In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 21 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de gemeente Hoorn en [gedaagde] over de ontbinding van een overeenkomst en de ontruiming van een pand. De gemeente, eiseres in conventie, vorderde ontbinding van de overeenkomst die op 28 mei 2002 was gesloten voor het beheer en de exploitatie van een havenwinkel. De gemeente stelde dat [gedaagde] tekortschiet in de nakoming van de overeenkomst door de havenwinkel te gebruiken voor een tandenbleekcentrum, wat in strijd is met de overeengekomen bestemming. Daarnaast heeft [gedaagde] zonder toestemming van de gemeente ingrijpende verbouwingen aan het pand uitgevoerd.
De rechtbank oordeelde dat de tekortkomingen van [gedaagde] zodanig waren dat de gemeente gerechtigd was de overeenkomst te ontbinden. De rechtbank heeft de vordering tot ontruiming van het pand toegewezen en [gedaagde] veroordeeld om het pand binnen vier weken na betekening van het vonnis te ontruimen. Tevens is [gedaagde] veroordeeld tot betaling van een dwangsom voor iedere dag dat hij in gebreke blijft. In reconventie heeft de rechtbank de gemeente veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 5.319,57 aan [gedaagde] voor schoonmaakwerkzaamheden, waarbij de rechtbank oordeelde dat de coronacrisis als onvoorziene omstandigheid moet worden meegewogen in de betalingsverplichting.
De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is uitvoerbaar bij voorraad.