ECLI:NL:RBNHO:2021:4

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 januari 2021
Publicatiedatum
30 december 2020
Zaaknummer
8153653 \ CV EXPL 19-17338
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vertraging van vlucht LH2311 en aansprakelijkheid van de vervoerder voor compensatie aan passagiers

In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht LH2311 van Amsterdam naar München op 25 juli 2019. De passagiers hebben hun vordering gebaseerd op de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annuleringen en langdurige vertragingen. De passagiers claimen een bedrag van € 1.200,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, omdat zij hun aansluitende vlucht naar New York hebben gemist door de vertraging van hun eerste vlucht.

De vervoerder, Lufthansa, heeft de vordering betwist en aangevoerd dat de vertraging onder andere het gevolg was van restricties van de luchtverkeersleiding en een brandstofstoring op Schiphol. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur op hun eindbestemming zijn aangekomen, wat hen recht geeft op compensatie, tenzij de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden.

De kantonrechter heeft de vervoerder in de gelegenheid gesteld bewijs te leveren van haar stelling dat de vertraging van 107 minuten was veroorzaakt door het ontbreken van beschikbare gates, en heeft de verdere beslissing aangehouden tot de bewijslevering. De vervoerder moet uiterlijk op 3 februari 2021 bewijsstukken overleggen of getuigen laten horen om haar verweer te onderbouwen. De zaak is van belang voor de toepassing van de Europese regelgeving inzake luchtreizen en de verantwoordelijkheden van luchtvaartmaatschappijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8153653 \ CV EXPL 19-17338
Uitspraakdatum: 6 januari 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2. [passagier sub 2]
wonende te [woonplaats]
eisers
hierna te noemen de passagiers
gemachtigde mr. D.E. Lof
tegen
de rechtspersoon naar Duits recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland)
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 15 oktober 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren op 25 juli 2019 van Amsterdam naar München met vlucht LH2311 en aansluitend naar New York met vlucht LH7609.
2.2.
De geplande vertrektijd van vlucht LH2311 was om 07.20 uur lokale tijd en de geplande aankomsttijd om 08:40 uur lokale tijd. De geplande vertrektijd van vlucht LH7609 was om 09:30 uur lokale tijd en de geplande aankomsttijd om 12:35 uur lokale tijd.
2.3.
Vlucht LH2311 is vertraagd uitgevoerd, waardoor de passagiers de aansluitende vlucht LH7609 naar New York hebben gemist. De passagiers zijn omgeboekt naar een vervangende vlucht, waarmee zij op 25 juli 2019 om circa 18:55 uur (de kantonrechter begrijpt: lokale tijd) te New York zijn aangekomen.
2.4.
Airhelp heeft namens de passagiers compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.5.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.200,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 180,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagiers te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op het verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
De vervoerder voert primair aan dat de passagiers niet hebben vermeld hoe (met welke vlucht) zij in New York zijn aangekomen en hoe laat. Zij hebben daarom volgens de vervoerder niet voldaan aan hun substantiëringsplicht. De kantonrechter overweegt dat de substantiëringsplicht niet inhoudt dat de passagiers de exacte aankomsttijd op de eindbestemming en de manier waarop zij daarheen zijn vervoerd vermelden, maar het weergegeven van bekende verweren van gedaagde en de gronden daarvoor, zodat het geschil reeds in de dagvaarding zo volledig mogelijk wordt weergegeven. Gesteld noch gebleken is dat het verweer van de vervoerder reeds bij de passagiers bekend was. De kantonrechter zal dan ook aan dit verweer van de vervoerder voorbijgaan. Overigens hebben de passagiers in repliek gesteld dat zij met de door de vervoerder aangeboden alternatieve vlucht omstreeks 18:55 uur in New York zijn aangekomen, hetgeen de vervoerder niet heeft betwist. Daarmee staat vast dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming te New York zijn gearriveerd, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien zij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
4.3.
De vervoerder voert in dit verband aan dat de vertraging van vlucht LH2311 onder andere is veroorzaakt door restricties van de luchtverkeersleiding. Ter onderbouwing verwijst de vervoerder naar het vluchtrapport en de slot history (producties 2 en 3 bij antwoord). De vervoerder heeft toegelicht dat de ‘slots’ zijn opgelegd vanwege vertragingscode 81. De vervoerder verwijst naar de overgelegde “Standard IATA Delay Codes” van Eurocontrol, waaruit volgt dat vertragingscode 81 staat voor ATFM due to ATC En-route Demand/ Capacity Standard Demand/ Capacity Problems. De passagiers hebben niet betwist dat de luchtverkeersleiding voorafgaand aan het vertrek vanuit Amsterdam meerdere malen een nieuw slot heeft opgelegd aan de onderhavige vlucht vanwege restricties op de luchthaven Amsterdam. Zij menen echter dat de uiteindelijke vertraging op de eindbestemming niet het directe gevolg is geweest van de gewijzigde slottijden.
4.4.
De kantonrechter overweegt dat het opleggen van een nieuw ‘slot’ kan worden gezien als een besluit van de luchtverkeersleiding ten aanzien van een specifiek vliegtuig op een specifieke dag in de zin van overweging 15 van de considerans van de Verordening, zodat het een buitengewone omstandigheid kan opleveren. De vervoerder kan zich hierop echter in het onderhavige geval slechts gedeeltelijk beroepen. De passagiers hebben erop gewezen dat uit de slothistorie blijkt dat het vliegtuig (in plaats van 05:20 UTC) vanaf 06:30 uur mocht opstijgen (vijf minuten voor de slottijd van 06:35 UTC). De vervoerder heeft dit niet betwist. Zij heeft toegelicht dat het laatste ‘slot’ dat aan de vlucht is opgelegd ongebruikt voorbij is gegaan en dat de vlucht uiteindelijk zonder ‘slot’ is opgestegen. Vast staat dat vlucht LH2311 met een aankomstvertraging van 117 minuten te München is aangekomen. Gelet op het voorgaande kan hiervan slechts 70 minuten worden toegeschreven aan gewijzigde ‘slots’. De vervoerder heeft betoogd dat indien vlucht LH2311 met een vertraging van 70 minuten te München was aangekomen, de passagiers evengoed hun aansluitende vlucht hadden gemist. Dat vlucht LH2311 later is vertrokken dan het opgelegde slot, doet daarom volgens de vervoerder niet ter zake. De kantonrechter kan dit betoog niet volgen en overweegt daartoe als volgt. De vertraging ten gevolge van de buitengewone omstandigheid van 70 minuten moet buiten beschouwing worden gelaten bij de duur van de aankomstvertraging. De overige vertraging bedraagt dan nog 47 minuten. Indien deze overige vertraging, althans een deel daarvan, niet is veroorzaakt door een buitengewone omstandigheid, dan kan niet worden geoordeeld dat de uiteindelijke vertraging op de eindbestemming het directe gevolg is geweest van een buitengewone omstandigheid. Ervan uitgaande dat vlucht LH2311 met 47 minuten vertraging te München was aangekomen (om 09:27 uur lokale tijd), dan hadden de passagiers de aansluitende vlucht, gelet op de minimale overstaptijd te München, evengoed gemist. Dit betekent dat het missen van de aansluitende vlucht in dat geval niet is veroorzaakt ten gevolge van de buitengewone omstandigheid, die daarbij immers buiten beschouwing is gelaten.
4.5.
Van belang is daarom of de vervoerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat (een deel van) de overige aankomstvertraging eveneens is veroorzaakt door een buitengewone omstandigheid. De vervoerder heeft een beroep gedaan op de gevolgen van een brandstofstoring die zich op Schiphol voordeed op de dag voordat vlucht LH2311 werd uitgevoerd, te weten op 24 juli 2019. Ten gevolge hiervan was vlucht LH2311 volgens de vervoerder met 107 minuten vertraagd (de kantonrechter begrijpt: overlappend met de 70 minuten vertraging ten gevolge van de gewijzigde “slots”). Ter onderbouwing hiervan heeft de vervoerder verwezen naar het vluchtrapport en een bericht van haar interne station manager. De vervoerder heeft voorts toegelicht dat het toestel waarmee vlucht LH2311 oorspronkelijk uitgevoerd zou worden, niet in Amsterdam is aangekomen vanwege de brandstofstoring. Vlucht LH2311 is vervolgens met een ander toestel uitgevoerd, te weten een toestel dat reeds in Amsterdam aanwezig was. Dit toestel was volgens de vervoerder een zogenaamde ‘night stopper’. Uit het bericht van de station manager blijkt het volgende:
“Op 24 juli 2019 had de luchthaven van Amsterdam tussen 12:45 uur UTC en 19:15 uur UTC te kampen met een kapot brandstofsysteem. Ten gevolge hiervan zijn er die dag 326 vluchten geannuleerd en ontstond er totale chaos op de luchthaven van Amsterdam. Het toestel dat vlucht OS373 moest uitvoeren is op 24 juli 2019 naar platform J gesleept. Op 25 juli 2019 diende het vliegtuig van platform J naar de gate te worden gesleept, wat veel tijd in beslag nam. Het eerder verslepen van het toestel was niet mogelijk, omdat alle gates bezet waren”.Volgens de vervoerder gold “dit” ook voor vlucht LH2311 en resulteerde dit in een vertraging van 107 minuten. De kantonrechter kan dit niet volgen. In het bericht staat “LH2311/25 suffered delay 1.47 (…) for the same reason”, maar onduidelijk is wat precies wordt bedoeld met “the same reason”. De kantonrechter oordeelt dat uit het bericht van de station manager onvoldoende blijkt of het toestel van de ‘night stopper’ waarmee vlucht LH2311 uiteindelijk is uitgevoerd ook op 24 juli 2019 naar platform J gesleept moest worden en dat dit toestel als vlucht LH2311 op 25 juli 2019 eveneens van platform J naar de gate gesleept moest worden. Met dit bericht heeft de vervoerder daarom niet aannemelijk gemaakt dat een vertraging van 107 minuten is veroorzaakt ten gevolge van de brandstofstoring te Schiphol op 24 juli 2019.
4.6.
Voorts heeft de vervoerder een vluchtrapport overgelegd, waarin staat dat vlucht LH2311 een vertraging had van 107 minuten ten gevolge van vertragingscode 87W. Deze code betekent volgens de vervoerder dat er geen gates beschikbaar waren. Niet in geschil is dat er sprake was van een brandstofstoring. Evenmin is in geschil dat een brandstofstoring en de daaruit voortvloeiende consequenties niet te kwalificeren zijn als een gebeurtenis die inherent is aan de normale bedrijfsvoering van de vervoerder. De kantonrechter oordeelt echter dat de vervoerder onvoldoende heeft onderbouwd welke gevolgen de brandstofstoring voor vlucht LH2311 heeft gehad. Het vluchtrapport levert onvoldoende bewijs op dat er eerst 107 minuten na de geplande vertrektijd van vlucht LH2311 weer een gate beschikbaar was, mede gelet op de omstandigheid dat er door de luchtverkeersleiding toestemming werd gegeven om na 70 minuten na de geplande vertrektijd op te stijgen. Aanvullend bewijs is daarom noodzakelijk. De vervoerder heeft hiervan bewijs aangeboden door het horen van haar Station Manager (de heer H. Leipoldt). Aangezien op de vervoerder de bewijslast rust, zal zij overeenkomstig haar bewijsaanbod in de gelegenheid worden gesteld haar stelling(en) te bewijzen.
4.7.
De kantonrechter houdt iedere verdere beslissing aan.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
laat de vervoerder toe tot bewijs van haar stelling dat vlucht LH2311 een vertraging had van 107 minuten doordat er geen gates beschikbaar waren;
5.2.
bepaalt dat bewijslevering door middel van het overleggen van stukken plaatsvindt vóór of uiterlijk op de rolzitting van 3 februari 2021 te 10:00 uur;
5.3.
wanneer de vervoerder voor bewijslevering getuigen wil laten horen, moeten uiterlijk op deze rolzitting ook het aantal en de personalia van de getuigen worden opgegeven evenals de verhinderdata van beide partijen, de gemachtigden en - voor zover mogelijk - van de getuigen. Daarna zal een tijdstip voor het verhoor worden bepaald;
5.4.
uitstel wordt in beginsel niet verleend. Bij het ontbreken van tijdig bericht van de vervoerder wordt er van uitgegaan dat zij geen gebruik wenst te maken van de gelegenheid tot bewijslevering.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter