ECLI:NL:RBNHO:2021:3703

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 april 2021
Publicatiedatum
3 mei 2021
Zaaknummer
21-1285
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom voor bewoning van schuur op agrarische gronden

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 23 april 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, die eigenaresse is van een perceel in Beemster, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders. Dit besluit, genomen op 11 maart 2021, hield in dat verzoekster een last onder dwangsom kreeg opgelegd om woonruimten in een schuur op haar agrarische grond te verwijderen. De gemeente stelde dat verzoekster de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) had overtreden door zonder vergunning de schuur te verbouwen en deze in gebruik te nemen als woonruimte.

Verzoekster heeft aangevoerd dat zij juridisch eigenaar is van het perceel, maar dat haar zoon, die het perceel gebruikt voor een vennootschap, feitelijk de gebruiker is. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster, gezien de vennootschapsovereenkomst en de verstoorde relatie met haar zoon, niet in staat is om de vermeende overtredingen te beëindigen. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster niet als overtreder kan worden aangemerkt, omdat zij niet de feitelijke controle heeft over de schuur.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek van verzoekster toegewezen en het primaire besluit geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens is de gemeente veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van verzoekster. Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Affourtit-Kramer en is openbaar uitgesproken op 23 april 2021.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/1258

uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 april 2021 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster(gemachtigde: mr. J.J. Kunst),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beemster, verweerder(gemachtigden: mr. R.G. van der Eijk en A.A. de Bruijn).

Procesverloop

In het besluit van 11 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoekster, onder oplegging van een last onder dwangsom, opgedragen om de woonruimten die in de schuur aan de [adres] zijn gerealiseerd binnen één week te verwijderen en verwijderd te houden. Ook heeft verweerder verzoekster opgedragen om het wonen in die woonruimten in de schuur te beëindigen en beëindigd te houden en de huisraad uit die ruimten te verwijderen, waarvoor verweerder verzoekster een termijn van één dag heeft gegeven.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft op 17 maart 2021 aangegeven dat hij de begunstigingstermijn voor het verwijderen van de woonruimten opschort totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan. Ook zal verweerder niet voordat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan controleren of de bewoning is beëindigd en de huisraad is verwijderd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2021. Het verzoek is gelijktijdig behandeld met het verzoek met procedurenummer 21/1284 van [naam 1] . Gemachtigde van verzoekster is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Aanleiding voor deze procedure
2. Verzoekster is eigenaresse van het perceel [adres] . Zij heeft de eigendom door vererving verkregen van haar overleden echtgenoot. Haar zoon, [naam 1] , heeft het perceel op basis van een vennootschapsovereenkomst in gebruik als stoeterij/manege/paardenfokkerij. Hij staat ook ingeschreven op dit perceel in de gemeentelijke basisadministratie. Op 17 februari 2021 heeft verweerder, samen met de Sociale Recherche gemeente Purmerend en Beemster en de wijkagent, een integrale controle uitgevoerd op het perceel. Daarbij is geconstateerd dat in de schuur, die onderdeel uitmaakt van de monumentale stolpboerderij op het perceel, een verdiepingsvloer is aangebracht en dat die verdieping wordt gebruikt als woonruimte. Daarnaast is er een trap op de eerste verdieping die naar een ruimte in de nok leidt die eveneens wordt gebruikt als woonruimte. Verder is geconstateerd dat er door loshangende elektriciteitsdraden een gevaarlijke situatie bestaat.
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat verzoekster de Wabo [1] heeft overtreden door zonder de daarvoor benodigde omgevingsvergunning een bouwwerk te verbouwen en in stand te laten, door het perceel te gebruiken in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan en door het als gevolg hiervan in gevaar brengen of ontsieren van de monumentale stolpboerderij. Verweerder heeft verzoekster daarom opgedragen om de in de schuur gerealiseerde woonruimten binnen één week te verwijderen. Wanneer verzoekster dat niet doet, moet zij per geconstateerde overtreding een dwangsom betalen van € 10.000.-, met een maximum van € 30.000,-. Ook heeft verweerder verzoekster opgedragen om de bewoning te beëindigen en beëindigd te houden, waarvoor een dwangsom is vastgesteld van € 5.000,- per geconstateerde overtreding tot een maximum van € 15.000,-, en de huisraad te verwijderen, waarvoor een dwangsom is opgelegd van € 1.000,- per geconstateerde overtreding, tot een maximum van € 3.000,-.
Standpunt verzoekster: ik ben geen overtreder.
4. Verzoekster stelt dat zij weliswaar juridisch gezien eigenaar is van het perceel, maar dat zij niet de feitelijke gebruiker is. Tot zijn overlijden dreef de echtgenoot van verzoekster samen met hun zoon een vennootschap onder firma op het perceel, die de zoon na het overlijden van zijn vader als overblijvende vennoot heeft voortgezet. De basis voor dit voorgezette gebruik is gelegen in een vennootschapsovereenkomst. Gelet hierop stelt verzoekster dat zij niet bij machte is om een einde te maken aan de vermeende overtredingen.
De beoordeling
5. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [2] moet als overtreder in de zin van artikel 5:32, eerste lid, van de Awb worden aangemerkt degene die het te handhaven voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden. Een last onder dwangsom kan uitsluitend worden opgelegd aan de overtreder die het in zijn macht heeft de last uit te voeren, dat wil zeggen de overtreder die in staat is de last uit te voeren.
6.1
De voorzieningenrechter stelt vast dat uit de vennootschapsovereenkomst van 23 juni 2004 tussen [naam 2] (vader) en [naam 1] (zoon) blijkt dat het perceel en de onroerende goederen op dat perceel toebehoorden aan de vennootschap en dat [naam 1] , na het overlijden van vader, als resterende vennoot gebruik mag blijven maken van het perceel en de onroerende goederen ten behoeve van de vennootschap. Verder stelt de voorzieningenrechter vast dat sprake is van een ernstig verstoorde relatie tussen verzoekster en haar zoon.
6.2
De voorzieningenrechter is voorlopig van oordeel dat verzoekster, gelet op het onbeperkte gebruiksrecht dat haar zoon heeft ten aanzien van de onroerende goederen, waaronder de betreffende schuur in de stolpboerderij, op basis van de vennootschapsovereenkomst en gelet op de verstoorde verhouding tussen verzoekster en haar zoon, het feitelijk noch juridisch in haar macht heeft om de gestelde overtredingen te beëindigen. Naar voorlopig oordeel heeft verweerder haar dan ook ten onrechte aangeschreven als overtreder.
7. Gelet op de conclusie die in de voorgaande rechtsoverweging is getrokken, ziet de voorzieningenrechter reeds hierom aanleiding om het verzoek toe te wijzen en het primaire besluit te schorsen tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Aan de beoordeling van de overige bezwaargronden wordt niet toegekomen.
8. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
9. Omdat het verzoek wordt toegewezen, krijgt verzoekster een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 534,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.068,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het primaire besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan verzoekster te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Affourtit-Kramer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid vanR.I. ten Cate, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 april 2021.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
2.Zie onder meer de uitspraak van 16 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1574