7.3Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft het slachtoffer met een mes gestoken, nadat die met een door verdachte gekochte lachgastank uit de woning wilde vertrekken. Daarbij heeft het slachtoffer onder meer een enorme wond aan de onderarm opgelopen, waarbij de slagader is geraakt en pezen zijn doorgesneden. Hij heeft daardoor veel bloed verloren. Dat deze steekverwonding het slachtoffer niet fataal is geworden, is niet aan verdachte te danken maar aan het adequate optreden van [naam 4] , die met een spanband de arm van het slachtoffer heeft afgebonden. Verdachte heeft door zo te handelen ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het voorval heeft een grote impact op het leven van het slachtoffer, zoals is verwoord in de slachtofferverklaring, die ter zitting is voorgelezen. Het slachtoffer heeft doodsangsten uitgestaan en houdt waarschijnlijk blijvende gevolgen over aan het incident. Dit feit heeft niet alleen angst en leed toegebracht bij het slachtoffer, maar ook bij diens ouders en bij de getuigen die in de woning aanwezig waren en die het slachtoffer direct na het steekincident met veel bloedverlies en een verminderd bewustzijn op straat hebben zien liggen. Verdachtes handelen veroorzaakt bovendien een ernstige inbreuk op de rechtsorde en wakkert ook de in de samenleving bestaande gevoelens van onrust en onveiligheid aan. De rechtbank rekent dit alles verdachte aan.
Persoon van verdachte
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad), gedateerd 24 maart 2021, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor een dergelijk feit is veroordeeld.
Voorts heeft de rechtbank gelet op de rapportages die over verdachte zijn uitgebracht.
Het psychologisch rapport, gedateerd 8 januari 2021 en opgesteld door [naam 7] , orthopedagoog-generalist, houdt onder meer het volgende in:
Binnen dit onderzoek is een periodiek explosieve stoornis vastgesteld. Betrokkene heeft last van explosief gedrag op momenten dat hij door een ander wordt getriggerd, overprikkeld raakt en dat hem uit frustratie iets niet lukt. Hij beschikt over onvoldoende zelfcontrole om zich te beheersen en zijn geduld te bewaren. Betrokkene heeft een leven met veel hulpverlening achter zich en niet geleerd adequaat met stress en frustratie om te gaan en adequaat zijn emoties te reguleren en ruzies en conflicten op te lossen en uit te praten. Deze stoornis was aanwezig en beïnvloedde zijn keuzes ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde. Geadviseerd wordt betrokkene het tenlastegelegdein verminderde mate toe te rekenen.
Er is sprake van een aantal risicofactoren zoals het laten beïnvloeden door een negatief netwerk, slachtoffer van geweld in zijn jeugd en probleemgedrag in zijn jeugd, enige mate van probleembesef (waar betrokkene zich niet naar gedraagt), de impulsiviteit en de geringe copingvaardingheden. Daarnaast is sprake van een aantal beschermende factoren: betrokkene is gemiddeld intelligent, er worden in enige mate empathische vermogens waargenomen, er zijn in enige mate effectieve copingvaardigheden aanwezig, er is sprake van een stabiele en passende werksituatie en een vast inkomen, van positieve levensdoelen, een ondersteunend netwerk en toezicht. Bovenstaande overziend en met het klinische oordeel kan gesproken worden van een matig recidiverisico op toekomstig gewelddadig gedrag als betrokkene niet de juiste behandeling en begeleiding krijgt.
Betrokkene komt in het contact jonger over dan zijn kalenderleeftijd. Hij neemt actief deel in het gezin van herkomst en een pedagogische aanpak, waarbij zijn (stief)ouders worden betrokken is noodzakelijk en mogelijk. Geadviseerd wordt hetjeugdstrafrecht toe te passen.
Het advies is om betrokkene, om recidive te voorkomen en zijn ontwikkeling positief te beïnvloeden, behandeling aan te bieden om zijn explosieve gedrag te verminderen en zijn oplossingsvaardigheden te vergroten. De behandeling dient onder meer gericht te zijn op het aanleren van zelfcontroletechnieken zoals het identificeren van waarschuwingssignalen en het ontwikkelen van een time-out. Binnen de behandeling dient rekening te worden gehouden met de lage verwerkingssnelheid bij betrokkene ten opzichte van zijn gemiddelde overige intelligentie-mogelijkheden. Betrokkene is gebaat bij enkel instructies, meer tijd en meer herhaling. Tevens is het van belang om meer zicht te krijgen op zijn middelengebruik. Gedacht kan worden aan De Waag als forensische behandelsetting. Geadviseerd wordt om deze behandeling vanuit een reclasseringsmaatregel op te leggen als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijk strafdeel.
Met de conclusies van dit rapport kan de rechtbank zich verenigen. Dat betekent dat de rechtbank verdachte verminderd toerekeningsvatbaar acht en het jeugdstrafrecht zal toepassen.
Het reclasseringsadvies, gedateerd 13 januari 2021 en opgesteld door [naam 7] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland te Haarlem, houdt onder meer het volgende in.
Een behandeling gericht op het verminderen van het explosieve gedrag en het vergroten van de oplossingsvaardigheden van betrokkene is geïndiceerd. Tevens is het van belang meer zicht te krijgen op het middelengebruik. Positief te noemen is dat betrokkene open staat voor iedere vorm van begeleiding. Eveneens positief te noemen is het gegeven dat de (stief)ouders betrokkene onvoorwaardelijk blijven steunen. Dit kan gezien worden als mogelijk beschermende factor voor de toekomst.Het recidiverisico en risico op letselschade zijn beiden gemiddeld.De reclassering conformeert zich aan het advies jeugdstrafrecht toe te passen.Geadviseerd wordt een deels voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden:- meldplicht bij reclassering- ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname)- locatieverbod plaats [plaats] , zolang de reclassering nodig vindt (met politietoezicht).
Ter zitting heeft verdachte meegedeeld dat hij het middelengebruik achter zich wil laten en dat hij wil meewerken aan een ambulante behandeling. Zijn arbeidscontract bij een drukkerij is vanwege de voorlopige hechtenis niet verlengd. Er zijn geen financiële verplichtingen waardoor schulden zijn ontstaan. Verdachte wil graag weer aan het werk.
Gezien de ernst van het bewezenverklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit feit is gepleegd, is naar het oordeel van de rechtbank in beginsel het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van substantiële duur gerechtvaardigd.
De rechtbank zal bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen jeugddetentie rekening houden met het feit dat een langdurige detentie op jeugdigen, die niet eerder een vrijheidsbenemende straf hebben ondergaan, doorgaans veel impact heeft. De rechtbank zal daarom de door de officier van justitie gevorderde straf matigen.
De rechtbank ziet voorts aanleiding te bepalen dat een gedeelte van de op te leggen jeugddetentie vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, met de bedoeling verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit. Voorts acht de rechtbank een meldplicht, ambulante behandeling en een locatieverbod voor [plaats] aangewezen, zoals door de reclassering geadviseerd. Deze voorwaarden zullen als bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
Verdachte heeft ter terechtzitting meegedeeld mee te zullen werken aan deze voorwaarden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van 12 maanden moet worden opgelegd, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de periode die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Gelet op het voorgaande zal verdachte niet meteen in vrijheid worden gesteld maar zal de voorlopige hechtenis worden opgeheven met ingang van het tijdstip waarop de duur van die voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie.