ECLI:NL:RBNHO:2021:398

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 januari 2021
Publicatiedatum
19 januari 2021
Zaaknummer
C/15/300232 / HA ZA 20-139
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een factuur in het kader van een bemiddelingsovereenkomst voor een voetballer

In deze zaak vordert Hermanos Trading Company V.O.F. betaling van een factuur van € 60.000,- van [gedaagde], de vader van profvoetballer [naam 1]. De vordering is gebaseerd op een bemiddelingsovereenkomst die is gesloten voor de transfer van [naam 1] naar een Turkse voetbalclub. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde] aan Hermanos een mandaat heeft verleend om de belangen van zijn zoon te vertegenwoordigen. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een wilsgebrek aan de zijde van [gedaagde] bij het aangaan van de overeenkomst. De rechtbank concludeert dat de vordering van Hermanos tot betaling van € 60.000,- toewijsbaar is, inclusief wettelijke rente vanaf 13 februari 2020. Daarnaast wordt [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 4.273,38. De rechtbank wijst het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/300232 / HA ZA 20-139
Vonnis van 13 januari 2021
in de zaak van
1. de vennootschap onder firma
HERMANOS TRADING COMPANY V.O.F.,
gevestigd te Rotterdam,
2.
[eiser 1], vennoot van eiseres sub 1,
wonende te [woonplaats 1] ,
3.
[eiser 2], vennoot van eiseres sub 1,
wonende te [woonplaats 2] ,
eisers,
advocaat mr. D.H.S. Donk te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 3] ,
gedaagde,
advocaat mr. L.T. van Eyck van Heslinga te Alkmaar.
Eisers zullen hierna in enkelvoud Hermanos worden genoemd en gedaagde zal [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 19 februari 2020,
  • de akte van 4 maart 2020 houdende producties van Hermanos,
  • de conclusie van antwoord met producties,
  • het tussenvonnis van 27 mei 2020,
  • de akte houdende aanvullende producties van Hermanos,
  • de mondelinge behandeling van 30 november 2020, vanwege de maatregelen in verband met de bestrijding van het Covid-19 virus digitaal gehouden via het programma Skype voor bedrijven, en de vooraf door de advocaten van partijen overgelegde pleitaantekeningen.
1.1.
Ten slotte is vonnis bepaald.

1.De feiten

1.1.
[gedaagde] is de vader van profvoetballer [naam 1] . In het voetbalseizoen 2018-2019 voetbalde [naam 1] bij [naam club] . [naam 1] had de ambitie om in het buitenland te voetballen. Hermanos heeft [naam 1] op enig moment in de zomer van 2019 benaderd om te helpen met een mogelijke transfer naar Turkije. In het contact met Hermanos heeft [gedaagde] steeds de belangen van [naam 1] behartigd en hij heeft op eigen naam en voor eigen rekening afspraken met Hermanos gemaakt.
1.1.
Op of omstreeks 24 juni 2019 hebben [naam 3] , de vaste zaakwaarnemer van [naam 1] , en [gedaagde] , namens [naam 1] , een ‘
contract for representation of a football player’ ondertekend. Volgens dat contract geeft [gedaagde] , kort gezegd, [naam 3] , althans zijn vennootschap [naam 4] B.V., de bevoegdheid om [naam 1] te vertegenwoordigen bij het zoeken naar een contract bij de Turkse clubs Kayserispor, Kasimpaşa SK, Göztepe SK en Sivasspor.
1.1.
Op 18 juni 2019 heeft [gedaagde] namens [naam 1] een ‘
Mandate’ ondertekend waarbij hij aan Hermanos het mandaat heeft verleend om de belangen van [naam 1] te vertegenwoordigen tegenover de Turkse clubs Kayserispor, Kasimpaşa SK, Göztepe SK en Sivasspor.
1.1.
Op 7 augustus 2019 heeft [naam 1] een overeenkomst met [naam 5] getekend om gedurende twee seizoenen te voetballen bij [naam 5] . Op enig moment nadat [naam 1] bij [naam 5] in dienst is gekomen, is het loon van [naam 1] niet (volledig) betaald.
1.1.
Op 30 januari 2020 heeft Hermanos een factuur ten bedrage van € 72.600,- inclusief btw (€ 60.000,- exclusief btw) aan [gedaagde] gestuurd voor haar werkzaamheden ten behoeve van [naam 1] . Nog dezelfde dag heeft [gedaagde] aan Hermanos meegedeeld die factuur niet te zullen betalen, waarna Hermanos op 31 januari 2020 [gedaagde] in gebreke heeft gesteld.
1.1.
Met ingang van het seizoen 2020/-2021 voetbalt [naam 1] niet langer bij Kayserispor, maar in Nederland.

