ECLI:NL:RBNHO:2021:3888

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
10 mei 2021
Zaaknummer
C/15/296663 / HA ZA 19-759
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een franchiseovereenkomst en schadevergoeding door franchisenemer aan franchisegever

In deze zaak gaat het om de ontbinding van een franchiseovereenkomst tussen Geboortezorgplus Franchise B.V. en Da Da Kraamzorg B.V. De rechtbank heeft geoordeeld dat de franchisegever, Geboortezorgplus, de overeenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden omdat de franchisenemer, Da Da, zijn exploitatieverplichting heeft geschonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat Da Da nooit zelf kraamzorg heeft verleend, wat in strijd is met de voorwaarden van de franchiseovereenkomst. Geboortezorgplus heeft de overeenkomst op 27 september 2019 buitengerechtelijk ontbonden en vordert nu schadevergoeding van Da Da voor het positief contractsbelang, dat is vastgesteld op € 139.706, verminderd met een kostenbesparing van 25%, wat resulteert in een toewijsbaar bedrag van € 104.779,50. De rechtbank heeft ook de vordering tot betaling van beslagkosten en proceskosten toegewezen. De vordering van Da Da in reconventie is afgewezen, omdat de rechtbank oordeelt dat Da Da geen rechtens te respecteren belang heeft bij de gevorderde verklaring voor recht dat de overeenkomst is geëindigd. De rechtbank heeft ook de vorderingen van Geboortezorgplus tegen [gedaagde 3] en Varamida afgewezen, omdat deze geen partij zijn bij de overeenkomst. De rechtbank heeft de vorderingen tot betaling van een boete en buitengerechtelijke incassokosten afgewezen, omdat deze niet zijn onderbouwd. De rechtbank heeft de beslagleggingen op de rekeningen van [gedaagde 3] opgeheven, omdat de vorderingen tegen haar zijn afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/296663 / HA ZA 19-759
Vonnis van 4 mei 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GEBOORTEZORGPLUS FRANCHISE B.V.,
gevestigd te Heerhugowaard,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. L. van der Leer te Alkmaar,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DA DA KRAAMZORG B.V.,
gevestigd te Amersfoort,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VARAMIDA BEHEER B.V.,
gevestigd te Amersfoort,
3.
[gedaagde 3] t.h.o.d.n. [bedrijfsnaam],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
advocaat mr. I.P. Biemond te Krimpen aan den IJssel.
Partijen zullen hierna Geboortezorgplus, Da Da, Varamida en [gedaagde 3] worden genoemd. Da Da, Varamida en [gedaagde 3] gezamenlijk zullen hierna worden aangeduid als [gedaagden]

1.De zaak in het kort

1.1.
Deze zaak gaat over een franchiseovereenkomst. De franchisegever heeft de overeenkomst met de franchisenemer ontbonden. De vraag is of dat mocht. De rechtbank oordeelt dat de franchisegever de overeenkomst inderdaad mocht ontbinden omdat de franchisenemer zijn exploitatieverplichting heeft geschonden. De schade die de franchisegever door deze ontbinding lijdt, moet de franchisenemer aan de franchisegever vergoeden. Zelf moet de franchisegever nog een bedrag van iets meer dan € 56.000 aan declaraties aan de franchisenemer betalen. De boete die de franchisegever van de franchisenemer vordert wordt door de rechtbank afgewezen.
2. De procedure
2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 13 november 2019,
  • de akte overlegging producties tevens vermeerdering van eis van Geboortezorgplus,
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met producties,
  • het tussenvonnis van 12 februari 2020, waarbij een mondelinge behandeling is gelast,
  • de conclusie van antwoord in reconventie tevens akte overlegging producties.
Op 20 oktober 2020 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. De advocaat van Geboortezorgplus heeft gebruik gemaakt van spreekaantekeningen. Geboortezorgplus heeft deze spreekaantekeningen en (voorafgaand aan de zitting) productie 41 overgelegd.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.Feiten

3.1.
[gedaagde 3] exploiteert sinds 2012 een eenmanszaak met de naam [bedrijfsnaam] (hierna: [bedrijfsnaam] ). [gedaagde 3] heeft ongeveer 12 tot 22 kraamverzorgers in dienst (gehad), die kraamzorg verlenen aan vrouwen die net zijn bevallen.
3.2.
Geboortezorgplus is een onderneming die een franchiseformule heeft ontwikkeld waarin zij onder meer administratieve diensten verleent aan kraamzorgorganisaties en scholing en certificering verzorgt. Geboortezorgplus heeft contracten met alle zorgverzekeraars. Op grond van die zorgcontracten wordt verleende zorg tegen 100% van het Nza-tarief vergoed.
3.3.
Op 9 januari 2018 heeft [gedaagde 3] Da Da opgericht. [gedaagde 3] is via haar vennootschap Varamida bestuurder en enig aandeelhouder van Da Da.
3.4.
