ECLI:NL:RBNHO:2021:3626

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 mei 2021
Publicatiedatum
29 april 2021
Zaaknummer
C/15/314691 / KG ZA 21-163
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake correctie dubbeltelling in vaststellingsovereenkomst en nakoming daarvan

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vordert de man dat de vrouw wordt veroordeeld om de afspraken uit een vaststellingsovereenkomst na te komen. Deze overeenkomst, die op 8 januari 2021 is gesloten, betreft de vermogensrechtelijke afwikkeling na de beëindiging van hun affectieve relatie in januari 2020. De man stelt dat de vrouw tekortschiet in haar verplichtingen door de uitbetaling van het depot tegen te houden. De vrouw voert verweer en stelt dat er een misverstand is over de bedragen die in de overeenkomst zijn opgenomen, met name over de aflossingen en de netto hypotheekrente.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de man recht heeft op de teruggave van een bedrag van € 8.368,48, dat hij heeft afgelost op de hypothecaire geldlening, en dat de vrouw een bedrag van € 2.587,20 aan netto hypotheekrente aan de man dient te vergoeden. De rechter constateert dat er sprake is van een kennelijke rekenfout in de vaststellingsovereenkomst, waardoor het bedrag van € 6.413,- niet correct is. De vrouw wordt veroordeeld om binnen een week na betekening van het vonnis de vaststellingsovereenkomst na te komen en de rente die door de notaris wordt berekend te voldoen. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Dit vonnis is uitgesproken door de voorzieningenrechter op 6 mei 2021 en is openbaar gemaakt. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken in vaststellingsovereenkomsten en de noodzaak om deze na te komen, vooral in situaties van financiële afwikkeling na een relatiebreuk.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/314691 / KG ZA 21-163
Vonnis in kort geding van 6 mei 2021 bij vervroeging
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. J. de Koning te Lisse,
tegen
[geboorteplaats],
wonende op een geheim adres,
woonplaats gekozen hebbende te Hoofddorp, op het kantooradres van haar advocaat,
gedaagde,
advocaat mr. M.C. Tijsterman te Hoofddorp.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met 4 producties
  • de aanvullende productie 5 van de zijde van de man
  • de conclusie van antwoord met producties van de zijde van de vrouw
  • de mondelinge behandeling.
1.2.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling op 28 april 2021 zijn verschenen de man, bijgestaan door mr. De Koning voornoemd en de vrouw, bijgestaan door
mr. Tijsterman voornoemd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen heeft een affectieve relatie bestaan. Deze relatie is in januari 2020 beëindigd.
2.2.
Omdat partijen het niet eens konden worden over de vermogensrechtelijke afwikkeling van het beëindigen van hun relatie hebben zij daarover een procedure gevoerd bij deze rechtbank. Ter zitting van 8 januari 2021 is tussen partijen een vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen die onder meer het volgende inhoudt:
(…)
2. Uit het depot bij de notaris zal eerst aan de man worden voldaan het bedrag dat hij vanaf 24 januari 2020 op de hypothecaire geldlening van partijen heeft afgelost. De man zal daarvoor een overzicht moeten aanleveren van Nationale Nederlanden waaruit blijkt wat over de periode van 24 januari 2020 tot 5 januari 2021 is afgelost.
3. De man en de vrouw zijn na de onder 2 bedoelde voldoening allebei voor de helft gerechtigd in het resterende deel van het depot.
(…)
5. De vrouw zal uit haar deel van het depot aan de man voldoen een bedrag van € 6.413,- en een bedrag van € 250,-.
6. Partijen geven hiermee opdracht aan de notaris die het depot onder zich heeft om het depot overeenkomstig de hiervoor genoemde afspraken af te wikkelen.
(…)
9. Partijen verlenen elkaar na uitvoering van het voorgaande over en weer finale kwijting voor alle aanspraken, die zij in het kader van de procedure op elkaar mochten hebben.
2.3.
Nationale Nederlanden heeft in een e-mail van 26 januari 2021 aan de man opgave gedaan van de uitstaande hoofdsommen op 24 januari 2020 en op 5 januari 2021. Uit dit overzicht blijkt dat de man in deze periode in totaal een bedrag van € 8.368,48 heeft afgelost op de hypothecaire geldleningen.
2.4.
TeekensKarstens Notarissen te Leiden, waar de netto verkoopopbrengst van de woning in depot staat, heeft aan de hand van deze opgave en de vaststellingsovereenkomst van 8 januari 2021 een berekening gemaakt en een nota van afrekening opgesteld.
2.5.
De vrouw is tot op heden niet akkoord gegaan met deze aflosnota.

3.Het geschil

3.1.
De man vordert samengevat – dat de vrouw wordt veroordeeld om binnen een week na betekening van dit vonnis de afspraken uit de vaststellingsovereenkomst na te komen, op straffe van een dwangsom en dat de vrouw wordt veroordeeld de depotrente die door de notaris wordt berekend te betalen, een en ander met veroordeling van de vrouw in de volledige kosten van dit geding, vermeerderd met de nakosten.
3.2.
De man legt aan zijn vordering ten grondslag dat de vrouw toerekenbaar tekort schiet in het nakomen van haar verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst. Hij stelt dat zij door haar opstelling uitbetaling van het depot tegenhoudt en daarom het onderhavige kort geding noodzakelijk heeft gemaakt. Hij voert aan dat sprake is van misbruik van recht en dat de vrouw daarom de werkelijk gemaakte proceskosten aan hem dient te voldoen.
3.3.
De vrouw voert verweer. Zij voert aan dat tussen partijen een verschil van mening is ontstaan over punt 2 en punt 5 van voornoemde vaststellingsovereenkomst. Zij verklaart dat het de bedoeling was dat de door de man verrichte aflossing op de hypotheek aan hem voldaan zou worden en dat zij daarnaast uit haar depotdeel 11 maanden netto hypotheekrente aan de man zou vergoeden. Zij stelt zich op het standpunt dat de opgave van Nationale Nederlanden van wat er is afgelost niet juist is, omdat het maandelijks verschuldigde hypotheekbedrag van € 1.451,15 niet alleen ziet op de hypotheekrente (zoals door haar advocaat in de conclusie van antwoord in de bodemzaak als uitgangspunt is genomen voor de berekening), maar ook op een deel aflossing. Zij wijst er op dat in totaal over 2020 een bedrag van (€ 1451,15 x 12) € 17.413,80 is betaald aan Nationale Nederlanden en dat uit de ontvangen jaaropgave over 2020 blijkt dat in totaal een bedrag van € 9.064,79 aan rente is betaald over dat jaar. De vrouw voert aan dat als het rentebedrag in mindering wordt gebracht op het jaarbedrag de uitkomst € 8.349,01 is, welk bedrag kan worden gezien als het totale aflossingsbedrag. Zij wijst er op dat het hypotheekbedrag maandelijks rond de eerste van de maand werd afgeschreven en dat de aflossing berekend over elf maanden zou neerkomen op een bedrag van € 7.653,25, niet op een bedrag van
€ 8.368,48. Zij voert aan dat de man uitsluitend recht heeft op het bedrag van € 7.653,25 voor de aflossingen.
3.4.
Verder voert de vrouw aan dat zij weliswaar erkent dat zij de netto hypotheekrente over 11 maanden aan de man dient te vergoeden, maar dat haar na de zitting is gebleken dat het bedrag van € 6.413,00 zoals dat is opgenomen in punt 5 van de vaststellingsovereenkomst door haar advocaat in de conclusie van antwoord in de bodemzaak eveneens was berekend uitgaande van de onjuiste veronderstelling dat het bedrag van € 1.451,15 volledig zag op de bruto hypotheekrente. Zij stelt dat omdat nu duidelijk is dat in dat maandbedrag tevens een aflossingsgedeelte is meegenomen, er sprake is van een dubbeltelling. Zij stelt dat, als de berekening wordt gemaakt op basis van de juiste uitgangspunten, zij slechts een bedrag van € 2.587,20 aan de man dient te vergoeden voor de netto hypotheekrente over die elf maanden en niet het in de vaststellingsovereenkomst genoemde bedrag van € 6.413,00.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De man heeft voldaan aan zijn verplichting zoals opgenomen in punt 2 van de vaststellingsovereenkomst en heeft een overzicht van Nationale Nederlanden overgelegd waaruit blijkt wat er over de periode
24 januari 2020 tot 5 januari 2021is afgelost. Dat deze opgave van de hypotheekhouder uitkomt op een bedrag van € 8.368,48, komt omdat de hypotheekhouder een opgave per dag kan doen, anders dan de globale opgave per maand waar de vrouw haar berekening op baseert. Partijen zijn overeengekomen dat de man de aflossingen die hij over de genoemde periode heeft gedaan terugkrijgt en het staat de vrouw niet vrij die afspraak thans anders uit te leggen. De man heeft daarom recht op teruggave van het bedrag van € 8.368,48 overeenkomstig de in punt 2 van de vaststellingsovereenkomst gemaakte afspraak en de vrouw dient die afspraak na te komen.
4.2.
In punt 5 van de vaststellingsovereenkomst is het volgende vermeld:
5. De vrouw zal uit haar deel van het depot aan de man voldoen een bedrag van € 6.413,- en een bedrag van € 250,-.
Uit de vaststellingsovereenkomst blijkt niet waar deze bedragen precies op zien. Partijen zijn het er over eens dat het bedrag van € 250,- ziet op een gebruiksvergoeding voor de woning. Het bedrag van € 6.413,- heeft volgens de vrouw betrekking op de door haar aan de man verschuldigde netto hypotheekrente over de periode 1 februari 2020 tot en met 31 december 2020, zoals ook in de conclusie van antwoord in de bodemzaak uiteengezet. Volgens de man heeft dit bedrag betrekking op de hypotheekrente en aflossing over die periode en ziet het deels op een vergoeding van de vrouw voor het gebruik van de woning vanaf 24 januari 2020 tot de datum van de levering, zonder dat zij daarvoor heeft bijgedragen aan de hypotheekverplichtingen. De man wijst er verder op dat de levering van de woning aan de kopers op een latere datum heeft plaatsgevonden als gevolg van omstandigheden aan de zijde van de vrouw en hij stelt zich op het standpunt dat de vrouw tijdens de zitting op 8 januari 2021 ook al wist dat het bedrag van € 1.451,15 zag op zowel rente als aflossing en dat als de vrouw achteraf van mening was geweest dat zij toch gedwaald had, zij de vaststellingsovereenkomst had moeten vernietigen, wat zij niet heeft gedaan. Hij stelt dat zij de afspraken, waarvoor partijen ter zitting getekend hebben, nu moet nakomen.
4.3.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. De man heeft erkend dat het bedrag van € 6.413,- betrekking heeft op zowel rente als aflossing, terwijl onder punt 2 al een afzonderlijke afspraak gemaakt is tussen partijen over vergoeding van de door de man betaalde aflossing. Er is dan ook feitelijk sprake van een dubbeltelling.
De man wordt niet gevolgd in zijn betoog dat het aflossingsgedeelte in het bedrag van
€ 6.413,- moet worden gezien als een gebruiksvergoeding voor het gebruik van zijn aandeel in de woning. Partijen hebben immers een afzonderlijke afspraak gemaakt over een gebruiksvergoeding, waarover is overeengekomen dat de vrouw daarvoor een bedrag van
€ 250,- zal betalen.
4.4.
De man heeft als productie bij de dagvaarding de conclusie van antwoord van de vrouw uit de bodemprocedure overgelegd. Punt 16 van die conclusie luidt als volgt:
Bovendien zal de vrouw na levering van de woning aan de kopers de helft van hetnettobedrag aan hypotheekrente per maand vanaf 1 februari 2020 tot 4 januari 2021 voldoen. De bruto hypotheekrente bedraagt € 1.451,- per maand. De man ontvangt € 285,- terug aan hypotheekrenteaftrek van de belastingdienst, zodat de netto hypotheeklast € 1.166,- per maand bedraagt. De helft daarvan = € 583,- per maand.
De vrouw zal 11 maanden (vanaf 1 februari 2020 t/m 31 december 2020) derhalve € 6.413,- voldoen van het aan haar toekomende deel van de overwaarde voldoen aan de man.
4.5.
Hieruit blijkt duidelijk dat er een afspraak was dat de vrouw de helft van de netto hypotheekrente over die elf maanden aan de man zou voldoen. Verder blijkt duidelijk dat de advocaat van de vrouw er bij de berekening van het door de vrouw verschuldigde bedrag van is uitgegaan dat het bedrag van € 1.451,15 per maand uitsluitend betrekking had op de bruto hypotheekrente. Inmiddels staat echter vast dat dit bedrag ook zag op een deel aflossing.
4.6.
In de conclusie van antwoord in dit kort geding heeft de vrouw het volgens haar in plaats van het overeengekomen bedrag van € 6.413,- daadwerkelijk verschuldigde bedrag aan netto hypotheekrente als volgt opnieuw berekend:
  • over 2020 is een bedrag van € 9.064,79 aan rente betaald
  • gedeeld door 12 komt dit neer op een bruto maandrente van € 755,40
  • op dit bedrag dient in mindering te strekken het bedrag van € 285,- dat de man maandelijks heeft terugontvangen van de belastingdienst, zodat de netto hypotheekrente per maand € 470,40 bedroeg.
  • de helft van dit bedrag is € 235,20 per maand.
  • de vrouw dient deze rente over 11 maanden aan de man te vergoeden, dus een bedrag van € 2.587,20.
4.7.
De man heeft tegen de juistheid van deze berekening ook geen verweer gevoerd, maar heeft vastgehouden aan zijn stelling dat de vrouw de getekende overeenkomst moet nakomen.
4.8.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat hier sprake is van een evidente vergissing. Het bedrag van € 6.413,- zoals dat in punt 5 van de vaststellingsovereenkomst is vermeld komt overeen met de uitkomst van de berekening door de advocaat van de vrouw in punt 16 van haar conclusie van antwoord in de bodemprocedure zoals hiervoor aangehaald in r.o. 4.4. Inmiddels is duidelijk dat de advocaat van de vrouw bij die berekening ten onrechte in de veronderstelling verkeerde dat het maandbedrag van € 1.451,15 uitsluitend betrekking had op hypotheekrente. Omdat het uitgangspunt voor de gemaakte berekening van het door de vrouw verschuldigde bedrag evident onjuist is geweest, is de voorzieningenrechter van oordeel dat hier sprake is van een kennelijke rekenfout, die zich leent voor eenvoudig herstel.
4.9.
Dit betekent dat in plaats van het bedrag van € 6.413,- zoals vermeld in punt 5 van de vaststellingsovereenkomst moet worden gelezen:
€ 2.587,20.
4.10.
De vordering van de man om de vrouw te veroordelen tot nakomen van de vaststellingsovereenkomst is dan ook toewijsbaar op de wijze als hierna te vermelden.
4.11.
Bij deze stand van zaken ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding tot het opleggen van de door de man gevorderde dwangsom als prikkel om de vaststellingsovereenkomst na te komen. Dit deel van de vordering wordt als prematuur afgewezen.
4.12.
De door de man gevorderde veroordeling van de vrouw om de depotrente die de notaris in rekening brengt te voldoen zal worden toegewezen. De vrouw heeft hiertegen geen verweer gevoerd en heeft ook toegezegd deze rente te zullen betalen.
4.13.
Partijen zijn derhalve over en weer in het (on)gelijk gesteld. Anders dan door de man gesteld, wordt geoordeeld dat geen sprake is van misbruik van recht door de vrouw. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen aanleiding om af te wijken van de hoofdregel dat tussen ex-partners de proceskosten worden gecompenseerd.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt de vrouw om binnen een week na betekening van het vonnis de vaststellingsovereenkomst van 8 januari 2021 na te komen in die zin dat op grond van punt 2 van die vaststellingsovereenkomst uit het depot bij de notaris eerst een bedrag van
€ 8.368,48 aan de man zal worden voldaan en dat de vrouw op grond van punt 5 van die vaststellingsovereenkomst een bedrag van € 2.587,20 en € 250,- aan de man dient te voldoen uit haar deel van het depot;
5.2.
veroordeelt de vrouw om de rente welke door Teekens Karstens wordt berekend te voldoen;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.S. Röell en in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2021 in tegenwoordigheid van de griffier