1.Het geschil

1.1.
Hermanos vordert samengevat – voor recht te verklaren dat [gedaagde] gehouden is om alle verplichtingen uit hoofde van de door hem met Hermanos gesloten overeenkomst na te komen en veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 60.000,- exclusief btw te vermeerderen met wettelijke handelsrente en de proceskosten.
1.1.
[gedaagde] voert verweer.
1.1.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

1.De beoordeling

1.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of Hermanos aanspraak kan maken op een met [gedaagde] overeengekomen bemiddelingsvergoeding voor de werkzaamheden die zij heeft verricht bij de totstandkoming van een contract tussen [naam 1] en [naam 5] .
1.1.
Volgens Hermanos is dit het geval en heeft [gedaagde] ook erkend dat hij een bedrag van € 60.000 aan Hermanos verschuldigd is. Op 6 augustus 2019 heeft [gedaagde] namelijk in het vliegtuig van Nederland naar Turkije een handgeschreven overeenkomst ondertekend waarin hij dit verklaart, aldus Hermanos. [gedaagde] betwist dat hij het betreffende stuk ooit heeft gezien, laat staan ondertekend.
Nu [gedaagde] betwist dat het betreffende stuk door hem is ondertekend, komt daaraan geen dwingende bewijskracht toe. Dit betekent dat onderzoek naar de echtheid van de handtekening van [gedaagde] zou moeten plaatsvinden. De rechtbank gaat daar niet toe over, gelet op het hierna volgende.
1.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat tussen partijen is afgesproken dat er een vergoeding beschikbaar zou komen als [naam 1] een contract bij een voetbalclub in Turkije zou tekenen. Verder is niet in geschil dat die vergoeding € 60.000,- zou bedragen, zijnde 10 procent van de waarde van het te sluiten contract. Vast staat dat [naam 1] een contract heeft getekend bij [naam 5] voor twee seizoenen en dat [naam 1] dat contract niet heeft uitgediend. De te beantwoorden vragen zijn:
  • is er sprake van een wisgebrek aan de zijde van [gedaagde] bij het aangaan van de overeenkomst met Hermanos;
  • hoe hoog is de aan Hermanos te betalen vergoeding;
  • wanneer is de vergoeding opeisbaar?
Wilsgebrek
1.1.
[gedaagde] stelt dat hij heeft gedwaald bij de totstandkoming van de overeenkomst met Hermanos en dat Hermanos [gedaagde] heeft bedrogen dan wel misbruik van omstandigheden heeft gemaakt. Hij heeft de vernietigbaarheid van de overeenkomst ingeroepen. Volgens [gedaagde] is hij door Hermanos bewogen om specifiek voor de transfer naar [naam 5] Hermanos de opdracht tot bemiddeling te geven. Hermanos heeft daarbij opzettelijk onjuiste mededelingen gedaan en wetenschap heeft verzwegen. Volgens [gedaagde] was Hermanos bekend met de financiële problemen bij [naam 5] , omdat zij ook de transfer van [naam 6] naar [naam 5] heeft bemiddeld en zij ervan op de hoogte was dat [naam 5] een betalingsachterstand bij [naam 6] had. Wegens het warme contact tussen Hermanos en de voorzitter van [naam 5] , zal Hermanos ongetwijfeld met [naam 5] hebben gesproken over de slechte situatie bij de club. Dit heeft Hermanos voor [gedaagde] verzwegen. Bovendien heeft [gedaagde] bij herhaling aan Hermanos gevraagd of [naam 5] een stabiele voetbalclub was waar de financiële problemen, waar de Turkse voetbalcompetitie regelmatig mee in verband gebracht wordt, zich niet zouden voordoen. Hermanos heeft steeds bevestigd dat [naam 5] daarop een uitzondering vormde. Voor [gedaagde] maakte dit het verschil maakte tussen wel of niet een opdracht tot bemiddeling en mandaat aan Hermanos te geven voor een mogelijke transfer van [naam 1] richting [naam 5] .
Dat misbruik van omstandigheden is gemaakt blijkt uit het feit dat Hermanos er voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst mee bekend was dat [naam 1] graag een buitenlands voetbalavontuur zou willen. Het zou voor [naam 1] het eerste buitenlandse avontuur zijn en ook [gedaagde] had iets dergelijks niet eerder meegemaakt. Beiden waren volstrekt onervaren. Naar buiten toe werd de komst van [naam 1] naar [naam 5] door Hermanos gepresenteerd als een zekerheid en zo was de ontvangst voor [naam 1] ter plaatse ook. [naam 1] had op dat moment echter nog niet eens onderhandeld over het contract, maar wel werd hij ontvangen door supporters en media die ervan uitgingen dat de deal reeds rond was. Bovendien heeft Hermanos regelmatig gedreigd dat de deal niet door zou gaan om zo [naam 1] onder druk te zetten akkoord gegaan met de door Hermanos gestelde voorwaarden.
1.1.
Hermanos betwist dat sprake is van een wilsgebrek.
1.1.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit hetgeen [gedaagde] heeft aangevoerd niet dat er bij hem een wilsgebrek was bij de totstandkoming van de (bemiddelings)overeenkomst met Hermanos. Dat [naam 1] graag in het buitenland wilde spelen en Hermanos daarbij wilde bemiddelen, is onvoldoende om misbruik van omstandigheden aan te kunnen nemen. Ook overigens heeft [gedaagde] onvoldoende aangevoerd om bedrog of misbruik van omstandigheden aan de zijde van Hermanos aan te kunnen nemen. De verwijten van [gedaagde] aan Hermanos hebben alle betrekking op ofwel de slechte financiële situatie bij [naam 5] ofwel op de wijze waarop Hermanos haar bemiddelingswerkzaamheden heeft uitgevoerd. Echter, zoals [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling ook heeft bevestigd, bestond er bij de totstandkoming van de bemiddelingsovereenkomst tussen [gedaagde] en Hermanos nog geen concrete belangstelling van [naam 5] voor [naam 1] . Bovendien heeft [gedaagde] toen opdracht gegeven voor de bemiddeling bij vier clubs, waaronder [naam 5] . Dat vervolgens een overeenkomst tussen [naam 1] en [naam 5] tot stand is gekomen en Hermanos daarbij wellicht de belangen van [naam 1] onvoldoende heeft behartigd, leidt niet tot het bestaan van een wilsgebrek bij het aangaan van de overeenkomst tussen [gedaagde] en Hermanos.
Voor zover zou komen vast te staan dat Hermanos haar werkzaamheden niet goed heeft uitgevoerd, levert dat een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de bemiddelingsovereenkomst op, maar dat laat de betalingsverplichting van [gedaagde] onverlet.
Hoogte vergoeding Hermanos vergoeding
1.1.
Volgens [gedaagde] blijkt de afspraak dat de vergoeding gedeeld zou worden uit de handgeschreven aantekening op het
Mandate. [gedaagde] heeft daarop bij de ondertekening vermeld
“(50%/50%)”.
Hermanos heeft daartegen aangevoerd dat zij vervolgens [gedaagde] heeft gebeld, omdat zij niet met die verdeling akkoord gingen. Volgens Hermanos is toen afgesproken dat de hele vergoeding aan Hermanos zou toekomen. Vervolgens heeft [gedaagde] dit ook voor akkoord getekend op de handgeschreven overeenkomst (zie hiervoor onder 4.2.). Uit WhatsApp-berichten van [naam 3] (productie 5 bij conclusie van antwoord) blijkt bovendien dat hij slechts € 10.000,- exclusief btw aan vergoeding zou ontvangen, aldus Hermanos.
1.1.
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat Hermanos bij geslaagde bemiddeling een vergoeding van € 60.000,- voor haar werkzaamheden zou krijgen. Nog daargelaten of de handgeschreven overeenkomst van 6 augustus 2019 waarop een bedrag van € 60.000,- vermeld staat inderdaad door [gedaagde] is ondertekend, blijkt uit productie 5 bij conclusie van antwoord dat [naam 3] slechts aanspraak maakte op € 10.000,-. Op het eerste blad van die productie schrijft [naam 3] : “
(…) Fsm schrijft 10k ex btw te betalen einde deze maand dit gaat van niemand zijn fee af Mika ! (Oké??)” Op het tweede blad van die productie doet [naam 3] een voorstel over de financiële afwikkeling van de overgang van [naam 1] van [naam club] naar [naam 5] . Hij schrijft daar vervolgens: “
(…) 10 k fsm ex btw (…)”. Ervan uitgaande dat
fsmstaat voor [naam 4] B.V., de vennootschap waarin [naam 3] zaken doet, leidt de rechtbank uit deze berichten af dat [naam 3] ( [naam 4] B.V.) een vergoeding van € 10.000,- zou ontvangen bij een geslaagde overgang van [naam 1] van [naam club] naar [naam 5] . [gedaagde] heeft ook niets concreets gesteld waaruit iets anders valt af te leiden. Bovendien wordt in het WhatsApp-verkeer van 30 juli 2019 tussen partijen (productie 17 en 18 van Hermanos) gesproken over
“70k”en
“70K fee (incl [voornaam] )”. Hieruit leidt de rechtbank af dat [naam 3] € 10.000,- zou ontvangen en Hermanos € 60.000,-. In dat licht bezien heeft [gedaagde] onvoldoende aangevoerd om, in afwijking van de stelling van Hermanos dat zij € 60.000,- zou ontvangen, aan te kunnen nemen dat Hermanos enerzijds en [gedaagde] en [naam 3] anderzijds ieder de helft van een bemiddelingsvergoeding zouden ontvangen.
