ECLI:NL:RBNHO:2021:4029

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
17 mei 2021
Zaaknummer
15/273853-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes, verminderd toerekeningsvatbaar, geen noodweersituatie

Op 12 mei 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak vond plaats in Alkmaar en betreft een incident dat zich voordeed op 31 oktober 2020. De verdachte, die op dat moment gedetineerd was, had tijdens een ruzie met het slachtoffer, [slachtoffer], een groot mes gepakt en daarmee in de richting van het slachtoffer gestoken. Het slachtoffer liep hierbij ernstige verwondingen op, waaronder een grote snijwond in de onderarm en een steekverwonding in de borst. De rechtbank moest beoordelen of er sprake was van opzet op de dood van het slachtoffer en of de verdachte zich in een noodweersituatie bevond. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer, maar dat er geen noodweersituatie was, omdat de verdachte niet in een situatie verkeerde waarin hij zich niet kon onttrekken aan de aanranding. De rechtbank achtte de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar en paste het jeugdstrafrecht toe. De verdachte werd veroordeeld tot 12 maanden jeugddetentie, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer, die in totaal € 21.210,00 bedraagt, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/273853-20 (P)
Uitspraakdatum: 12 mei 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 29 april 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] ,
thans gedetineerd in Justitieel Complex Schiphol te Badhoevedorp.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. B.J.G. Leeuw en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. E. Boskma, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 31 oktober 2020 in de gemeente [plaats] , in elk geval in
Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer]
Opzettelijk van het leven te beroven, met een groot mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, stekende en/of zwaaiende bewegingen heeft gemaakt in de richting van/in/tegen het lichaam van die [slachtoffer] , waarbij die [slachtoffer] een zeer grote wond in zijn onderarm heeft opgelopen en/of een (steek)verwonding in de hartstreek, althans op de romp van zijn lichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 oktober 2020 in de gemeente [plaats] , in elk geval in Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een zeer grote snijwond in zijn arm en ernstig bloedverlies (met daarbij mogelijk functieverlies van die arm en/of hand), heeft toegebracht door met een groot mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, stekende en/of zwaaiende bewegingen te maken in de richting van/in/tegen het
lichaam van die [slachtoffer] , waarbij die [slachtoffer] in zijn arm is geraakt.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Inleiding
De avond van 30 oktober 2020 brengt verdachte door bij zijn vriend [naam 1] in de woning van diens ouders. Een derde vriend, [naam 2] , is ook in de woning aanwezig. De vrienden hebben een gezellige avond. Na middernacht spreekt [naam 3] , het zusje van [naam 1] , met [naam 4] af dat hij ook naar hun huis komt. [naam 4] brengt twee vrienden mee, [naam 5] en [naam 6] , het latere slachtoffer. Al gauw slaat de sfeer om. Er ontstaat onenigheid tussen [naam 2] en [naam 5] en ook tussen verdachte en [naam 6] . Die onenigheid wordt uiteindelijk gesust. [naam 4] en zijn twee vrienden worden gevraagd om te vertrekken. De onenigheid laait weer op en er wordt over en weer getrokken aan een lachgastank die [naam 5] en [naam 6] willen meenemen. In de keuken wordt [naam 6] gestoken met een mes.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of verdachte degene is geweest die het slachtoffer met een mes heeft gestoken en zo ja, of er sprake is van poging tot doodslag dan wel van zware mishandeling. Voorts dient de rechtbank te beoordelen of het namens verdachte gedane beroep op noodweer of noodweerexces kan slagen.

4.Beoordeling van het bewijs

4.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
4.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte één beweging met het mes heeft gemaakt, waarbij hij onbedoeld de onderarm van het slachtoffer heeft geraakt, wat heeft geleid tot zwaar lichamelijk letsel. De borst van het slachtoffer is slechts oppervlakkig geraakt en er is geen sprake van opzet op de dood, ook niet in voorwaardelijke zin. De raadsman verzoekt daarom verdachte vrij te spreken van het primair ten laste gelegde feit en het subsidiair ten laste gelegde feit bewezen te verklaren.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
4.3.2
Nadere bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt voorop dat uit de stukken en hetgeen ter zitting is besproken duidelijk is geworden dat verdachte niet de intentie heeft gehad om het slachtoffer te doden. Van vol opzet is daarom geen sprake. De vraag die voorligt is of verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Hiervoor is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Het is een feit van algemene bekendheid dat in het bovenlichaam vele vitale organen en slagaders gelegen zijn. Ook verdachte wordt geacht hiervan op de hoogte te zijn. Desondanks heeft hij met kracht met een mes, dat een lemmet van ongeveer twintig centimeter had, uitgehaald naar het bovenlichaam van het slachtoffer. Het slachtoffer, dat hierop een afwerende beweging maakte, heeft ernstig letsel aan de linker onderarm en een oppervlakkige wond in de borstkas opgelopen. Dat verdachte met kracht moet hebben gestoken blijkt uit de omstandigheid dat het mes door de jas en het trainingsjack van het slachtoffer is gegaan, waarna het een diepe sneewond in de arm heeft veroorzaakt en onder meer de slagader en pezen heeft doorgesneden.
