ECLI:NL:RBNHO:2021:436

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 januari 2021
Publicatiedatum
20 januari 2021
Zaaknummer
C/15/299792/HA ZA 20-125
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van de omvang van de legitimaire massa in een erfrechtelijke geschil met betrekking tot pinopnames

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 20 januari 2021 uitspraak gedaan in een erfrechtelijk geschil tussen I.L. Brandsma, in zijn hoedanigheid als bewindvoerder, en een gedaagde partij. De zaak betreft de vaststelling van de omvang van de legitimaire massa van de nalatenschap van de erflaatster, waarbij de eiser aanspraak maakt op zijn legitieme portie. De erflaatster heeft haar zoon onterfd, maar hij maakt aanspraak op zijn wettelijk erfdeel, dat een kwart van de legitimaire massa bedraagt. De rechtbank heeft eerder een bewijsopdracht gegeven aan de bewindvoerder om aan te tonen dat pinopnames van de bankrekening van de erflaatster buiten het normale uitgavenpatroon vielen.

In de beoordeling heeft de rechtbank vastgesteld dat de legitimaire massa bestaat uit de waarde van de goederen van de nalatenschap, vermeerderd met relevante giften en verminderd met schulden. De rechtbank heeft de bewindvoerder niet geslaagd in zijn bewijsopdracht, omdat hij onvoldoende concrete stellingen heeft gepresenteerd over het normale uitgavenpatroon van de erflaatster. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de pinopnames niet als afwijkend van het normale patroon kunnen worden beschouwd en heeft daarom geen rekening gehouden met deze pinopnames bij de berekening van de legitimaire massa.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de omvang van de legitimaire massa vastgesteld op € 31.704,11, wat resulteert in een legitieme portie van € 7.926,03 voor de eiser. De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan de eiser en de proceskosten gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/299792 / HA ZA 20-125
Vonnis van 20 januari 2021 (bij vervroeging)
in de zaak van
I.L. BRANDSMA, in hoedanigheid van bewindvoerder van
[naam] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. A.J. Butter te Hoorn NH,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. A.Ch. Osté te Dongen.
De rechtbank noemt partijen hierna: de bewindvoerder, [naam] en [gedaagde] .

1.De zaak in het kort

[naam] is door zijn moeder (hierna: erflaatster) onterfd. [naam] maakt aanspraak op zijn wettelijk erfdeel (hierna: legitieme portie). Vast staat dat zijn legitieme portie een kwart van de legitimaire massa bedraagt. Tussen partijen is de omvang van de legitimaire massa in geschil.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het vonnis van 22 juli 2020. Bij dit vonnis heeft de rechtbank de bewindvoerder een bewijsopdracht gegeven en iedere verdere beslissing aangehouden.
2.2.
Daarna zijn de volgende stukken ontvangen:
  • een akte van 19 augustus 2020, met producties 16 tot en met 19, van de bewindvoerder;
  • een antwoordakte van 2 september 2020, met producties 7 en 8, van [gedaagde] ;
  • een antwoordakte van 15 september 2020 van de bewindvoerder.
2.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De beoordeling

