ECLI:NL:RBNHO:2021:4214

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 mei 2021
Publicatiedatum
20 mei 2021
Zaaknummer
C/15/303348 / HA ZA 20-334
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor restschuld na verkoop woning en hypothecaire geldleningsovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 19 mei 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiseres] en de Coöperatieve Rabobank U.A. De zaak betreft de aansprakelijkheid van [eiseres] voor een restschuld die is ontstaan na de verkoop van een woning. [Eiseres] en haar toenmalige partner [A.] hebben in 2007 een hypothecaire geldlening afgesloten bij Rabobank voor de aankoop van een woning. Na de beëindiging van hun relatie heeft [eiseres] de woning verlaten, maar bleef zij hoofdelijk aansprakelijk voor de lening. De woning is in 2019 verkocht voor een bedrag dat niet voldoende was om de hypothecaire schuld te dekken, waardoor een restschuld van € 56.822,39 is ontstaan. [Eiseres] vorderde onder andere dat de rechtbank zou verklaren dat zij niet gehouden was tot nakoming van de geldleningsovereenkomst en dat Rabobank haar onterecht had behandeld. De rechtbank oordeelde dat het ontstaan van de restschuld niet aan Rabobank kon worden verweten en dat [eiseres] hoofdelijk aansprakelijk bleef voor de verplichtingen uit de lening. De vorderingen van [eiseres] werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/303348 / HA ZA 20-334
Vonnis van 19 mei 2021
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. S.N. Peijnenburg te Purmerend,
tegen
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. P.W. van Kooij te Leiden.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Rabobank genoemd worden.
De zaak in het kort
Met de opbrengst van de voormalig gezamenlijke woning kon de schuld uit de hypothecaire geldleningsovereenkomst niet worden voldaan, zodat een restschuld aan Rabobank is ontstaan. De rechtbank komt tot het oordeel dat het ontstaan van die restschuld niet te wijten is aan Rabobank. [eiseres] is hoofdelijk aansprakelijk voor nakoming van de verplichtingen uit de overeenkomst.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 14 mei 2020 met producties 1 tot en met 20 van de zijde van [eiseres] .
  • de conclusie van antwoord van 12 augustus 2020 met producties 1 tot en met 26 van de zijde van Rabobank.
  • het tussenvonnis van 25 november 2020, waarbij een mondelinge behandeling is gelast.
  • de op 15 maart 2021 door [eiseres] ingediende akte vermeerdering van eis.
  • de door [eiseres] op 1 april 2021 ingebrachte producties 21 en 22.
  • de door Rabobank op 6 april 2021 ingebrachte productie 27.
  • de mondelinge behandeling van 9 april 2021, waarvan door de griffier aantekeningen zijn bijgehouden.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.Feiten

2.1.
[eiseres] en haar toenmalige partner [A.] (hierna: [A.] ) hebben in 2007 de woning aan de [adres] gekocht voor een bedrag van € 192.500,00 (hierna: de woning). Voor de financiering van de woning hebben zij hoofdelijk een overeenkomst van hypothecaire geldlening gesloten met Rabobank (hierna: de geldleningsovereenkomst). Het geleende bedrag bedraagt € 220.000,00, bestaande uit drie leningdelen ((i) € 165.060,00 aflossingsvrije hypotheek, (ii) € 11.340,00 aflossingsvrije hypotheek en (iii) € 43.600,00 SpaarZeker hypotheek Interpolis). Tot zekerheid voor de betaling van hetgeen zij aan Rabobank verschuldigd zijn, is ten gunste van Rabobank een recht van eerste hypotheek gevestigd op de woning. Daarnaast heeft Rabobank een pandrecht op de rechten en vorderingen van [eiseres] en [A.] op Interpolis. Op de geldleningsovereenkomst zijn de Algemene bankvoorwaarden en de Algemene voorwaarden voor particuliere geldleningen Rabobank 2005 van toepassing.
2.2.
De relatie tussen [A.] en [eiseres] is in januari 2010 beëindigd, waarna [eiseres] de woning verlaten heeft.
2.3.
Bij brief van 4 januari 2010 heeft Interpolis aan Rabobank geschreven dat de SpaarZeker verzekering in het verleden premievrij is gemaakt, waarna de maandelijkse kosten en premie voor de aanvullende risicodekkingen uit het bestaande tegoed zijn onttrokken. Omdat daar nu geen geld meer voor is, zo staat in de brief, wordt de polis zonder waarde geroyeerd.
2.4.
In 2011 zijn betalingsachterstanden ontstaan in de verplichtingen voortvloeiende uit de geldleningsovereenkomst. Nadat Rabobank door middel van verhaalsrecherche heeft geconstateerd dat [eiseres] niet meer in de woning woont en aan zowel [A.] als [eiseres] is aangekondigd dat de woning zal worden geveild als de achterstanden niet worden betaald, zijn de achterstanden door [A.] aangezuiverd.
2.5.
Bij brief van 14 februari 2018 heeft Rabobank aan [eiseres] meegedeeld dat op 1 maart 2018 sprake is van een betalingsachterstand van drie maanden en dat als deze niet vóór 1 maart 2018 wordt ingelopen, een melding bij het BKR zal worden gedaan. Rabobank heeft [eiseres] verzocht om contact op te nemen.
2.6.
Bij brief van 4 juni 2018 heeft Rabobank aan [eiseres] meegedeeld dat de achterstand € 11.891,55 bedraagt. [eiseres] is verzocht de achterstand te betalen en contact op te nemen. Verder is in de brief uitgelegd wat er gebeurt als er niet tijdig wordt betaald, of geen contact wordt opgenomen.
2.7.
Omdat betaling van de achterstand uitbleef, heeft Rabobank [eiseres] bij brief van 9 augustus 2018 twee opties geboden: (i) verkoop van de woning, of (ii) afbetaling van alle schulden aan Rabobank (eventueel met een lening bij een andere bank). Op dezelfde datum heeft Rabobank aan [eiseres] meegedeeld dat zij een taxateur heeft ingeschakeld om de waarde van de woning te laten bepalen.
2.8.
Bij brief van 30 augustus 2018 heeft Rabobank aan [eiseres] laten weten onder welke voorwaarden zij bereid was [eiseres] en [A.] in de gelegenheid te stellen te komen tot onderhandse verkoop van de woning, waaronder een verkooptermijn van drie maanden.
2.9.
In het taxatierapport van 7 september 2018 staat dat de marktwaarde van de woning € 205.000,00 is en de executiewaarde € 182.000,00.
2.10.
Op 11 oktober 2018 heeft Rabobank het verzoek van [eiseres] om het woning- en hypotheekdeel over te nemen, onder ontslag van [A.] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid, afgewezen.
2.11.
Op 13 december 2018 is de woning te koop gezet.
2.12.
De woning is door [eiseres] en [A.] op 13 maart 2019 onderhands verkocht aan een derde, voor een koopprijs van € 185.000,00 k.k., en is op 29 april 2019 geleverd.
2.13.
De opbrengst van de verkoop was onvoldoende om de schuld uit de geldleningsovereenkomst te voldoen, zodat een restschuld is ontstaan. Rabobank heeft de restschuld begroot op € 56.822,39 en heeft [eiseres] op 7 november 2019 gesommeerd om tot betaling daarvan over te gaan.
2.14.
Op 5 februari 2020 is Rabobank een tijdelijke betalingsregeling met [eiseres] overeengekomen op basis waarvan [eiseres] € 125,67 per maand aan Rabobank betaalt.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert - na eisvermeerdering - dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat van [eiseres] geen nakoming van de geldlenings- overeenkomst mag worden verlangd;
voor recht verklaart dat [eiseres] de kosten van de makelaar (inclusief de taxatie) en het verhaalsinformatiebureau niet verschuldigd is;
Rabobank verbiedt de notariële (hypotheek)akte van geldlening tegen [eiseres] ten uitvoer te leggen;
Rabobank veroordeelt tot het restitueren van de betalingen die [eiseres] vanaf januari 2020 heeft verricht met betrekking tot de restschuld;
Rabobank veroordeelt tot het ongedaan maken van de negatieve BKR registratie en de lening als afgelost te melden, op straffe van een dwangsom;
Rabobank veroordeelt tot het doen van opgave van de aan de hypothecaire lening gekoppelde spaarpolis bij Interpolis, ofwel afstand te doen van haar pandrecht, ofwel gebruik te maken van haar pandrecht door het afkopen van de spaarpolis en de waarde in mindering te laten strekken op de hoofdsom van de hypothecaire lening;
Rabobank veroordeelt tot betaling van een schadevergoeding van primair € 47.000,00, althans subsidiair € 20.762,50;
Rabobank veroordeelt tot betaling van de proces- en nakosten.
3.2.
[eiseres] legt hieraan – kort weergegeven – ten grondslag dat Rabobank ernstig tekort is geschoten in de nakoming van de geldleningsovereenkomst, althans in de op haar rustende zorgplichten. Rabobank heeft (i) [eiseres] niet tijdig geïnformeerd over de betalingsachterstand, (ii) onterecht niet meegewerkt aan de overname van de hypotheek door [eiseres] en (iii) verzuimd de woning voor een reële prijs te verkopen. Als gevolg hiervan is de restschuld ontstaan en lijdt [eiseres] schade.
Naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid is het onaanvaardbaar dat [eiseres] tot nakoming van de geldleningsovereenkomst kan worden gehouden. Rabobank heeft onzorgvuldig gehandeld en geen rekening gehouden met de gerechtvaardigde belangen van [eiseres] . Daarom vordert [eiseres] schadeloosstelling.
De overige kosten zijn onnodig gemaakt en [eiseres] behoort niet als wanbetaler bij het BKR te worden aangemerkt, omdat zij niet gehouden is tot het betalen van de restschuld.
3.3.
Rabobank voert verweer en verzoekt de rechtbank [eiseres] niet ontvankelijk te verklaren, althans de vorderingen af te wijzen, met veroordeling van [eiseres] in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Beoordeeld moet worden of er feiten en omstandigheden zijn die maken dat van [eiseres] geen nakoming van de geldleningsovereenkomst kan worden verlangd, Rabobank een schadevergoeding moet betalen aan [eiseres] , en Rabobank de negatieve codering bij de BKR ongedaan moet maken.
Hoofdelijke aansprakelijkheid [eiseres]
4.2.
[eiseres] stelt dat haar relatie met [A.] in januari 2010 is geëindigd en dat [eiseres] de woning daarom per 1 april 2010 heeft verlaten, waarbij de afspraak was dat [A.] de woning toebedeeld zou krijgen, onder ontslag van hoofdelijke aansprakelijkheid van [eiseres] . Rabobank is destijds van die verhuizing echter niet op de hoogte gebracht en niet is verzocht om [eiseres] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te ontslaan, ook niet nadat [eiseres] er met de brief van Rabobank van 20 december 2011 van op de hoogte was gebracht dat een achterstand in de betalingsverplichtingen aan Rabobank was ontstaan. De Rabobank gaat dan ook terecht uit van het uitgangspunt dat sprake is van een hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening, zodat zij in beginsel [eiseres] mag aanspreken voor de gehele schuld. Dat [eiseres] is vertrokken uit de woning en zij met [A.] wellicht afspraken heeft gemaakt over het volledig dragen door [A.] van de verplichtingen uit hoofde van de geldleningsovereenkomst, doet hier niets aan af. Deze afspraken gelden alleen in hun onderlinge verhouding en niet tegenover Rabobank. Met Rabobank is namelijk geen andere afspraak gemaakt, dan die uit de geldleningsovereen- komst volgt. [eiseres] onderkent immers dat het ontslag uit hoofdelijkheid nimmer met de Rabobank is geregeld. [eiseres] onderkent verder dat [A.] geen verhaal biedt, zodat het ook om die reden verdedigbaar is dat Rabobank zich voor de nakoming van de schuld uit de geldleningsovereenkomst tot [eiseres] wendt.
Niet tijdig geïnformeerd
4.3.
[eiseres] verwijt Rabobank dat zij niet tijdig is geïnformeerd over de ontstane betalingsachterstand, terwijl Rabobank wist dat zij niet meer in de woning woonde en [A.] alle op grond van de geldleningsovereenkomst aan Rabobank verschuldigde betalingen deed. Uit de op de mondelinge behandeling afgelegde verklaringen blijkt dat de betalingsachterstand al in de loop van 2017 is ontstaan, terwijl Rabobank [eiseres] pas bij brief van 14 februari 2018 heeft geïnformeerd. Rabobank heeft verklaard dat zij in februari 2018 elf voorgaande betalingen van [A.] heeft moeten storneren, omdat geconstateerd was dat door de afschrijving van de hypotheeklasten op de betaalrekening van [A.] een ongeoorloofde debetstand was ontstaan. Met [eiseres] is de rechtbank van oordeel dat de betalingsachterstand daarmee laat is gemeld aan [eiseres] , maar de rechtbank verbindt daar niet de vergaande consequentie aan dat Rabobank daardoor geen rechten meer aan de geldleningsovereenkomst kan ontlenen. Er is namelijk onvoldoende gebleken dat de huidige situatie was voorkomen als [eiseres] al in 2017 wist van de betalingsachterstand. De rechtbank legt dit uit.
4.4.
Als [eiseres] in 2017 op de hoogte was gebracht van de betalingsachterstand, dan had een (onderhandse) verkoop ook tot een restschuld geleid omdat het huis onder water stond. Vanwege de lagere verkoopwaarde ten opzichte van de hypotheekschuld, is het ook niet aannemelijk dat Rabobank [eiseres] , als zij dat op dat moment al zou hebben verzocht, in 2017 uit de hoofdelijke aansprakelijkheid zou hebben ontslagen of aan haar een herfinanciering toegekend zou hebben bij overname van de woning door [eiseres] . In 2017 was er immers een betalingsachterstand van € 3.000,00 en stond de woning (afgaande op de WOZ-waarde van € 192.000 in 2017 en de hypotheekschuld van € 220.000,00) ongeveer
€ 30.000,00 onder water. De SpaarZeker verzekering bij Interpolis, was al geroyeerd omdat daarin geen opgebouwde waarde meer aanwezig was nadat deze premievrij was gemaakt (zie punt 2.3). Hierbij is ook van belang dat [eiseres] niet of onvoldoende heeft uitgelegd dat zij onder deze omstandigheden in staat zou zijn geweest de aan haar toegedeelde woning te financieren. Aannemelijk is dan ook dat de woning ook in die situatie verkocht had moeten worden, met een restschuld voor [eiseres] en [A.] als gevolg, zodat [eiseres] nog steeds in een soortgelijke situatie als de onderhavige terecht was gekomen.
Verzoek overnemen hypotheek
4.5.
[eiseres] verwijt Rabobank dat haar verzoek om het woning- en hypotheekdeel van [A.] over te nemen, onder ontslag van [A.] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid, in oktober 2018 onterecht is afgewezen. Volgens [eiseres] zou zij – in vergelijking met de huurlasten van haar nieuwe woning (€ 620,00 per maand) – door de overname lagere maandlasten krijgen (€ 525,00 per maand). Rabobank voert aan dat het verzoek van [eiseres] op goede gronden is afgewezen, omdat het inkomen van [eiseres] ontoereikend was om de maandlasten van de geldleningsovereenkomst te kunnen dragen. Hierbij heeft Rabobank uitgelegd dat bij een dergelijke overname van de hypotheek door [eiseres] , de hypotheek eerst had moeten worden omgezet in een andere vorm, omdat geen aflossingsvrije hypotheken meer verstrekt mogen worden en de woning volgens de getaxeerde onderhandse verkoopwaarde van € 205.000,00, tot een bedrag van € 15.000,00 onder water stond (zie punt 2.9). Daarbij zou de hypotheek verhoogd moeten worden met de achterstand. Dit zou betekenen dat de maandlasten van de geldleningsovereenkomst circa € 970,00 bruto (€ 815,00 netto) zouden gaan bedragen, in plaats van de € 525,00 bruto die [eiseres] en [A.] gezamenlijk verschuldigd waren, aldus Rabobank. Op de mondelinge behandeling heeft [eiseres] aan haar stelling toegevoegd dat de Rabobank in haar berekening ten onrechte uit is gegaan van een algehele vernieuwing van de hypotheek, terwijl het ook mogelijk was dat Rabobank het aflossingsvrije deel van [eiseres] in stand had gelaten. De rechtbank acht dit laatste niet ondenkbaar, maar is het met Rabobank eens dat [eiseres] er ten onrechte aan voorbij gaat dat de woning onder water stond, er een betalingsachterstand was waarmee de hypotheek zou moeten worden verhoogd en dat overcreditering in beginsel niet is toegestaan. Bij brief van 27 november 2018 ging Rabobank uit van een schuld onder de geldleningovereenkomst van € 234.513,63 (inclusief de achterstand). Hieruit leidt de rechtbank af dat er in november 2018 sprake was van een achterstand van afgerond
€ 14.000,00. Gelet op de onderwaarde van de woning en de betalingsachterstand van tezamen € 29.000,00 (€ 15.000 onderwaarde en € 14.000 achterstand), had [eiseres] nader moeten onderbouwen waarom het desondanks aannemelijk is dat zij in oktober 2018 in staat was het hypotheekdeel van [A.] over te nemen, onder nieuwe voorwaarden (niet aflossingsvrij). Door alleen in te gaan op de hoogte van de maandlasten en in haar stelling niet ook de achterstand en de onderwaarde te betrekken, heeft [eiseres] dit onvoldoende gedaan. Daarbij is op de mondelinge behandeling verklaard dat [eiseres] een wisselend inkomen heeft, waarbij de (gemiddelde) hoogte daarvan niet kenbaar is gemaakt. Om deze redenen acht de rechtbank het niet aannemelijk dat [eiseres] in oktober 2018 in staat was om de woning gefinancierd te krijgen, althans dat de maandlasten bij herfinanciering niet hoger zouden zijn dan haar maandelijkse huurlasten van € 620,00, zoals zij zelf stelt. Hiervoor heeft [eiseres] onvoldoende aanknopingspunten naar voren gebracht. De rechtbank volgt [eiseres] dan ook niet in haar standpunt dat Rabobank jegens haar tekort is geschoten door haar overnameverzoek af te wijzen.
Voor een te laag bedrag verkocht
4.6.
[eiseres] verwijt Rabobank dat de woning ver onder de marktwaarde is verkocht. Ook dat standpunt volgt de rechtbank niet. Anders dan [eiseres] in de dagvaarding lijkt te veronderstellen, is de woning door [eiseres] en [A.] zelf, en niet door Rabobank, voor € 185.000,00 verkocht en geleverd. Het betoog van [eiseres] dat de makelaar zich onvoldoende zou hebben ingespannen om de woning voor een zo hoog mogelijke prijs te verkopen, treft alleen al daarom geen doel en is overigens ook onvoldoende onderbouwd. Het stond [eiseres] immers vrij om niet akkoord te gaan met het bod van € 185.000,00 op de woning als zij daar destijds bedenkingen bij had. Dat [eiseres] niet op de hoogte was van de inhoud van het taxatierapport, zoals zij stelt, kan evenmin aan Rabobank worden tegengeworpen. [eiseres] is er immers op 9 augustus 2018 door Rabobank van op de hoogte gesteld dat een taxatie zou plaatsvinden. Als [eiseres] de uitkomst daarvan relevant vond, had zij zelf aan Rabobank kunnen vragen om inzage in het taxatierapport. Uit het feit dat de woning voor € 185.000,00 is verkocht, kan daarom geen tekortkoming van Rabobank jegens [eiseres] worden afgeleid. Daarbij is de woning niet direct verkocht, maar pas na drie maanden nadat er negentien bezichtigingen zijn geweest.
4.7.
Voor zover [eiseres] verder heeft gesteld te hebben vertrouwd op de mededeling van een medewerker van Rabobank, [naam] , die tegen [eiseres] zou hebben gezegd dat als zij zou meewerken aan de verkoop van de woning, zij niet aansprakelijk zou zijn voor de restschuld, gaat de rechtbank daaraan voorbij. Ondanks het gemotiveerde verweer van Rabobank op dit punt, heeft [eiseres] immers onvoldoende onderbouwd dát en wanneer deze mededeling zou hebben plaatsgevonden. Omdat [eiseres] hierover onvoldoende concrete stellingen heeft ingenomen, wordt op dit punt niet aan bewijslevering toegekomen.
Redelijkheid & billijkheid
4.8.
Het standpunt van [eiseres] dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat zij tot nakoming van de geldleningsovereenkomst wordt gehouden, volgt de rechtbank evenmin. Zowel het bovenstaande, als de door [eiseres] gestelde belangen (leeftijd en hoogte inkomen), rechtvaardigen niet die conclusie. Rabobank is gerechtigd tot incassering van hetgeen [eiseres] op grond van de geldleningsovereenkomst aan Rabobank verschuldigd is. Bovendien heeft Rabobank de restschuld tot op heden niet ineens opgeëist, maar [eiseres] in de gelegenheid gesteld de restschuld in maandtermijnen van € 125,67 te voldoen. Met Rabobank is de rechtbank van oordeel dat niet valt in te zien waarom de betaling van een dergelijk maandbedrag ter aflossing van de restschuld niet van [eiseres] kan worden gevergd. Daarbij komt dat Rabobank zich, onder bepaalde voorwaarden, bereid heeft verklaard een regeling te treffen met [eiseres] die leidt tot het buiten invordering stellen van een deel van de restschuld. Van een onaanvaardbare of onredelijke opstelling van Rabobank jegens [eiseres] is geen sprake.
Conclusie
4.9.
Uit het bovenstaande volgt dat van een tekortkoming of onzorgvuldig handelen aan de kant van Rabobank geen sprake is. De gevorderde verklaring voor recht dat van [eiseres] geen nakoming van geldleningsovereenkomst mag worden verlangd (vordering 1), zal dan ook worden afgewezen. De vorderingen 4, 5 en 7 bouwen voort op het toewijzen van vordering 1, zodat ook deze worden afgewezen.
Ten uitvoer leggen akte
4.10.
[eiseres] vordert dat de rechtbank Rabobank verbiedt de notariële (hypotheek)akte van geldlening tegen [eiseres] ten uitvoer te leggen. Tussen partijen bestaat discussie over de vraag of de betreffende akte een executoriale titel oplevert. De beantwoording van die vraag kan echter achterwege blijven. Rabobank heeft op de mondelinge behandeling namelijk verklaard dat zij de akte niet ten uitvoer zal gaan leggen. [eiseres] heeft bevestigd dat als deze verklaring van Rabobank in het vonnis wordt vastgelegd, het gevorderde verbod niet uitgesproken hoeft te worden. De rechtbank zal vordering 3 daarom afwijzen.