Door met een groot mes een stekende beweging te maken richting het bovenlichaam van het slachtoffer, een gebied waar vele vitale organen zijn gelegen, bestond – zoals naar algemene ervaringsregels kan worden aangenomen – een aanmerkelijke kans dat het slachtoffer dodelijk letsel zou oplopen.
De gedraging van verdachte, zoal hiervoor beschreven, kan naar haar uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zou komen te overlijden bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken.
Nu de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer kan naar het oordeel van de rechtbank de aan verdachte ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend worden bewezen.
4.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 31 oktober 2020 in [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een groot mes een stekende beweging heeft gemaakt in de richting van die [slachtoffer] , waarbij die [slachtoffer] een zeer grote wond in zijn onderarm heeft opgelopen en een steekverwonding op de romp van zijn lichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Beroep op noodweer
Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr). De raadsman heeft gesteld dat verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Hij had immers al een trap of een klap gekregen, werd door het latere slachtoffer en diens vriend de keuken in gedreven en zag geen andere manier om hen op afstand te houden, dan het mes te pakken en naar voren te steken.
Oordeel rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van iemands eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed, dan wel van een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. De verdediging hiertegen moet noodzakelijk en geboden zijn door de omstandigheden.
Uit de aangifte en de verklaringen van de getuigen [naam 3] , [naam 5] en [naam 4] leidt de rechtbank het volgende af. Er heerste in de nacht van 30 op 31 oktober 2020 een gespannen sfeer tussen verdachte en zijn vrienden enerzijds en het slachtoffer en zijn vrienden anderzijds. Getuige [naam 4] spreekt van haantjesgedrag tussen verdachte en het slachtoffer. Dit leidde tot ruzie, waarop verdachte een groot mes uit de keuken heeft gepakt en heeft getoond. Zijn vrienden en [naam 3] zijn toen tussenbeide gekomen, de ruzie is gesust en het mes is teruggelegd. Tegen het slachtoffer en zijn vrienden is gezegd dat zij moesten vertrekken. Terwijl de drie jongens aanstalten maakten om te gaan pakte het slachtoffer de lachgastank die verdachte eerder had besteld voor zijn neus weg om mee te nemen. Hierdoor is er opnieuw ruzie ontstaan. Beide jongens hebben getrokken aan de tank en er ontstond een worsteling waarbij is geduwd en geslagen. Vervolgens heeft verdachte nogmaals het grote mes uit het messenblok gepakt en het slachtoffer gestoken.
De rechtbank is van oordeel dat niet gebleken is dat verdachte zich op dat moment bevond in een noodweersituatie, nu geen sprake was een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, of een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor, waaraan verdachte zich niet kon onttrekken en waartegen hij zich moest verdedigen. Tussen verdachte en het slachtoffer was sprake geweest van een worsteling, waar verdachte zich naar eigen zeggen van heeft los kunnen trekken. Verdachte heeft verklaard dat het slachtoffer en een vriend op hem afkwamen en dat hij bang was dat hij weer geslagen zou worden. Om dit voor te zijn heeft verdachte het mes gepakt en daarmee uitgehaald. Nergens blijkt echter uit dat het slachtoffer en diens vriend voornemens waren opnieuw geweld toe te passen op verdachte. Ook is niet gebleken dat verdachte door hen in het nauw gedreven werd en geen kant meer op kon. Verdachte heeft dit zelf ook niet verklaard. Hij heeft verklaard dat het slachtoffer en diens vriend op korte afstand van hem stonden, dat hij op hen is afgestapt en heeft gestoken met het mes, waarbij hij het slachtoffer heeft geraakt. De rechtbank merkt het steken met het mes dan ook niet aan als verdedigend maar als in de kern aanvallend.
Nu geen sprake is van een noodweersituatie verwerpt de rechtbank het beroep op noodweer.
Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid van verdachte

Beroep op noodweerexces
Ter terechtzitting heeft de raadsman subsidiair aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweerexces, als bedoeld in artikel 41, tweede lid, Sr. De raadsman heeft gesteld dat het steken met het mes het onmiddellijke gevolg is geweest van een door de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging toen de twee jongens op verdachte afkwamen, terwijl een van de jongens, het slachtoffer, eerder had gezegd ‘dat hij iets bij zich had’.