De omvang van de legitimaire massa

3.1.
De rechtbank dient de omvang van de legitimaire massa vast te stellen.
3.2.
De legitimaire massa wordt berekend over de waarde van de goederen van de nalatenschap van erflaatster, vermeerderd met de bij deze berekening in aanmerking te nemen giften en verminderd met schulden.
3.3.
In het tussenvonnis van 22 juli 2020 heeft de rechtbank overwogen dat de legitimaire massa - in ieder geval - de volgende goederen en giften omvat:
  • Saldo ING betaalrekening € 1.172,22
  • Saldo ING Oranje spaarrekening € 13.531,89
  • Schenkingen 2014 (aan [gedaagde] en kleinkinderen) € 12.000,-
  • Schenkingen 2015 (aan kleinkinderen)
Totaal € 31.704,11
3.4.
Daarnaast heeft de rechtbank de bewindvoerder opgedragen te bewijzen dat de pinopnames van in totaal € 24.000,- van de bankrekening van erflaatster (over de periode 2012-2016) door [gedaagde] buiten het normale uitgavenpatroon van erflaatster vielen.
3.5.
Naar het oordeel van de rechtbank is de bewindvoerder niet geslaagd in zijn bewijsopdracht.
3.5.1.
Allereerst begrijpt de bewindvoerder ten onrechte uit de bewijsopdracht dat de pinopnames over de periode 2014-2016 niet tot het gebruikelijke uitgavenpatroon horen (zie punt 6 van zijn akte van 19 augustus 2020). In het dictum van het vonnis van 22 juli 2020 staat inderdaad - per abuis - vermeld dat de bewijsopdracht gaat over de pinopnames in de periode 2012-2014, maar uit de overwegingen in het vonnis blijkt duidelijk dat de rechtbank niet heeft bedoeld de bewijsopdracht te beperken tot die periode. In de rest van het vonnis wordt uitsluitend gesproken over pinopnames in de periode 2012-2016, net als in de procestukken en tijdens de mondelinge behandeling. Deze periode sluit ook aan bij de termijn van vijf jaar die artikel 4:67 BW noemt voor de in aanmerking te nemen giften. Buiten twijfel is dus dat de bewijsopdracht gaat over de periode 2012-2016.
3.5.2.
Ter onderbouwing verwijst de bewindvoerder opnieuw naar het verloop van het vermogen van erflaatster. Hij stelt dat erflaatster sinds 2014 niet meer heeft kunnen sparen, dat haar inkomen volledig werd verbruikt en dat zij inteerde op haar vermogen. Gelet hierop en op de forse daling van de vaste lasten wegens haar verblijf in een verzorgingstehuis, concludeert de bewindvoerder dat de pinopnames niet tot het gebruikelijke uitgavenpatroon van erflaatster hoorden. Ook betwist de bewindvoerder opnieuw in algemene zin de hoogte van de uitgaven van erflaatster (aan kleding/beddengoed, uitjes, hobby’s, vakanties, producties 16 tot en met 19).
De rechtbank vindt dit onvoldoende. Concrete stellingen over het normale uitgavenpatroon van erflaatster ontbreken. Dit terwijl [gedaagde] heeft gesteld dat erflaatster het niet prettig vond om in winkels te pinnen en graag een bedrag aan contant geld tot haar beschikking had. Van dit geld werden uitgaven voor kleding en persoonlijke verzorging gedaan, maar ook voor activiteiten en uitjes die erflaatster veelvuldig met anderen ondernam en bekostigde. In aanvulling hierop heeft [gedaagde] in haar antwoordakte gesteld dat van het inkomen van erflaatster, na aftrek van de meest basale uitgaven, slechts € 517,- netto per maand resteerde, zodat erflaatster - gezien haar ondernemende instelling - onmogelijk kon sparen (producties 7 en 8). Wat de bewindvoerder heeft aangevoerd geeft de rechtbank geen reden om te twijfelen aan het door [gedaagde] geschetste beeld van het uitgavenpatroon van erflaatster. De enkele omstandigheid dat het vermogen van erflaatster per 1 januari 2014 € 37.966,- bedroeg, per 1 januari 2015 met € 14.323,- is afgenomen en per 1 januari 2016 met € 9.000,- is afgenomen, maakt nog niet dat de pinopnames als afwijkend van het normale patroon moeten worden beschouwd. Te meer omdat erflaatster in 2014-2015 in totaal € 17.000,- heeft geschonken.
Voor zover het de bewindvoerder aan informatie over het uitgavenpatroon van erflaatster ontbreekt, omdat [naam] in de laatste vijfentwintig jaar geen contact heeft gehad met erflaatster, komt dat voor rekening en risico van [naam] .
3.6.
Omdat de bewindvoerder niet is geslaagd in zijn bewijsopdracht, ziet de rechtbank geen aanleiding om [gedaagde] nadere uitleg te laten verschaffen over de bestemming van de pinopnames. Dit leidt ertoe dat de rechtbank bij het bepalen van de omvang van de legitimaire massa geen rekening houdt met de pinopnames.
3.7.
Andere goederen, giften of schulden die in aanmerking moeten worden genomen bij de berekening van de legitimaire massa zijn door partijen niet gesteld. Uitgaande van de opsomming onder 3.3. van dit vonnis bedraagt de legitimaire massa dus € 31.704,11.
Legitieme portie
3.8.
De legitieme portie van [naam] bedraagt een kwart van de legitimaire massa, dus € 7.926,03 (€ 31.704,11/4) . De rechtbank zal [gedaagde] veroordelen tot betaling van dit bedrag aan [naam] .
Proceskosten
3.9.
Nu partijen over en weer deels in het ongelijk worden gesteld en bovendien in familieverhouding tot elkaar staan, zal de rechtbank de proceskosten compenseren. De over en weer gevorderde proceskostenveroordeling wordt afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
stelt de omvang van de legitimaire massa van de nalatenschap van erflaatster vast op € 31.704,11 en de aan [naam] toekomende legitieme portie op € 7.926,03;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om € 7.926,03 aan [naam] te voldoen;
4.3.
compenseert de kosten van deze procedure, zodat elk van partijen de eigen kosten draagt;
4.4.
verklaart onderdeel 4.2 van deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2021. [1]

Voetnoten

1.type: RvD