SpaarZeker Verzekering Interpolis
4.11.
Rabobank heeft als aanvullende productie een brief van Interpolis ingebracht van 4 januari 2010. Deze brief is door Interpolis aan Rabobank, als pandhouder, verstuurd om haar te informeren dat de verzekering premievrij is gemaakt en dat de polis zonder waarde wordt geroyeerd. Op de mondelinge behandeling heeft [eiseres] verklaard dat er op basis van die brief vanuit wordt gegaan dat de Spaarpolis sinds 2010 niet meer bestaat en premievrij is. Daarmee is het belang van [eiseres] bij vordering 6 komen te vervallen. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
Kosten
4.12.
Bij brieven van 10 september 2018 en 27 augustus 2018 heeft Rabobank [eiseres] verzocht om de taxatiekosten van € 393,25 respectievelijk de kosten voor het inschakelen van een informatiebureau van € 278,30 te betalen. De factuur van de makelaar (€ 3.475,00) is bij het notarieel transport verrekend ten laste van [eiseres] en [A.] . [eiseres] stelt dat zij deze kosten niet verschuldigd is, omdat deze onnodig zijn gemaakt. De kosten van de makelaar zijn volgens [eiseres] niet verschuldigd omdat deze aantoonbaar ondeugdelijk werk heeft verricht. Rabobank betwist dat hiervan sprake is.
4.13.
De rechtbank volgt [eiseres] niet in haar stelling dat de kosten van het verhaalsinformatiebureau en de taxatie onnodig zijn gemaakt. Tot augustus 2018 was er geen contact met [eiseres] , omdat zij niet reageerde op brieven en telefoontjes van Rabobank. Evenmin was er contact met [A.] . Ondertussen liep de achterstand in de betalingen steeds verder op. Onder die omstandigheden wilde Rabobank zich kennelijk een duidelijk beeld schetsen van de financiële (on)mogelijkheden van [A.] en [eiseres] en van de waarde van de woning, om er zeker van te zijn dat de verkoop van de woning de aangewezen route was. Daarbij was er belang bij onderzoek naar de verblijfplaats van [eiseres] omdat zij niet reageerde op de contactverzoeken van Rabobank vanaf februari 2018. Pas nadat een opsporingsambtenaar in augustus 2018 contact opnam met [eiseres] , heeft zij telefonisch contact opgenomen met Rabobank. Die kosten zijn daarom niet onnodig gemaakt. Wat betreft de kosten van de makelaar betwist [eiseres] niet dat de woning onderhands in opdracht van [eiseres] en [A.] door de makelaar is verkocht. Omdat [eiseres] als opdrachtgever geldt, kan zij niet aan Rabobank tegenwerpen dat de makelaar ondeugdelijk werk heeft verricht (hetgeen overigens ook niet vast is komen te staan).
4.14.
De conclusie is dat de kosten terecht bij [eiseres] in rekening zijn gebracht. Ook vordering 2 zal daarom worden afgewezen.
Proceskosten
4.15.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Bij het salaris advocaat is, gelet op de hoogte van de gevorderde schadevergoeding (na eiswijziging), aansluiting gezocht bij het van toepassing zijnde tarief. De kosten aan de kant van Rabobank worden begroot op:
- griffierecht € 656,00
- salaris advocaat €
2.228,00(2 punt × tarief € 1.114,00)
Totaal € 2.884,00
4.16.
De door Rabobank gevorderde nakosten zullen worden begroot op de wijze zoals in de beslissing vermeld. De wettelijke rente over de proceskosten en nakosten zal eveneens worden toegewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van Rabobank tot op heden begroot op € 2.884,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.K. Korteweg en in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2021. [1]

Voetnoten

1.type: 1419