ECLI:NL:RBNHO:2021:4185

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 mei 2021
Publicatiedatum
20 mei 2021
Zaaknummer
8687065 \ CV EXPL 20-6590
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht door vervoerder op basis van Europese regelgeving

In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen de vervoerder, Joint Public Joint Stock Company Aeroflot-Russian Airlines, wegens vertraging van hun vlucht van Amsterdam naar Bangkok via Moskou op 15 juni 2019. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die hen recht geeft op compensatie bij langdurige vertraging. De vervoerder heeft de verschuldigdheid van de hoofdsom niet betwist, maar wel de proceskosten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de passagiers recht hebben op compensatie, aangezien de vervoerder de vertraging niet heeft betwist. De kantonrechter heeft de vordering tot betaling van € 1.313,73 toegewezen, inclusief wettelijke rente, en de proceskosten aan de kant van de passagiers vergoed. De kantonrechter heeft ook de buitengerechtelijke incassokosten voor passagier sub 1 gedeeltelijk toegewezen, maar afgewezen voor passagier sub 2, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren. De vervoerder is veroordeeld tot betaling van de proceskosten, omdat hij grotendeels ongelijk kreeg. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8687065 \ CV EXPL 20-6590
Uitspraakdatum: 19 mei 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2. [passagier sub 2]
beiden wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde mr. A.Y. Lai
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
Joint Public Joint Stock Company Aeroflot-Russian Airlines
gevestigd buiten Nederland, mede kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde G. Kagramanyan

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 22 juli 2020 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam naar Bangkok (Thailand) via Moskou (Rusland) op 15 juni 2019 met vluchtnummer SU2551 (hierna: de vlucht).
2.2.
De vlucht heeft vertraging opgelopen, waardoor de passagiers meer dan drie uur later op dan oorspronkelijk gepland op de eindbestemming zijn aangekomen.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- €1.422,63 (€ 1.200,00 hoofdsom, € 217,80 buitengerechtelijke incassokosten en € 4,83 rente), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten, vermeerderd met de btw en nakosten.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder heeft de verschuldigdheid van de hoofdsom niet betwist. Wel betwist hij de verschuldigdheid van de ‘juridische kosten’ (de kantonrechter begrijpt: de proceskosten).

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
De hoofdsom zal worden toegewezen zoals hierna te melden, omdat de vervoerder deze niet betwist. Ten aanzien van de proceskosten, die de vervoerder wel betwist, stelt de vervoerder dat de passagiers onzorgvuldig hebben gehandeld doordat zij eerst de verkeerde vluchtdatum hebben aangegeven, het aantal passagiers waarvoor compensatie wordt verzocht hebben gewijzigd en verschillende dossiernummers hebben vermeld. Dit heeft volgens de vervoerder tot misverstanden en fouten geleid.
5.3.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Vast staat dat de vervoerder bij e-mail van 30 april 2020 aan de incassogemachtigde van passagier sub 1 heeft meegedeeld in te stemmen om de compensatie aan passagier sub 1 te betalen en dat deze incassogemachtigde op dezelfde dag de door de vervoerder verzochte stukken aan de vervoerder heeft toegestuurd. Bij brief van 3 juli 2020 heeft de incassogemachtigde van passagier sub 1, nadat betaling door de vervoerder was uitgebleven, tevens betaling van compensatie van de vervoerder verzocht voor passagier sub 2. Op dat moment was het dus voor de vervoerder duidelijk voor welke vlucht(datum) en voor hoeveel passagiers de compensatie werd verzocht. Vast staat dat de vervoerder de compensatie tot op heden niet aan de passagiers heeft betaald, zodat de passagiers de procedure niet nodeloos zijn gestart.
5.4.
De gevorderde reeds verschenen rente en lopende wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar. Aangezien gesteld noch gebleken is dat is voldaan aan de voorwaarden van artikel 6:119 lid 2 Burgerlijk Wetboek, wordt de gevorderde rente over rente afgewezen.
5.5.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voor wat betreft passagier sub 1 is voldoende aannemelijk gemaakt dat hij buitengerechtelijke werkzaamheden heeft laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. Dit geldt niet ten aanzien van passagier sub 2. De passagiers hebben onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden voor passagier sub 2 meer hebben omvat dan de verzending van een enkele aanmaning. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten moet daarom worden afgewezen ten aanzien van passagier sub 2.
5.6.
De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn. Het gevorderde bedrag is niet hoger dan het volgens het Besluit berekende tarief (inclusief btw). De kantonrechter zal gelet op hetgeen hiervoor onder 5.5. is overwogen het gevorderde bedrag voor de helft toewijzen (€ 108,90), en voor het overige afwijzen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, omdat niet is gesteld of gebleken dat deze kosten daadwerkelijk zijn betaald.
5.7.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat hij grotendeels ongelijk krijgt. De gevorderde btw over het salaris voor de gemachtigde zal worden afgewezen, omdat het tarief voor het salaris voor de gemachtigde niet een dienst is met btw belast, maar een bijdrage van de ene partij in de kosten van de andere.
5.8.
De nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 1.313,73, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.200,00 vanaf 22 juli 2020 tot de dag der algehele voldoening;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 106,47;
griffierecht € 236,00
salaris gemachtigde € 374,00
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 93,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schippper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter