In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 12 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft. De passagier had een vordering ingesteld wegens vertraging van een vlucht van Amsterdam naar München op 19 juni 2019, waarbij de vlucht meer dan drie uur vertraging opliep. De passagier vorderde compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering, annulering of langdurige vertraging van vluchten. De luchtvaartmaatschappij betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een blikseminslag die had plaatsgevonden tijdens de voorgaande vlucht. De kantonrechter oordeelde dat de luchtvaartmaatschappij voldoende had aangetoond dat de vertraging het gevolg was van deze buitengewone omstandigheden en dat zij alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen. De vordering van de passagier werd afgewezen, en de proceskosten werden aan de passagier opgelegd.