ECLI:NL:RBNHO:2021:4018

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
13 mei 2021
Zaaknummer
15/226664-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanranding zonder toepassing van jeugdstrafrecht met deels voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

Op 12 mei 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van aanranding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte, geboren op een onbekende datum en ingeschreven op een onbekend adres, werd beschuldigd van het hardhandig vastpakken, duwen en ontuchtige handelingen verrichten jegens een slachtoffer op 2 december 2018 in Schagen. De officier van justitie, mr. M.G.T. Kramer, vorderde bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. R.J.A. Verhoeven, pleitte voor toepassing van het jeugdstrafrecht en een deels voorwaardelijke taakstraf.

De rechtbank oordeelde dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen was, en dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De rechtbank weigerde de toepassing van het jeugdstrafrecht, omdat de verdachte ten tijde van het feit meerderjarig was en onvoldoende aanknopingspunten aanwezig waren om het jeugdstrafrecht toe te passen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 30 dagen, waarvan 29 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. Daarnaast werd de verdachte verplicht om contact te houden met de reclassering.

De benadeelde partij, het slachtoffer, diende een vordering tot schadevergoeding in van € 1.297,00, die gedeeltelijk werd toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte € 609,00 aan schadevergoeding moest betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op, waarbij de verdachte verplicht werd om dit bedrag aan de Staat te betalen, bij gebreke van betaling te vervangen door gijzeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en de griffier was aanwezig.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/226664-20 (P)
Uitspraakdatum: 12 mei 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 29 april 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.G.T. Kramer en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. R.J.A. Verhoeven, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 2 december 2018 te Schagen, althans in Nederland, door geweld en/of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het betasten en/of bevoelen van de borsten en/of de billen en/of schaamstreek en/of (enig ander deel van) het lichaam en/of het likken van de nek en/of (rechter) wang van die [slachtoffer] en welk geweld en/of andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of andere feitelijkhe(i)d(en) hierin heeft/hebben bestaan dat verdachte opzettelijk:
- die [slachtoffer] onverhoeds en/of plotsklaps (hardhandig) heeft vastgepakt en/of geduwd
- ( onverhoeds) de trui van die [slachtoffer] omhoog heeft gedaan
- de uitgang van die [slachtoffer] heeft geblokkeerd
- ( hardhandig) de nek en/of kaken, althans het gezicht, van die [slachtoffer] heeft omklemd en/of vastgepakt
- voornoemde handeling(en) heeft uitgevoerd terwijl/nadat die [slachtoffer] (meermalen) verdachte te kennen had/heeft gegeven dat zij dit niet wilde en/of waarbij/terwijl die [slachtoffer] hem, verdachte, ook wegduwde en/of zich aan het verzetten was.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geconcludeerd dat het tenlastegelegde feit, ondanks de ontkennende verklaring van verdachte, wettig en overtuigend kan worden bewezen gelet op de bewijsmiddelen in het dossier.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 2 december 2018 te Schagen door geweld en andere feitelijkheden [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het betasten van de borsten, billen en schaamstreek en het likken van de nek en rechterwang van die [slachtoffer] en welk geweld en/of andere feitelijkheden hierin hebben bestaan dat verdachte opzettelijk:
- die [slachtoffer] onverhoeds (hardhandig) heeft vastgepakt en geduwd
- onverhoeds de trui van die [slachtoffer] omhoog heeft gedaan
- de uitgang van die [slachtoffer] heeft geblokkeerd
- hardhandig de nek van die [slachtoffer] heeft vastgepakt
- voornoemde handelingen heeft uitgevoerd terwijl die [slachtoffer] meermalen verdachte te kennen heeft gegeven dat zij dit niet wilde en terwijl die [slachtoffer] hem, verdachte, ook wegduwde en zich aan het verzetten was.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 29 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren onder de voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd verdachte een taakstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis op te leggen.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit het jeugdstrafrecht toe te passen, gelet op het onvermogen van verdachte om zijn eigen gedrag te organiseren en de risico’s van zijn handelen in te schatten. De raadsman heeft verzocht verdachte een deels voorwaardelijke taakstraf op te leggen met reclasseringstoezicht. Het is noodzakelijk dat verdachte hulp krijgt om zijn leven op de rit te krijgen, aldus de raadsman.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan seksueel grensoverschrijdend gedrag jegens het slachtoffer. Het slachtoffer kwam op een zondagmiddag met een vriendin, die verdachte kende van een taalcursus, bij verdachte op bezoek. In de woning heeft verdachte zich opdringerig ten opzichte van het slachtoffer gedragen. Hij heeft haar borsten, billen en schaamstreek betast en haar nek en gezicht gelikt, terwijl het slachtoffer meermalen had aangegeven dat zij daar niet van gediend was. Verdachte heeft respectloos gehandeld richting het slachtoffer en haar recht op lichamelijke integriteit ondergeschikt gemaakt aan kennelijk bij hem bestaande behoeftes. Het slachtoffer heeft het handelen van verdachte als zeer bedreigend ervaren en de aanranding heeft een grote impact op haar leven gehad, zoals blijkt uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring.
Uit de op naam van verdachte staande justitiële documentatie (strafblad) blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een zedendelict.