Op de dag van haar oprichting heeft Da Da een franchise- & samenwerkingsovereenkomst (hierna: de overeenkomst) met Geboortezorgplus gesloten. Verleende kraamzorg wordt op grond van de overeenkomst via Geboortezorgplus gedeclareerd tegen 100% van het Nza-tarief (in plaats van 70%), waarop door Geboortezorgplus 8% franchise fee wordt ingehouden. De overeenkomst had een looptijd tot en met 31 december 2022.
3.5.
Geboortezorgplus heeft de overeenkomst bij brief van 27 september 2019 buitengerechtelijk ontbonden.
3.6.
Geboortezorgplus heeft beslagen ten laste van Da Da en [gedaagde 3] laten leggen.
3.7.
Da Da heeft eind oktober 2019 een kortgeding tegen Geboortezorgplus aanhangig gemaakt. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft de vorderingen van Da Da op
2 december 2019 afgewezen.
4. De vorderingen in conventie en in reconventie
4.1.
Geboortezorgplus vordert in conventie samengevat en na vermeerdering van eis - bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. een verklaring voor recht dat Geboortezorgplus de overeenkomst op 27 september 2019 rechtsgeldig buitengerechtelijk heeft ontbonden;
II. hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] , althans hoofdelijke veroordeling van Da Da en [gedaagde 3] tot vergoeding aan Geboortezorgplus van een bedrag van € 139.706 aan positief contractsbelang, vermeerderd met wettelijke rente daarover vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
III. hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] , althans hoofdelijke veroordeling van Da Da en [gedaagde 3] tot betaling aan Geboortezorgplus van een bedrag van € 599.706 aan contractuele boete (Da Da ten titel van nakoming, [gedaagde 3] en Varamida ten titel van onrechtmatige daad), vermeerderd met wettelijke rente;
IV. hoofdelijke veroordeling van Da Da en [gedaagde 3] om binnen 48 uur aan Geboortezorgplus te betalen een bedrag van € 4.773 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met wettelijke rente;
V. hoofdelijke veroordeling van Da Da en [gedaagde 3] tot betaling van de beslagkosten van
€ 1.077,90 + p.m., te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf twee dagen na het in deze zaak te wijzen vonnis;
VI. hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] tot betaling van de proces- en nakosten, vermeerderd met wettelijke rente.
4.2.
[gedaagden] vordert in reconventie samengevat - bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. een verklaring voor recht dat de overeenkomst op 27 september 2019 is geëindigd;
II. een gebod voor Geboortezorgplus om de online portal weer open te stellen voor Da Da en Da Da volledige inzage te geven in de gedeclareerde vergoedingen en de ontvangen declaraties, met oplegging van een dwangsom;
III. veroordeling van Geboortezorgplus tot betaling aan Da Da van de bedragen die volgens het overzicht aan Da Da verschuldigd zijn, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 1 oktober 2019 tot aan de dag van algehele voldoening;
IV. in het geval dat aan het gevorderde onder III. geen gehoor wordt gegeven, veroordeling van Geboortezorgplus tot betaling aan Da Da van een bedrag van € 60.000;
V. veroordeling van Geboortezorgplus tot betaling aan Da Da van een bedrag van € 1.275 aan buitengerechtelijke incassokosten;
VI. opheffing van het door Geboortezorgplus onder zichzelf ten laste van Da Da gelegde beslag op de vorderingen die Da Da heeft op Geboortezorgplus;
VII. opheffing van het ten laste van [gedaagde 3] onder de ING Bank op rekening [rekeningnummer] gelegde beslag;
VIII. opheffing van het ten laste van [bedrijfsnaam] ( [gedaagde 3] ) onder de ING Bank op rekening [rekeningnummer2] gelegde beslag;
IX. opheffing van het ten laste van Da Da onder de ING Bank gelegde beslag op rekening NL52INGB0008028453;
X. opheffing van het ten laste van [gedaagde 3] op haar woning aan de [adres] te ( [woonplaats] gelegde beslag;
XI. veroordeling van Geboortezorgplus tot betaling van de door de ING Bank in rekening gebrachte kosten van de beslagen, zijnde een bedrag van € 200 voor [bedrijfsnaam] en een bedrag van € 100 voor Da Da;
XII. veroordeling van Geboortezorgplus tot betaling van de door [gedaagde 3] geleden schade van € 1.500;
XIII. veroordeling van Geboortezorgplus in de kosten van deze procedure.
4.3.
[gedaagden] en Geboortezorgplus voeren over en weer verweer.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie
Is de overeenkomst rechtsgeldig ontbonden?
5.1.
Geboortezorgplus vordert een verklaring voor recht dat zij de overeenkomst op
27 september 2019 rechtsgeldig heeft ontbonden. Of Geboortezorgplus bevoegd was de overeenkomst te ontbinden, moet worden beoordeeld aan de hand van artikel 6:265 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Op grond van dat artikel mag een partij de overeenkomst ontbinden als de wederpartij tekort is geschoten in de nakoming van een van haar verbintenissen. Als de nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is, ontstaat de bevoegdheid tot ontbinding pas, wanneer de wederpartij in verzuim is. Slechts in uitzonderingsgevallen rechtvaardigt de tekortkoming (vanwege haar bijzondere aard of geringe betekenis) de ontbinding niet.
5.2.
Geboortezorgplus meent dat zij de overeenkomst kon ontbinden omdat [gedaagde 3] zich niet heeft gehouden aan haar inbrengverplichting en Da Da haar in de overeenkomst opgenomen exploitatieverplichting heeft geschonden. Die exploitatieverplichting houdt volgens Geboortezorgplus in dat Da Da als franchise BV onder de vlag van Geboortezorgplus kraamzorg verleent met eigen personeel. [gedaagde 3] zou daartoe de activiteiten en het kraampersoneel van haar eenmanszaak [bedrijfsnaam] inbrengen in Da Da. Daaraan heeft [gedaagde 3] zich echter niet gehouden, waardoor Da Da in de ruim anderhalf jaar dat de overeenkomst heeft geduurd (van 1 januari 2018 tot 27 september 2019) nooit zelf kraamzorg heeft verleend. Zonder uiteindelijke inbreng van [bedrijfsnaam] is Da Da een lege vennootschap zonder zelfstandige activiteiten gebleven. Da Da is feitelijk slechts gebruikt als facturatie-vehikel om via Geboortezorgplus een hogere vergoeding van de zorgverzekeraars te krijgen voor de kraamzorg die [bedrijfsnaam] heeft verleend. Dit strookt niet met de bedoeling van de overeenkomst, aldus Geboortezorgplus.
5.3.
De gestelde schending van de inbrengverplichting kan volgens [gedaagden] niet tot ontbinding van de overeenkomst leiden. Daargelaten dat [gedaagde 3] geen contractspartij is bij de overeenkomst en een inbrengverplichting niet eens in de overeenkomst is opgenomen, zou [bedrijfsnaam] namelijk pas worden ingebracht als de samenwerking tussen Da Da en Geboortezorgplus goed zou verlopen en Da Da zou groeien. De verwachte groei bleef volgens [gedaagden] echter uit. Geboortezorgplus heeft maar vijf kraambedden aan Da Da aangeboden. Omdat de exploitatieverplichting alleen geldt voor de kraambedden die Geboortezorgplus heeft aangebracht en vijf kraambedden voor Da Da te weinig waren om een personeelslid aan te nemen, is het volgens [gedaagden] niet redelijk om Da Da aan haar exploitatieverplichting te houden. Bovendien lijdt Geboortezorgplus geen schade doordat Da Da niet aan haar exploitatieverplichting heeft voldaan. De omzet van [bedrijfsnaam] (waaronder de vijf kraambedden die Geboortezorgplus heeft aangebracht) wordt immers via Da Da gefactureerd, waarmee Geboortezorgplus gewoon haar franchise fee ontvangt. De tekortkoming van Da Da rechtvaardigt de ontbinding volgens [gedaagden] dan ook niet.
5.4.
De rechtbank is het niet met [gedaagden] eens dat de exploitatieverplichting van Da Da alleen geldt voor de gevallen dat kraamvrouwen via Geboortezorgplus bij Da Da terechtkomen. Dat de exploitatieverplichting zo zou moeten worden opgevat, blijkt nergens uit. De exploitatieverplichting van Da Da houdt in dat zij zelf, met eigen personeel, volgens de formule van Geboortezorgplus kraamzorg dient te verlenen. Dit volgt onder meer uit de artikelen 1.1 en 9.1 van de overeenkomst.
In artikel 1.1 van de overeenkomst is namelijk opgenomen:
“Met inachtneming van het bepaalde in de franchiseovereenkomst verleent Franchisegever [Geboortezorgplus, rechtbank] aan Franchisenemer [Da Da, rechtbank] het (…) recht en/of de (…) licentie voor het gebruik van de Formule en de IE-rechten om zodoende uitsluitend via de vestiging van Franchisenemer kraamzorg aan te bieden volgens de Formule en het Handboek (hierna: deKraamzorg). Het aanbieden van Kraamzorg geschiedt in eigen beheer en onder eigen verantwoordelijkheid van Franchisenemer. (…)”
En in artikel 9.1 van de overeenkomst is bepaald:
“Op het moment dat Franchisenemer met het aanbieden van Kraamzorg start en gedurende de verdere duur van de franchiseovereenkomst, zal Franchisenemer ervoor zorgdragen dat hij/zij te allen tijde over voldoende personeel beschikt en andere eventueel benodigde personen opdat de Kraamzorg met succes geëxploiteerd kan worden (…)”
5.5.
Vaststaat echter dat Da Da nooit zelf kraamzorg heeft verleend. Dit terwijl Da Da door [gedaagde 3] (via haar vennootschap Varamida) wel is opgericht om als franchise BV van Geboortezorgplus kraamzorg te verlenen. Dat het wel degelijk de bedoeling was dat [bedrijfsnaam] zou worden ingebracht in Da Da, waarmee de exploitatie van het kraamzorgbureau dus in de franchise BV zou plaatsvinden, volgt uit wat [gedaagde 3] zelf op de zitting in de kortgedingprocedure heeft gezegd. In 4.17 van het kortgedingvonnis is namelijk te lezen dat [gedaagde 3] ter zitting heeft erkend dat zij altijd de intentie heeft gehad om [bedrijfsnaam] (uiteindelijk) in te brengen in Da Da. Ook uit de gespreksverslagen, die [gedaagden] zonder protest heeft ontvangen, is duidelijk af te leiden dat het de bedoeling is geweest dat [bedrijfsnaam] zou worden ingebracht maar dat daaraan door [gedaagde 3] maar steeds geen gevolg werd gegeven.
Zo is in het gespreksverslag van 23 januari 2018 te lezen:
personeel, opleiding,nu 12 kraamverzorgenden bij [bedrijfsnaam] . 1 sollicitant. 20-25 zorgbedden per maand. Worden allen ingeschreven bij Da-Da”.
Tijdens het gesprek dat op 12 maart 2019 heeft plaatsgevonden heeft Geboortezorgplus bovendien het volgende bij [gedaagde 3] aan de orde gesteld:
“ [gedaagde 3] [ [gedaagde 3] , rechtbank] gebruikt nog twee namen op papier. [bedrijfsnaam] is de organisatie waar alle kraamverzorgsters in loondienst zijn (…) Declaraties lopen via DaDa.
Deze situatie is niet wenselijk, omdat:
(…)
Afspraak:Er wordt een datum gepland om te overleggen met [gedaagde 3] (…) om voor één naam te kiezen.
Optie 1:naamswijziging DaDa Kraamzorg in [bedrijfsnaam](…) alle medewerkers in loondienst nemen van nieuwe BV [bedrijfsnaam] - collectieve verzekering (…) afsluiten via Franchise (…) website van DaDa Kraamzorg laten omzetten in [bedrijfsnaam] . De oude B.V., website en verzekering voor [bedrijfsnaam] opzeggen.
Optie 2:naam DaDa Kraamzorg B.V. behouden
Medewerkers in loondienst nemen van DaDa Kraamzorg, collectieve verzekering (…) afsluiten via franchise. Opzeggen website en verzekeringen [bedrijfsnaam] .”
Uit het meest recente gespreksverslag dat is overgelegd (van 14 mei 2019) volgt ten slotte dat als actiepunt voor [gedaagde 3] is opgenomen dat de werknemers van [bedrijfsnaam] voor
1 juni 2019 bij de franchise BV ingeschreven zullen worden.
5.6.
Aanknopingspunten dat de inbreng van [bedrijfsnaam] afhankelijk is gesteld van de groei van Da Da heeft de rechtbank niet in het dossier kunnen vinden. Integendeel, Geboortezorgplus heeft onweersproken gesteld dat [gedaagde 3] zich in haar mailbericht van 9 juli 2019 voor het eerst op het standpunt heeft gesteld dat [bedrijfsnaam] pas zou worden ingebracht als “alles naar wens zou verlopen”. Dat [gedaagde 3] in de periode van anderhalf jaar daarvoor een dergelijk standpunt heeft ingenomen, is de rechtbank niet gebleken. Dit terwijl het inbrengen van [bedrijfsnaam] toen wel keer op keer onder haar aandacht werd gebracht.
5.7.
Hoewel [gedaagden] terecht opmerkt dat de overeenkomst niet kan worden ontbonden om de enkele reden dat [gedaagde 3] haar inbrengverplichting heeft geschonden (omdat [gedaagde 3] geen contractspartij is bij de overeenkomst en in de overeenkomst niets is opgenomen over het inbrengen van [bedrijfsnaam] in Da Da) speelt het niet inbrengen van [bedrijfsnaam] in de franchise BV dus wel een rol. Omdat [bedrijfsnaam] niet volgens de bedoeling van [gedaagde 3] en Geboortezorgplus is ingebracht, heeft Da Da zelf nooit een kraamzorgbureau volgens de formule van Geboortezorgplus geëxploiteerd. Dit druist in tegen het doel van de overeenkomst. Van een zo geringe tekortkoming van Da Da dat de ontbinding van de overeenkomst niet gerechtvaardigd zou zijn, is daarom geen sprake. Daaraan doet niet af dat Geboortezorgplus een franchise fee heeft ontvangen als ware de omzet van [bedrijfsnaam] (alvast) de omzet van Da Da. Aan de sommatie van Geboortezorgplus om uiterlijk op 25 september 2019 haar exploitatieverplichting na te komen, heeft Da Da niet voldaan. Geboortezorgplus heeft de overeenkomst dan ook op
27 september 2019 kunnen ontbinden.
5.8.
De onder 4.1.I gevorderde verklaring voor recht is daarmee toewijsbaar. De andere ontbindingsgronden die Geboortezorgplus heeft aangevoerd (schending van de administratie- en geheimhoudingsverplichting) hoeven hier daarom niet meer besproken te worden.
Ontbindingsschade
5.9.
Da Da is op grond van artikel 6:277 BW aansprakelijk voor de schade die Geboortezorgplus als gevolg van de ontbinding van de overeenkomst lijdt. De verschuldigde schadevergoeding dient te worden vastgesteld door een vermogensvergelijking te maken tussen de hypothetische situatie waarin Geboortezorgplus zou hebben verkeerd als Da Da de overeenkomst onberispelijk zou zijn nagekomen en de feitelijke situatie waarin Geboortezorgplus na ontbinding is komen te verkeren. Partijen hebben geen beroep gedaan op (wederzijdse) ongedaanmakingsverplichtingen, zodat dit aspect bij de begroting van de schade buiten beschouwing zal worden gelaten.
5.10.
[gedaagden] heeft niet betwist dat Geboortezorgplus vanwege de ontbinding van de overeenkomst een franchise fee van € 826,67 per week is misgelopen. Als het contract tot het einde van de looptijd (31 december 2022) zou zijn uitgediend, dan zou Geboortezorgplus volgens haar onbetwiste berekening in totaal € 139.706,- aan franchise fee hebben ontvangen. De rechtbank gaat er echter vanuit dat Geboortezorgplus door de ontbinding ook kosten heeft bespaard. Door Geboortezorgplus is dit op de zitting ook onderschreven. Sinds 27 september 2019 hoeft Geboortezorgplus voor Da Da immers niet meer als back-office op te treden. Ook hoeft zij geen opleidingen en certificaten meer voor Da Da te verzorgen. Bij gebreke van concrete aanknopingspunten om de hoogte van de kostenbesparing te kunnen berekenen, schat de rechtbank de kostenbesparing op 25% van de omzet. Dit betekent dat een bedrag van € 34.926,50 aan kosten op de misgelopen franchise fee van € 139.706,- in mindering moet worden gebracht.
5.11.
Het van Da Da in 4.1.II gevorderde bedrag is daarom toewijsbaar tot
€ 104.779,50. De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de dag van de dagvaarding (13 november 2019).
5.12.
Dat Da Da een bedrag aan ontbindingsschade aan Geboortezorgplus moet vergoeden, betekent niet dat ook [gedaagde 3] (hoofdelijk) is gehouden om het betreffende bedrag aan Geboortezorgplus te betalen. [gedaagde 3] is namelijk geen partij bij de overeenkomst. De overeenkomst is bovendien ontbonden vanwege een verzuim van Da Da. De tegen [gedaagde 3] op grond van artikel 6:277 BW ingestelde vordering 4.1.II is daarom niet toewijsbaar.
Varamida en [gedaagde 3] aansprakelijk op grond van onrechtmatige daad?
5.13.
Geboortezorgplus baseert haar tegen [gedaagde 3] (en Varamida) ingestelde vordering 4.1.II ook nog op onrechtmatige daad.
5.14.
Geboortezorgplus verwijt Varamida en [gedaagde 3] dat zij misbruik hebben gemaakt van het identiteitsverschil tussen [bedrijfsnaam] en Da Da. Hoe zij dat hebben gedaan en wat precies maakt dat zij jegens Geboortezorgplus onrechtmatig hebben gehandeld, is door Geboortezorgplus niet toegelicht. Op grond van deze enkele stelling, die door [gedaagden] bovendien is betwist, kan dan ook niet worden geoordeeld dat Varamida en [gedaagde 3] onrechtmatig hebben gehandeld.
5.15.
Het onrechtmatig handelen van Varamida en [gedaagde 3] is er verder volgens Geboortezorgplus in gelegen dat zij hebben uitgelokt dat Da Da haar exploitatie- en geheimhoudingsverplichting heeft geschonden waarvan [gedaagde 3] heeft geprofiteerd. [gedaagde 3] is immers degene geweest die [bedrijfsnaam] niet heeft ingebracht en de knowhow van Geboortezorgplus (waaronder het kwaliteitshandboek) met het personeel van [bedrijfsnaam] heeft gedeeld. Volgens Geboortezorgplus heeft [gedaagde 3] met haar handelwijze haar omzet op een slinkse manier laten groeien, waarbij [gedaagde 3] er ook met de complete knowhow van Geboortezorgplus vandoor is gegaan. Dit alles in de wetenschap dat Da Da een lege vennootschap is die - afgezien van het bedrag van circa € 50.000 waarvoor Geboortezorgplus beslag onder zichzelf heeft gelegd - geen verhaal biedt voor de vordering van Geboortezorgplus. Varamida en [gedaagde 3] zijn volgens Geboortezorgplus dan ook, al dan niet als bestuurders van Da Da, op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk te houden.
5.16.
De rechtbank volgt Geboortezorgplus daarin niet. Geboortezorgplus wist van begin af aan dat Da Da een lege vennootschap was, zoals ook door [gedaagden] is aangevoerd. Geboortezorgplus was er bovendien van op de hoogte dat Da Da in strijd met de gemaakte afspraken zelf nog geen kraamzorg verleende omdat [bedrijfsnaam] nog niet was ingebracht. Geboortezorgplus wist ook dat de omzet van [bedrijfsnaam] wel al via haar liep, waarmee een hogere vergoeding van de zorgverzekeraars kon worden verkregen. Daar komt bij dat het volgens de eigen stellingen van Geboortezorgplus de bedoeling was dat het personeel van [bedrijfsnaam] het personeel van de franchise BV zou worden. Geboortezorgplus heeft in haar conclusie van antwoord in reconventie (in randnummer 2.54) erkend dat zij met het oog op de voltooiing van de overgang van het personeel tijdelijk gebruik van haar knowhow door het personeel van [bedrijfsnaam] heeft toegestaan. Dat [gedaagde 3] na ontbinding van de overeenkomst nog gebruik heeft gemaakt van de knowhow van Geboortezorgplus blijkt, zoals [gedaagden] terecht heeft betoogd, nergens uit. Onder die omstandigheden valt naar het oordeel van de rechtbank niet in te zien dat [gedaagde 3] onrechtmatig jegens Geboortezorgplus heeft gehandeld.
5.17.
Dat geldt al helemaal voor het handelen van Varamida en [gedaagde 3] als (indirect) bestuurder van Da Da. Pas als de handelwijze van de bestuurder ten opzichte van de benadeelde schuldeiser zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan een persoonlijk ernstig verwijt valt te maken, is namelijk sprake van onrechtmatig handelen van de bestuurder. Daargelaten dat de rechtbank het met [gedaagden] eens is dat Geboortezorgplus deze grondslag voor aansprakelijkheid niet heeft uitgewerkt, valt - mede in het licht van wat in 5.16 is overwogen - niet in te zien welk persoonlijk ernstig verwijt de bestuurders hier kan worden gemaakt.
5.18.
Voor zover vordering 4.1.II is ingesteld tegen Varamida en [gedaagde 3] , is deze dus niet toewijsbaar.
Boete
5.19.
De rechtbank komt vervolgens toe aan de bespreking van de boete die Geboortezorgplus op grond van artikel 23 van de overeenkomst van Da Da vordert. Geboortezorgplus vordert een boete van € 599.706 (zie 4.1.III). Dit bedrag bestaat volgens Geboortezorgplus uit het positief contractsbelang van € 139.706, dat Geboortezorgplus al in 4.1.II heeft gevorderd, en een boete van € 460.000. Bij de beoordeling van vordering 4.1.III gaat de rechtbank er dan ook van uit dat deze vordering ziet op slechts een bedrag van
€ 460.000.
5.20.
Volgens Geboortezorgplus is Da Da een boete verschuldigd omdat Da Da twee bepalingen uit de overeenkomst zou hebben geschonden.
5.21.
Geboortezorgplus stelt in de eerste plaats dat Da Da artikel 20 lid 1 van de overeenkomst heeft overtreden. In dit artikel is bepaald:
“Franchisenemer (met inbegrip van zijn/haar personeel) verplicht zich zowel tijdens als na de looptijd van de franchiseovereenkomst jegens Franchisegever tot volledige geheimhouding van al hetgeen Franchisenemer ter kennis is gekomen in het kader van de uitoefening van de franchiseovereenkomst. Dit geldt niet alleen voor de werkzaamheden en de organisatie van Franchisegever, maar ook alle andere voor de Formule wezenlijke knowhow en informatie waarvan Franchisenemer weet dan wel redelijkerwijze kan vermoeden dat deze informatie vertrouwelijk is. Hetgeen in het Handboek is bepaald is geheim en mag nimmer aan ongeautoriseerde derden openbaar worden gemaakt, mondeling noch schriftelijk, of aan onbevoegde personen ter inzage worden gegeven.”Da Da heeft deze geheimhoudingsverplichting volgens Geboortezorgplus geschonden omdat zij de knowhow van Geboortezorgplus heeft gedeeld met tenminste 22 personeelsleden van [bedrijfsnaam] . Hoewel Da Da deze verplichting in de visie van Geboortezorgplus vanaf januari 2018 heeft geschonden, maakt Geboortezorgplus aanspraak op de volgens haar door Da Da op 26 en 27 september 2019 verbeurde boete van € 440.000 (22 x € 10.000 per overtreding + twee dagen à 22 x € 5.000).
5.22.
Geboortezorgplus stelt zich daarnaast op het standpunt dat haar belangen zijn geschaad doordat de knowhow door derden (waartoe Geboortezorgplus ook rekent het personeel van [bedrijfsnaam] ) is gebruikt. Daarmee heeft Da Da in strijd gehandeld met artikel 6.2 van de overeenkomst. De om die reden door Da Da verbeurde boete bedraagt € 20.000 (€ 10.000 per overtreding + € 5.000 per dag dat de overtreding voortduurt), aldus Geboortezorgplus.
5.23.
[gedaagden] betwist de verschuldigdheid van een boete. Voor zover al gebruik is gemaakt van de knowhow van Geboortezorgplus, wijst [gedaagden] erop dat dit met instemming van Geboortezorgplus is gebeurd.
5.24.
