[eiseres] verwijt Rabobank dat haar verzoek om het woning- en hypotheekdeel van [A.] over te nemen, onder ontslag van [A.] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid, in oktober 2018 onterecht is afgewezen. Volgens [eiseres] zou zij – in vergelijking met de huurlasten van haar nieuwe woning (€ 620,00 per maand) – door de overname lagere maandlasten krijgen (€ 525,00 per maand). Rabobank voert aan dat het verzoek van [eiseres] op goede gronden is afgewezen, omdat het inkomen van [eiseres] ontoereikend was om de maandlasten van de geldleningsovereenkomst te kunnen dragen. Hierbij heeft Rabobank uitgelegd dat bij een dergelijke overname van de hypotheek door [eiseres] , de hypotheek eerst had moeten worden omgezet in een andere vorm, omdat geen aflossingsvrije hypotheken meer verstrekt mogen worden en de woning volgens de getaxeerde onderhandse verkoopwaarde van € 205.000,00, tot een bedrag van € 15.000,00 onder water stond (zie punt 2.9). Daarbij zou de hypotheek verhoogd moeten worden met de achterstand. Dit zou betekenen dat de maandlasten van de geldleningsovereenkomst circa € 970,00 bruto (€ 815,00 netto) zouden gaan bedragen, in plaats van de € 525,00 bruto die [eiseres] en [A.] gezamenlijk verschuldigd waren, aldus Rabobank. Op de mondelinge behandeling heeft [eiseres] aan haar stelling toegevoegd dat de Rabobank in haar berekening ten onrechte uit is gegaan van een algehele vernieuwing van de hypotheek, terwijl het ook mogelijk was dat Rabobank het aflossingsvrije deel van [eiseres] in stand had gelaten. De rechtbank acht dit laatste niet ondenkbaar, maar is het met Rabobank eens dat [eiseres] er ten onrechte aan voorbij gaat dat de woning onder water stond, er een betalingsachterstand was waarmee de hypotheek zou moeten worden verhoogd en dat overcreditering in beginsel niet is toegestaan. Bij brief van 27 november 2018 ging Rabobank uit van een schuld onder de geldleningovereenkomst van € 234.513,63 (inclusief de achterstand). Hieruit leidt de rechtbank af dat er in november 2018 sprake was van een achterstand van afgerond
€ 14.000,00. Gelet op de onderwaarde van de woning en de betalingsachterstand van tezamen € 29.000,00 (€ 15.000 onderwaarde en € 14.000 achterstand), had [eiseres] nader moeten onderbouwen waarom het desondanks aannemelijk is dat zij in oktober 2018 in staat was het hypotheekdeel van [A.] over te nemen, onder nieuwe voorwaarden (niet aflossingsvrij). Door alleen in te gaan op de hoogte van de maandlasten en in haar stelling niet ook de achterstand en de onderwaarde te betrekken, heeft [eiseres] dit onvoldoende gedaan. Daarbij is op de mondelinge behandeling verklaard dat [eiseres] een wisselend inkomen heeft, waarbij de (gemiddelde) hoogte daarvan niet kenbaar is gemaakt. Om deze redenen acht de rechtbank het niet aannemelijk dat [eiseres] in oktober 2018 in staat was om de woning gefinancierd te krijgen, althans dat de maandlasten bij herfinanciering niet hoger zouden zijn dan haar maandelijkse huurlasten van € 620,00, zoals zij zelf stelt. Hiervoor heeft [eiseres] onvoldoende aanknopingspunten naar voren gebracht. De rechtbank volgt [eiseres] dan ook niet in haar standpunt dat Rabobank jegens haar tekort is geschoten door haar overnameverzoek af te wijzen.