Reclassering GGZ Fivoor Heerhugowaard heeft op 20 januari 2021 gerapporteerd. Uit het rapport blijkt dat niet kan worden vastgesteld welke factoren aan het delictgedrag hebben bijgedragen omdat verdachte ten tijde van het gesprek met de reclassering ontkende het tenlastegelegde feit te hebben gepleegd. Verdachte is in 2015 naar Nederland gekomen. Hij is, ondanks taallessen, de Nederlandse taal niet machtig, beschikt niet over enige opleiding, heeft sinds augustus 2020 geen werk meer en beschikt over een zeer beperkt sociaal netwerk. Het gedurende enkele jaren dagelijks meermalen gebruiken van cannabis acht de reclassering zorgelijk. Verdachte heeft zich niet opengesteld voor begeleiding en hulpverlening, zodat de reclassering geen andere mogelijkheid ziet dan een onvoorwaardelijke straf te adviseren.
Ter terechtzitting heeft verdachte aangegeven dat hij sinds drie maanden niet meer blowt en dat hij wel graag begeleiding wil bij het leren van de taal, de regels en dingen die hij in het dagelijks leven tegenkomt.
De rechtbank zal geen toepassing geven aan het jeugdstrafrecht, zoals de raadsman heeft bepleit. Verdachte was ten tijde van het strafbare feit meerderjarig, maar nog onder de 23 jaar. Dit brengt mee dat het jeugdstrafrecht kan worden toegepast, indien omstandigheden gelegen in de persoon van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd daartoe aanleiding geven. Verdachte, die in 2015 als alleenstaande minderjarige vluchteling naar Nederland is gekomen, woont al meerdere jaren zelfstandig. Hij gaat niet naar school en lijkt niet bijzonder gevoelig voor pedagogische beïnvloeding. De rechtbank ziet daarom onvoldoende aanknopingspunten om het jeugdstrafrecht toe te passen.
Gezien de aard en de ernst van het bewezen verklaarde is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een groot deel daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, met de bedoeling verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast acht de rechtbank - gelet op de zeer slechte maatschappelijke integratie van verdachte, zijn sociaal isolement en de zorgen over de ontwikkeling van zijn seksualiteit en het respecteren van wensen/grenzen van anderen op dat gebied - verplicht contact met en begeleiding door de reclassering noodzakelijk. Die begeleiding kan ook inhouden een ambulante behandeling op het gebied van seksualiteit of enig ander gebied, indien de reclassering dat noodzakelijk acht. Voorwaarden van die strekking zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat daarnaast een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.297,00 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag, alsmede een bedrag van € 29,00 aan proceskosten.
De gestelde schade bestaat uit een bedrag van € 97,00 aan reiskosten naar therapie en het politiebureau en een bedrag van € 1.200,00 aan immateriële schade.
De officier van justitie heeft verzocht de gevorderde bedragen geheel toe te wijzen.
Volgens de raadsman komen de gevorderde reiskosten in verband met de therapie (€ 88,00) niet voor vergoeding in aanmerking, nu niet aannemelijk is gemaakt dat benadeelde deze reiskosten heeft gemaakt enkel in verband met het voorval op 2 december 2018. Veeleer valt aan te nemen dat de sessies zien op voortgezette therapie in verband stoornissen waar benadeelde aan lijdt blijkens de bij de vordering gevoegde brief van de GGZ. Voorts dient het toe te kennen bedrag ter vergoeding van immateriële schade te worden gematigd tot een bedrag van € 500,00, aldus de raadsman.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade voor wat betreft de reiskosten naar het politiebureau (€ 9,00) rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit.
Ten aanzien van de gevorderde reiskosten naar therapie overweegt de rechtbank dat het haar – in het licht van de betwisting door de verdediging – onvoldoende duidelijk is of deze kosten ook zouden zijn gemaakt, als het strafbare feit niet had plaatsgevonden. Uit de medische informatie van de GGZ van 6 april 2021 blijkt namelijk dat eerder diagnoses volgens DSM-classificatie zijn vastgesteld, waarvan de behandeling nog niet is afgerond. Zonder nader onderzoek kan niet worden vastgesteld of voortzetting van de therapie louter het gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Een dergelijk onderzoek levert een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Vergoeding van de immateriële schade komt de rechtbank billijk voor tot een bedrag van € 600,00 gelet op de onderbouwing van de vordering, het verhandelde ter terechtzitting en de bedragen die in min of meer vergelijkbare gevallen worden toegekend.
De vordering zal dus worden toegewezen tot een bedrag van € 609,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Ten aanzien van de gevorderde reiskosten naar de therapie en het niet toegewezen deel van de vordering tot vergoeding van immateriële schade, zal de benadeelde partij niet ontvankelijk worden verklaard.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op € 29,00.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: aanranding] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63, 246 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3.2 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
30 (dertig) dagen.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 29 (negenentwintig) dagen
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- veroordeelde zich binnen zeven dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis meldt bij GGZ Fivoor Heerhugowaard, Stationsplein 21, 1703 WD Heerhugowaard en zich gedurende de proeftijd blijft melden zo vaak en zo lang genoemde reclasseringsinstantie noodzakelijk acht;
- veroordeelde meewerkt aan een intake bij een door de reclassering aan te wijzen instelling die zich bezighoudt met behandeling op het gebied van seksualiteit dan wel op enig ander door de reclassering aan te wijzen gebied, en meewerkt aan een eventueel daaruit voortvloeiende ambulante behandeling indien en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
120 (honderdtwintig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis.
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 609,00(zegge: zeshonderdnegen euro), bestaande uit € 9,00 als vergoeding voor de materiële en € 600,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 29,00, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 609,00 (zegge: zeshonderdnegen euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 12 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.H. de Jonge van Ellemeet, voorzitter,
mr. N. Boots en mr. L. Boonstra, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.M.A. van der Meij,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 mei 2021.