Dat dit verweer slaagt volgt uit wat in 5.16 is overwogen. Da Da kan niet worden tegengeworpen dat zij knowhow van Geboortezorgplus heeft gedeeld met personeel van [bedrijfsnaam] , omdat er van uit moet worden gegaan dat dit met instemming van Geboortezorgplus is gebeurd. Anders dan Geboortezorgplus heeft betoogd, leidt de ontbinding van de overeenkomst op 27 september 2019 er vanzelfsprekend niet toe dat de eerdere instemming om de knowhow te gebruiken met terugwerkende kracht als niet gegeven zou kunnen worden beschouwd. Dit betekent dat de tegen Da Da ingestelde vordering 4.1.III wordt afgewezen.
5.25.
Dat Varamida en [gedaagde 3] bij deze stand van zaken gehouden zouden zijn het gevorderde boetebedrag van € 440.000 op grond van onrechtmatige daad aan Geboortezorgplus te betalen, kan niet als juist worden aanvaard. Geboortezorgplus onderbouwt dit verder ook niet. Vordering 4.1.III is daarmee ook ten aanzien van Varamida en [gedaagde 3] niet toewijsbaar.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.26.
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten zal worden afgewezen. Uit de door Geboortezorgplus gegeven omschrijving van de verrichte werkzaamheden blijkt niet dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan Geboortezorgplus vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
Beslagkosten
5.27.
Omdat de geldvordering op Da Da grotendeels wordt toegewezen en de tegen [gedaagde 3] ingestelde vorderingen worden afgewezen, zijn slechts de kosten van het ten laste van Da Da gelegde bank- en eigenbeslag op grond van artikel 706 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering toewijsbaar. Deze kosten worden als volgt begroot:
  • salaris advocaat: € 1.770 (1 punt × tarief V);
  • griffierecht: € 639;
  • exploot bankbeslag: € 171,52
  • pv eigen beslag: € 147,38
  • overbetekening Da Da: € 78,75
  • overbetekening bank: € 69,28,
totaal: € 2.875,93.
De onweersproken gevorderde wettelijke rente over de beslagkosten zal worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing is vermeld.
Proces- en nakosten
5.28.
Da Da zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de kant van Geboortezorgplus tot vandaag worden op basis van het toegewezen bedrag begroot op:
- dagvaarding: € 83,52;
- griffierecht: € 3.391;
- salaris advocaat: € 3.540 (2 punten × tarief V),
totaal: € 7.014,52.
5.29.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment al kunnen worden begroot. De nakosten en de over de proces- en nakosten gevorderde wettelijke rente zullen worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing is vermeld.
in reconventie
Belang van [gedaagden]
5.30.
[gedaagden] heeft naar het oordeel van de rechtbank geen rechtens te respecteren belang bij de volgende vorderingen:
  • vordering 4.2.I (de verklaring voor recht dat de overeenkomst op 27 september 2019 is geëindigd). Het belang bij deze vordering ontbreekt omdat de rechtbank in conventie heeft geoordeeld dat voor recht zal worden verklaard dat Geboortezorgplus de overeenkomst op 27 september 2019 rechtsgeldig heeft ontbonden;
  • vordering 4.2.II (gebod om de online portal voor Da Da open te stellen). [gedaagden] wil met deze vordering kunnen vaststellen welk bedrag aan openstaande declaraties Da Da nog van Geboortezorgplus dient te ontvangen. Geboortezorgplus heeft in haar conclusie van antwoord in reconventie aangegeven dat Da Da nog recht heeft op een bedrag van
€ 56.143,84 (€ 60.729,16 verminderd met € 4.585,32 franchise fee). [gedaagden] heeft vervolgens op de zitting erkend dat dit klopt. Toegang tot de online portal van Geboortezorgplus is daarom niet nodig.
5.31.
Vorderingen 4.2.I en 4.2.II zullen dus worden afgewezen.
Openstaande declaraties
5.32.
Omdat niet langer in geschil is dat Da Da recht heeft op een bedrag van
€ 56.143,84, is haar vordering 4.2.III tot dat bedrag toewijsbaar. Vordering 4.2.IV voegt daaraan niets meer toe en zal daarom worden afgewezen.
5.33.
De over het bedrag van € 56.143,84 vanaf 1 oktober 2019 gevorderde wettelijke handelsrente acht de rechtbank toewijsbaar omdat het bedrag toen volgens de stellingen van [gedaagden] had moeten worden betaald. Dat Geboortezorgplus op 1 oktober 2019 nog niet in verzuim verkeerde, is niet relevant. Verzuim is geen vereiste om wettelijke handelsrente (artikel 6:119a BW) te kunnen toewijzen.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.34.
Da Da vordert een bedrag van € 1.275 aan buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is omdat het verzuim van Geboortezorgplus na 1 juli 2012 is ingetreden. Niet gesteld is echter dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De vordering is dan ook niet toewijsbaar.
Beslagen ten laste van Da Da
5.35.
[gedaagden] vordert opheffing van de beslagen die Geboortezorgplus ten laste van Da Da heeft laten leggen (vorderingen 4.2.VI en 4.2.IX). Omdat Da Da zal worden veroordeeld om aan Geboortezorgplus te betalen een bedrag van € 104.779,50 aan ontbindingsschade, zullen deze vorderingen worden afgewezen. Dat geldt ook voor de kosten van € 100 die Da Da in verband met het ten laste van haar gelegde derdenbeslag vordert (vordering 4.2.XI).
Beslagen ten laste van [gedaagde 3]
5.36.
Uit de beoordeling in conventie volgt dat de vorderingen tegen [gedaagde 3] zullen worden afgewezen. De beslagen die Geboortezorgplus ten laste van [gedaagde 3] heeft laten leggen, dienen daarom naar het oordeel van de rechtbank te worden opgeheven. Het gaat dan om het op de bankrekeningen van [gedaagde 3] ( [bedrijfsnaam] ) gelegde beslag en het beslag dat Geboortezorgplus op de onroerende zaak van [gedaagde 3] heeft laten leggen. De vorderingen 4.2.VII, 4.2VIII en 4.2.X zullen dus worden toegewezen.
5.37.
[gedaagden] vordert nog betaling van de kosten ter hoogte van € 200 die de ING Bank bij [gedaagde 3] in rekening heeft gebracht vanwege de beslagen die op haar bankrekeningen zijn gelegd (vordering 4.2.XI). Het enige dat Geboortezorgplus daartegen heeft ingebracht is dat de schade als gevolg van het beslag niet is gespecificeerd. Dat de ING Bank deze kosten in verband met het door Geboortezorgplus ten onrechte gelegde beslag bij [gedaagde 3] in rekening heeft gebracht, heeft Geboortezorgplus echter niet betwist. Omdat het gevorderde bedrag van € 200 de rechtbank bovendien niet onredelijk hoog voorkomt, zal dit bedrag worden toegewezen.
Schade van € 1.500
5.38.
[gedaagden] stelt dat zij voor de inning van haar declaraties een derde (Coöperatie Kraamzorggroep U.A.) heeft moeten inschakelen omdat de overeenkomst met Geboortezorgplus door Geboortezorgplus werd beëindigd. De instapfee en de opstartkosten van in totaal € 1.500 die door de Coöperatie Kraamzorg bij [gedaagde 3] in rekening zijn gebracht, vormen volgens [gedaagden] voor [gedaagde 3] schade. Geboortezorgplus dient deze schade aan [gedaagde 3] te vergoeden, aldus [gedaagden] Geboortezorgplus heeft dit betwist.
5.39.
Deze vordering (4.2.XII) zal worden afgewezen. In conventie is namelijk geoordeeld dat Geboortezorgplus bevoegd was de overeenkomst op 27 september 2019 te ontbinden. Er is dan ook geen rechtsgrond om Geboortezorgplus aansprakelijk te houden voor de aan Coöperatie Kraamzorg betaalde fee en kosten.
Proceskosten
5.40.
Geboortezorgplus zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de kant van Da Da tot vandaag worden op basis van het toegewezen bedrag begroot op € 2.228 aan salaris advocaat (2 punten x tarief IV).

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
verklaart voor recht dat Geboortezorgplus de overeenkomst op 27 september 2019 rechtsgeldig buitengerechtelijk heeft ontbonden,
6.2.
veroordeelt Da Da om aan Geboortezorgplus te betalen een bedrag van
€ 104.779,50, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 13 november 2019 tot de dag van algehele voldoening,
6.3.
veroordeelt Da Da om aan Geboortezorgplus te betalen een bedrag van € 2.875,93 aan beslagkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening,
6.4.
veroordeelt Da Da in de proceskosten, aan de kant van Geboortezorgplus tot op vandaag begroot op € 7.014,52, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening,
6.5.
veroordeelt Da Da in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Da Da niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van 14 dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
6.6.
verklaart dit vonnis in conventie voor wat betreft 6.2 tot en met 6.5 uitvoerbaar bij voorraad,
6.7.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.8.
veroordeelt Geboortezorgplus om aan Da Da te betalen een bedrag van
€ 56.143,84, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over dat bedrag vanaf 1 oktober 2019 tot de dag van algehele voldoening,
6.9.
heft op het door Geboortezorgplus ten laste van [gedaagde 3] onder de ING Bank op rekening [rekeningnummer] gelegde beslag,
6.10.
heft op het door Geboortezorgplus ten laste van [bedrijfsnaam] ( [gedaagde 3] ) onder de ING Bank op rekening [rekeningnummer2] gelegde beslag,
6.11.
heft op het door Geboortezorgplus ten laste van [gedaagde 3] op de onroerende zaak gelegen aan de [adres] te [woonplaats] gelegde beslag,
6.12.
veroordeelt Geboortezorgplus om aan [gedaagde 3] te betalen een bedrag van € 200 aan kosten die de ING Bank voor de beslagen in rekening heeft gebracht,
6.13.
veroordeelt Geboortezorgplus in de proceskosten, aan de kant van Da Da tot op vandaag begroot op € 2.228,
6.14.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.15.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Haverkate en in het openbaar uitgesproken op
4 mei 2021. [1]

Voetnoten

1.type: NMB