Oordeel rechtbank
Op grond van de hiervoor onder 5 vermelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, zodat het beroep op noodweerexces reeds daarom niet slaagt. Het verweer wordt verworpen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering van de sanctie

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangegeven dat hij de conclusie van de deskundige overneemt, inhoudende dat het bewezenverklaarde verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend en dat het jeugdstrafrecht toegepast dient te worden.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie van 18 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met de bijzondere voorwaarden, zoals door de reclassering geadviseerd, te weten een meldplicht, behandelverplichting en een locatieverbod voor [plaats] .
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat een vrijheidsbenemende straf gelijk aan het voorarrest recht doet aan de ernst van de situatie en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Om die reden wordt de onmiddellijke invrijheidstelling van verdachte verzocht.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft het slachtoffer met een mes gestoken, nadat die met een door verdachte gekochte lachgastank uit de woning wilde vertrekken. Daarbij heeft het slachtoffer onder meer een enorme wond aan de onderarm opgelopen, waarbij de slagader is geraakt en pezen zijn doorgesneden. Hij heeft daardoor veel bloed verloren. Dat deze steekverwonding het slachtoffer niet fataal is geworden, is niet aan verdachte te danken maar aan het adequate optreden van [naam 4] , die met een spanband de arm van het slachtoffer heeft afgebonden. Verdachte heeft door zo te handelen ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het voorval heeft een grote impact op het leven van het slachtoffer, zoals is verwoord in de slachtofferverklaring, die ter zitting is voorgelezen. Het slachtoffer heeft doodsangsten uitgestaan en houdt waarschijnlijk blijvende gevolgen over aan het incident. Dit feit heeft niet alleen angst en leed toegebracht bij het slachtoffer, maar ook bij diens ouders en bij de getuigen die in de woning aanwezig waren en die het slachtoffer direct na het steekincident met veel bloedverlies en een verminderd bewustzijn op straat hebben zien liggen. Verdachtes handelen veroorzaakt bovendien een ernstige inbreuk op de rechtsorde en wakkert ook de in de samenleving bestaande gevoelens van onrust en onveiligheid aan. De rechtbank rekent dit alles verdachte aan.
Persoon van verdachte
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad), gedateerd 24 maart 2021, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor een dergelijk feit is veroordeeld.
Voorts heeft de rechtbank gelet op de rapportages die over verdachte zijn uitgebracht.
Het psychologisch rapport, gedateerd 8 januari 2021 en opgesteld door [naam 7] , orthopedagoog-generalist, houdt onder meer het volgende in:
Binnen dit onderzoek is een periodiek explosieve stoornis vastgesteld. Betrokkene heeft last van explosief gedrag op momenten dat hij door een ander wordt getriggerd, overprikkeld raakt en dat hem uit frustratie iets niet lukt. Hij beschikt over onvoldoende zelfcontrole om zich te beheersen en zijn geduld te bewaren. Betrokkene heeft een leven met veel hulpverlening achter zich en niet geleerd adequaat met stress en frustratie om te gaan en adequaat zijn emoties te reguleren en ruzies en conflicten op te lossen en uit te praten. Deze stoornis was aanwezig en beïnvloedde zijn keuzes ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde. Geadviseerd wordt betrokkene het tenlastegelegdein verminderde mate toe te rekenen.
Er is sprake van een aantal risicofactoren zoals het laten beïnvloeden door een negatief netwerk, slachtoffer van geweld in zijn jeugd en probleemgedrag in zijn jeugd, enige mate van probleembesef (waar betrokkene zich niet naar gedraagt), de impulsiviteit en de geringe copingvaardingheden. Daarnaast is sprake van een aantal beschermende factoren: betrokkene is gemiddeld intelligent, er worden in enige mate empathische vermogens waargenomen, er zijn in enige mate effectieve copingvaardigheden aanwezig, er is sprake van een stabiele en passende werksituatie en een vast inkomen, van positieve levensdoelen, een ondersteunend netwerk en toezicht. Bovenstaande overziend en met het klinische oordeel kan gesproken worden van een matig recidiverisico op toekomstig gewelddadig gedrag als betrokkene niet de juiste behandeling en begeleiding krijgt.
Betrokkene komt in het contact jonger over dan zijn kalenderleeftijd. Hij neemt actief deel in het gezin van herkomst en een pedagogische aanpak, waarbij zijn (stief)ouders worden betrokken is noodzakelijk en mogelijk. Geadviseerd wordt hetjeugdstrafrecht toe te passen.
Het advies is om betrokkene, om recidive te voorkomen en zijn ontwikkeling positief te beïnvloeden, behandeling aan te bieden om zijn explosieve gedrag te verminderen en zijn oplossingsvaardigheden te vergroten. De behandeling dient onder meer gericht te zijn op het aanleren van zelfcontroletechnieken zoals het identificeren van waarschuwingssignalen en het ontwikkelen van een time-out. Binnen de behandeling dient rekening te worden gehouden met de lage verwerkingssnelheid bij betrokkene ten opzichte van zijn gemiddelde overige intelligentie-mogelijkheden. Betrokkene is gebaat bij enkel instructies, meer tijd en meer herhaling. Tevens is het van belang om meer zicht te krijgen op zijn middelengebruik. Gedacht kan worden aan De Waag als forensische behandelsetting. Geadviseerd wordt om deze behandeling vanuit een reclasseringsmaatregel op te leggen als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijk strafdeel.
Met de conclusies van dit rapport kan de rechtbank zich verenigen. Dat betekent dat de rechtbank verdachte verminderd toerekeningsvatbaar acht en het jeugdstrafrecht zal toepassen.
Het reclasseringsadvies, gedateerd 13 januari 2021 en opgesteld door [naam 7] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland te Haarlem, houdt onder meer het volgende in.
Een behandeling gericht op het verminderen van het explosieve gedrag en het vergroten van de oplossingsvaardigheden van betrokkene is geïndiceerd. Tevens is het van belang meer zicht te krijgen op het middelengebruik. Positief te noemen is dat betrokkene open staat voor iedere vorm van begeleiding. Eveneens positief te noemen is het gegeven dat de (stief)ouders betrokkene onvoorwaardelijk blijven steunen. Dit kan gezien worden als mogelijk beschermende factor voor de toekomst.Het recidiverisico en risico op letselschade zijn beiden gemiddeld.De reclassering conformeert zich aan het advies jeugdstrafrecht toe te passen.Geadviseerd wordt een deels voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden:- meldplicht bij reclassering- ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname)- locatieverbod plaats [plaats] , zolang de reclassering nodig vindt (met politietoezicht).
Ter zitting heeft verdachte meegedeeld dat hij het middelengebruik achter zich wil laten en dat hij wil meewerken aan een ambulante behandeling. Zijn arbeidscontract bij een drukkerij is vanwege de voorlopige hechtenis niet verlengd. Er zijn geen financiële verplichtingen waardoor schulden zijn ontstaan. Verdachte wil graag weer aan het werk.
Gezien de ernst van het bewezenverklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit feit is gepleegd, is naar het oordeel van de rechtbank in beginsel het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van substantiële duur gerechtvaardigd.
De rechtbank zal bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen jeugddetentie rekening houden met het feit dat een langdurige detentie op jeugdigen, die niet eerder een vrijheidsbenemende straf hebben ondergaan, doorgaans veel impact heeft. De rechtbank zal daarom de door de officier van justitie gevorderde straf matigen.
De rechtbank ziet voorts aanleiding te bepalen dat een gedeelte van de op te leggen jeugddetentie vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, met de bedoeling verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit. Voorts acht de rechtbank een meldplicht, ambulante behandeling en een locatieverbod voor [plaats] aangewezen, zoals door de reclassering geadviseerd. Deze voorwaarden zullen als bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
Verdachte heeft ter terechtzitting meegedeeld mee te zullen werken aan deze voorwaarden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van 12 maanden moet worden opgelegd, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de periode die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Gelet op het voorgaande zal verdachte niet meteen in vrijheid worden gesteld maar zal de voorlopige hechtenis worden opgeheven met ingang van het tijdstip waarop de duur van die voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 32.562,00 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De gestelde schade bestaat uit:
Materieel(totaal € 7.562,00), te weten:
- € 385,00 eigen risico ziektekosten
- € 30,00 dagvergoeding ziekenhuis
- € 6.300,00 derving inkomsten (12 maanden vanaf januari 2021 x € 500,00 + vakantiegeld)
- € 295,00 vernielde jas en pantalon
- € 52,00 reiskosten ziekenhuis en advocaat, totaal 200 km
- € 500,00 verplaatste schade (hulp familie en begeleiding)
Immaterieel:€ 25.000,00.
Mr. Comans-Diesfeldt heeft de vordering toegelicht en meegedeeld dat er nog geen sprake is van een eindsituatie. Voor het geval de rechtbank van oordeel is dat het verlies van verdienvermogen een te gecompliceerde post is en dus een onevenredige belasting van het strafproces met zich brengt, verzoekt zij de rechtbank dit onderdeel mee te nemen als economische kwetsbaarheid in het gevorderde smartengeld.