1.1.
De rechtbank gaat er daarom van uit dat de aan Hermanos toekomende vergoeding € 60.000,- zou bedragen. Anders dan Hermanos stelt, is dit een bedrag inclusief btw. Aangenomen kan worden dat [gedaagde] zijn zoon niet bedrijfsmatig bijstond. Hij mocht er daarom op vertrouwen dat het aan Hermanos toekomende bedrag van € 60.000,- inclusief btw zou zijn. Indien dit exclusief btw was geweest, had Hermanos dit expliciet moeten vermelden bij de totstandkoming van de overeenkomst.
Opeisbaarheid vergoeding
1.1.
Volgens Hermanos was de bemiddelingsvergoeding opeisbaar bij de totstandkoming van het contract tussen [naam 1] en [naam 5] , maar hebben partijen afgesproken dat € 40.000,- betaald zou worden uiterlijk op 30 september 2019 en 20.000,- uiterlijk op 31 december 2019.
[gedaagde] lijkt te stellen dat de aan Hermanos te betalen vergoeding (nog) niet opeisbaar is. Deze zou pas opeisbaar zijn als het [naam 5] haar financiële verplichtingen naar [naam 1] correct zou nakomen. Bovendien diende Hermanos [naam 1] ook te begeleiden gedurende de contractduur bij [naam 5] en heeft zij dat niet gedaan, zo begrijpt de rechtbank de stelling van [gedaagde] .
1.1.
De rechtbank gaat ervan uit dat de vergoeding in beginsel opeisbaar werd op de dag van totstandkoming van de overeenkomst tussen [naam 1] en [naam 5] . Gelet op hetgeen Hermanos hierover stelt, kan echter worden aangenomen dat de vergoeding pas later opeisbaar zou worden, maar in ieder geval op 31 december 2019 geheel opeisbaar was. [gedaagde] heeft onvoldoende concrete aanknopingspunten gegeven om aan te nemen dat deze som pas opeisbaar zou zijn na een proefperiode of aan het eind van het contract van twee jaar.
Dat uiteindelijk bleek dat Hermanos [naam 1] heeft bemiddeld naar een club die haar financiële verplichtingen naar [naam 1] niet nakwam en dat Hermanos [naam 1] onvoldoende zou hebben begeleid bij de gang van zaken in Turkije (de problemen met de club en het vinden van huisvesting e.d.), maakt dat niet anders. De verwijten die [gedaagde] Hermanos maakt, zijn, als zij vast zouden komen te staan, eerder te beschouwen als toerekenbare tekortkomingen, maar die laten in beginsel de opeisbaarheid van de vordering van Hermanos onverlet.
Conclusie
1.1.
De conclusie is dat de vordering van Hermanos tot betaling van € 60.000,- (inclusief btw) door [gedaagde] toewijsbaar is. Daarnaast vordert Hermanos voor recht te verklaren dat [gedaagde] alle verplichtingen uit hoofde van de tussen hem en Hermanos gesloten overeenkomst moet nakomen. Hermanos heeft echter niet onderbouwd welk belang zij heeft bij deze zelfstandige verklaring voor recht naast de genoemde veroordeling tot betaling van een geldbedrag. Die verklaring voor recht wordt dan ook niet toegewezen.
1.1.
Door zijn weigering op 30 januari 2020 om de factuur van Hermanos te betalen, is [gedaagde] met de betaling daarvan in verzuim gekomen. Over het bedrag van € 60.000,- is [gedaagde] , zoals gevorderd, rente verschuldigd vanaf 14 dagen na de factuurdatum, zijnde 13 februari 2020. Het gaat daarbij om de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Er is geen grond voor vergoeding van wettelijke handelsrente, omdat er geen sprake is van een handelsovereenkomst.
1.1.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Hermanos worden begroot op:
- dagvaarding € 83,38
- griffierecht 2.042,00
- salaris advocaat
2.148,00(2 punten × tarief € 1.074,00)
Totaal € 4.273,38

1.De beslissing

De rechtbank
1.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Hermanos te betalen een bedrag van € 60.000,00 (zestig duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag telkens vanaf 13 februari 2020, tot de dag van volledige betaling,
1.1.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Hermanos tot op heden begroot op € 4.273,38, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
1.1.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
1.1.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
1.1.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Gisolf en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2021. [1]

Voetnoten

1.type: JG