermd wonen met intensieve dementiezorg’ van 10 oktober 2018,
  • een verslag van (algemeen en psycho)geriatrisch onderzoek door Geriant van 31 juli
2018,
  • bloedonderzoek, én
  • een brief van de notaris over de afwikkeling van de nalatenschap van de [vader] (niet gedateerd).
Volgens [eiseres] zijn aan [xxx] ook de volgende stukken verstrekt:
  • het medisch dossier van de vader en de [gedaagde 1] , en
  • het dossier van Evean.
[xxx] noemt deze laatste twee stukken echter niet in zijn verklaring van 13 februari 2019 en ook niet in die van 6 september 2019. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat deze stukken niet door [xxx] in zijn oordeel zijn betrokken.
4.3.5.
Met betrekking tot deze stukken overweegt de rechtbank als volgt.
Allereerst valt op dat de door [xxx] genoemde stukken, voor zover deze zijn gedateerd, alle (behalve uiteraard het levenstestament) zijn gedateerd na 5 juli 2018. Beoordeeld dient echter te worden of de [gedaagde 1] wilsonbekwaam was tot het opmaken van een levenstestament op of voor 5 juli 2018. Ten aanzien van bedoelde stukken merkt de rechtbank verder op dat het een tamelijk diverse verzameling van medische, semi-medische en niet-medische documenten betreft.
De diagnose dementie bij de [gedaagde 1] is vastgesteld door de huisarts en betrokkenen van Evean, CIZ en Geriant. Er heeft geen neurologisch of neuropsychogisch onderzoek plaatsgevonden. Er heeft ook geen aanvullend onderzoek plaatsgevonden, zoals bijvoorbeeld door middel van een MRI-scan. Daardoor ontbreekt de “
relevante objectieve medische informatie” die [xxx] blijkens zijn brief van 24 januari 2020 nodig acht. Mogelijk is [xxx] van mening dat de CIZ-indicatie en het onderzoek van Geriant vallen onder “
relevante objectieve medische informatie”. Maar zowel in het indicatiebesluit als in het onderzoek van Geriant is niet ingegaan op de eventuele wilsonbekwaamheid van de [gedaagde 1] op 5 juli 2018. In het verslag van Geriant gedateerd 31 juli 2018 wordt weliswaar aangegeven dat sprake is van “
cognitieve stoornissen, matig gevorderd, op basis van Alzheimer dementie”, maar wat precies onder matig gevorderde cognitieve stoornissen moet worden verstaan blijkt niet uit het verslag van Geriant noch welke invloed dit had op de wilsbekwaamheid van de [gedaagde 1] . De CIZ-indicatie dateert van 10 oktober 2018. Uit de e-mail van 2 december 2019 van Kamperman blijkt dat een dergelijke indicatie wordt gesteld door een “
medewerker (over het algemeen geen arts)
.Deze indicatie is aangevraagd op 19 september 2018, derhalve zeer kort na het overlijden van de vader op [datum] . Weliswaar heeft [eiseres] tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat [xxx] van mening is dat het overlijden van de vader geen nadelige invloed heeft gehad op de geestelijke situatie van de [gedaagde 1] , maar deze stelling is door [gedaagde 2] en [gedaagde 3] gemotiveerd betwist. Ook de rechtbank acht aannemelijk dat het overlijden van de vader een negatief effect heeft gehad op de geestelijke situatie van de [gedaagde 1] , te meer omdat niet in geschil is dat de [gedaagde 1] erg afhankelijk was van de vader.
4.3.6.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat de stukken waarop [xxx] zich baseert niet kunnen worden beschouwd als “
relevante objectieve medische informatie” op basis waarvan met terugwerkende kracht de wils(on)bekwaamheid van de [gedaagde 1] op 5 juli 2018 tot het ondertekenen van het levenstestament kan worden vastgesteld. Uit die stukken kan slechts worden afgeleid dat de [gedaagde 1] medio 2018 leed aan dementie. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat ook als [xxx] wel de beschikking zou hebben gehad over het medisch dossier van de huisarts met betrekking tot de [gedaagde 1] en het medisch dossier van Evean dit voor de beoordeling door de rechtbank geen verschil zou hebben gemaakt. Gesteld noch gebleken is namelijk dat deze dossiers relevante gegevens bevatten met betrekking tot de (toenmalige) wils(on)bekwaamheid van de [gedaagde 1] .
4.4.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat niet is gebleken dat de [gedaagde 1] op 5 juli 2018 niet in staat was haar belangen te waarderen en (dus) wilsonbekwaam was. De rechtbank komt niet toe aan de stellingen van [eiseres] dat het levenstestament nadelig is voor de [gedaagde 1] of in strijd is met artikel 8 EVRM nu die stellingen niet ten grondslag worden gelegd aan enige vordering. Omdat er geen relevante objectieve medische informatie beschikbaar is over de (toenmalige) wilsbekwaamheid van de [gedaagde 1] ziet de rechtbank geen aanleiding [eiseres] toe te staan nader bewijs te leveren door het horen van getuigen. De rechtbank wijst er daarbij op dat, zoals [eiseres] , [gedaagde 2] en [xxx] hebben aangegeven, een eventuele wilsonbekwaamheid door een daartoe gespecialiseerd/ deskundige arts moet worden vastgesteld. [eiseres] heeft niet gesteld dat de door haar genoemde getuigen naast de heren [xxx] en Scheltens als dergelijke gespecialiseerde artsen kunnen worden aangemerkt.
4.5.
Geheel ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat de [gedaagde 1] in het najaar van 2018 op verzoek van [eiseres] de PGB-aanvraag heeft ondertekend, waaruit valt af te leiden dat [eiseres] op dat moment de [gedaagde 1] , in elk geval in dat opzicht, wilsbekwaam achtte.
4.6.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De omstandigheid dat tussen partijen een familierelatie bestaat leidt in dit geval niet tot een ander oordeel.
4.7.
De kosten aan de zijde van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] worden afzonderlijk begroot op:
- griffierecht € 304,00
- salaris advocaat
€ 1.126,00(2,0 punten × tarief € 563,00)
Totaal € 1.430,00
4.8.
De kosten aan de zijde van de [gedaagde 1] worden begroot op nihil.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 2] tot op heden begroot op € 1.430,-, aan de zijde van [gedaagde 3] tot op heden begroot op € 1.430,- en aan de zijde van de [gedaagde 1] tot op heden begroot op nihil,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling ten gunste van [gedaagde 2] uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Haverkate en in het openbaar uitgesproken op 28 april 2021. [1]

Voetnoten

1.type: MKG