Er zal een nadere vordering volgen in een civiel proces.
Volgens de officier van justitie komen de kosten voor het eigen risico van de ziektekostenverzekering, de dagvergoeding voor het ziekenhuis, de kosten van de kleding en de verplaatste schade voor vergoeding in aanmerking, alsmede het gehele bedrag aan gevorderde immateriële schade. De officier van justitie heeft verzocht het toe te kennen bedrag ad € 26.240,00 te vermeerderen met de wettelijke rente, aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en daaraan 166 dagen gijzeling te verbinden indien niet tot betaling wordt overgegaan.
De reiskosten zijn onvoldoende onderbouwd en komen niet voor vergoeding in aanmerking. Hetzelfde geldt voor het verlies aan arbeidsvermogen, nu het slachtoffer nog geen betaald werk had ten tijde van het incident. Onderzoek naar het verlies aan arbeidsvermogen zou een onevenredige belasting van het strafproces met zich brengen, aldus de officier van justitie.
De raadsman heeft aangevoerd dat de post gemiste inkomsten niet van eenvoudige aard is en zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafproces. De post reiskosten komt niet voor vergoeding in aanmerking wegens onvoldoende onderbouwing.
Ten aanzien van de hoogte van een toe te wijzen bedrag aan immateriële schadevergoeding heeft de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade voor wat betreft het eigen risico ziektekosten (385 euro), de dagvergoeding voor opname in het ziekenhuis (30 euro), de kleding (295 euro) en de verplaatste schade (500 euro) rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit en dat deze schade, nu die niet door de verdediging is betwist, voor vergoeding in aanmerking komt.
Het verlies aan verdienvermogen en de reiskosten acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Onderbouwing levert een onevenredige belasting van het strafproces op, zodat de benadeelde partij niet ontvankelijk zal worden verklaard ten aanzien van deze posten. De rechtbank ziet ook geen aanleiding het verlies aan verdienvermogen mee te wegen bij de bepaling van de hoogte van de toe te kennen immateriële schadevergoeding, zoals de advocaat van de benadeelde partij heeft bepleit.
Vergoeding van de immateriële schade komt de rechtbank billijk voor tot een bedrag van € 20.000,00 gelet op de onderbouwing van de vordering, het verhandelde ter terechtzitting en de bedragen die in min of meer gelijke gevallen worden toegekend. Het slachtoffer heeft de steekpartij ternauwernood overleefd en heeft doodsangsten uitgestaan. Hij heeft een langdurig revalidatietraject ondergaan, welk traject nog niet tot een einde is gekomen. Hij zal waarschijnlijk blijvende beperkingen aan het incident overhouden aan zijn dominante hand, waardoor hij ook in zijn latere leven aan het traumatische gebeuren herinnerd zal blijven worden. In zoverre zal de vordering worden toegewezen.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder primair bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging tot doodslag] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen. Ingevolge de landelijke afspraken ten aanzien van jeugdigen zal het aantal dagen gijzeling, indien niet tot betaling over wordt gegaan, op nihil worden gesteld.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f, 45, 77c, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 4.4 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot 5 (vijf) maanden
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- veroordeelde zich meldt bij Reclassering Nederland op het adres Zwarte Woud 2, 3524 SJ Utrecht, zich blijft melden zo lang en zo frequent genoemde reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht en zich houdt aan de aanwijzingen die genoemde reclasseringsinstelling hem geeft;
- veroordeelde zal meewerken aan een intakeprocedure bij De Waag of een soortgelijke ambulante forensische zorginstelling en – indien door De Waag of een andere ambulante zorginstelling geïndiceerd –meewerkt aan het daaruit voortkomende behandelaanbod, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven. Bij een grote kans op risicovolle situaties, bijvoorbeeld bij terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld, kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, dient veroordeelde zich te laten opnemen in een zorginstelling voor de duur van maximaal zeven weken;
- veroordeelde zich niet in [plaats] bevindt zolang het Openbaar Ministerie dat verbod nodig vindt. De politie ziet toe op de handhaving van het locatieverbod.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 77aa, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 21.210,00(zegge: eenentwintigduizend tweehonderdtien euro), bestaande uit € 1.210,00 als vergoeding voor de materiële en € 20.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 21.210,00 (zegge: eenentwintigduizend tweehonderdtien euro). Bij gebreke van betaling wordt geen gijzeling opgelegd.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van die voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. L. Boonstra, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. N. Boots en mr. C.H. de Jonge van Ellemeet, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.M.A. van der Meij,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 mei 2021.