ECLI:NL:RBNHO:2021:4416

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 februari 2021
Publicatiedatum
31 mei 2021
Zaaknummer
8121714 CV EXPL 19-16312
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • C.E. van Oosten – van Smaalen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtreis door buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht van Amsterdam naar Halifax via Frankfurt op 7 juli 2019. De vlucht werd geannuleerd vanwege een bomontmanteling in de buurt van Frankfurt, wat leidde tot een sluiting van het luchtruim. De passagiers vorderden een schadevergoeding van € 1.200,00 en andere kosten, gebaseerd op de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden die niet konden worden voorkomen.

De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet aansprakelijk was voor de compensatie, omdat de annulering voortvloeide uit een oncontroleerbare situatie. De rechter stelde vast dat de vervoerder alle redelijke maatregelen had getroffen door de passagiers om te boeken naar alternatieve vluchten. De passagiers hadden niet aangetoond dat de vervoerder niet aan haar verplichtingen had voldaan. De vordering van de passagiers werd afgewezen en zij werden veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

De uitspraak benadrukt de toepassing van de Europese regelgeving inzake luchtreizen en de voorwaarden waaronder luchtvaartmaatschappijen niet aansprakelijk zijn voor compensatie bij annuleringen door buitengewone omstandigheden. De rechter bevestigde dat de vervoerder in dit geval correct had gehandeld en dat de passagiers niet in hun recht stonden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8121714 / CV EXPL 19-16312
Uitspraakdatum: 3 februari 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2. [passagier sub 2]
beiden wonende te [woonplaats] (Canada)
eisers
hierna te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. D.E. Lof
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland) en mede kantoorhoudende te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 10 september 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam naar Frankfurt (Duitsland) en vervolgens van Frankfurt naar Halifax (Canada), op 7 juli 2019.
2.2.
De vlucht van Amsterdam naar Frankfurt (hierna: de vlucht) is door de vervoerder geannuleerd.
2.3.
De passagiers zijn door de vervoerder omgeboekt en zijn vanuit Amsterdam om 11:55 lokale tijd vertrokken en hebben via Toronto (Canada) hun eindbestemming Halifax bereikt op 8 juli 2019 om 19:28 lokale tijd, aldus 23 uur en 33 minuten later dan de geplande aankomsttijd van 7 juli 2019 om 19:55 uur lokale tijd.
2.4.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.5.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.200,00 vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 180,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid van de vordering en voert primair aan dat, nu de passagiers nalaten om te vermelden met welke vlucht en op welk tijdstip zij in Halifax zijn aangekomen, zij niet aan hun substantiëringsplicht voldoen.
4.2.
De vervoerder voert voorts aan dat de vlucht van Amsterdam naar Frankfurt is geannuleerd als gevolg van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden. Een uit de Tweede Wereldoorlog afkomstige bom in (de buurt van) Frankfurt moest onschadelijk worden gemaakt, hetgeen heeft geleid tot sluiting van het luchtruim dan wel beperkte capaciteit van het luchtruim. De vervoerder heeft de vlucht geannuleerd en de passagiers omgeboekt. Dit is een oncontroleerbare situatie die de vervoerder kon voorkomen noch beperken.
4.3.
Voorts betwist de vervoerder buitengerechtelijke kosten verschuldigd te zijn omdat de door de gemachtigde van de passagiers verrichte werkzaamheden niet meer zijn geweest dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
De substantiëringsplicht houdt niet in dat de passagiers de exacte aankomsttijd op de eindbestemming en de manier waarop zij daarheen zijn vervoerd vermelden, maar het weergeven van bekende verweren van de vervoerder en de gronden daarvoor, zodat het geschil reeds in de dagvaarding zo volledig mogelijk wordt weergegeven. Gesteld noch gebleken is dat het verweer van de vervoerder reeds bij de passagiers bekend was. Aan dit verweer van de vervoerder zal dan ook voorbij worden gegaan. Overigens hebben de passagiers bij repliek gesteld dat zij met de door de vervoerder aangeboden alternatieve vluchten AC825 en AC600 op 8 juli 2019 om 19:28 uur lokale tijd op de eindbestemming Halifax zijn aangekomen, hetgeen de vervoerder niet heeft betwist.
5.3.
Vast staat dat de vlucht door de vervoerder is geannuleerd. Niet gebleken is van een situatie als bedoeld in artikel 5 lid 1 onder c sub i, ii of iii van de Verordening. Dit brengt met zich mee dat de vervoerder gehouden is de passagiers te compenseren, tenzij de vervoerder ingevolge artikel 5 lid 3 van de Verordening kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden die, ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen, niet voorkomen had kunnen worden.
5.4.
De vervoerder voert aan dat de vlucht is geannuleerd als gevolg van een capaciteitsreductie veroorzaakt door de ontmanteling van een uit de Tweede Wereldoorlog afkomstige bom en doet een beroep op buitengewone omstandigheden. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft de vervoerder het vluchtrapport van de vlucht overgelegd, waaruit volgt dat de vlucht, en 18 andere vluchten, zijn geannuleerd in verband met “
atc capacity reduction caused by wwii dud disarming in fra arr/dep”. Tevens heeft de vervoerder interne communicatie overgelegd waarin staat dat het luchtverkeer op 7 juli 2019 tussen 10:00 uur UTC en 13:45 uur UTC werd beperkt en dat de bom om 13:50 uur UTC onschadelijk is gemaakt. Voorts wordt het voorgaande ondersteund door het overgelegde dagrapport van de vervoerder en de “Incident Calendar”.
5.5.
Uit de door de vervoerder overgelegde producties en haar toelichting daarop, blijkt voldoende dat sprake was van een capaciteitsreductie veroorzaakt door een bomontmanteling in de omgeving van de luchthaven van Frankfurt. Alle feiten en omstandigheden van het onderhavige geval maken dat sprake is van een buitengewone omstandigheid. Er was immers sprake van een omstandigheid waarop de vervoerder geen invloed kon uitoefenen en die niet inherent is aan de normale bedrijfsuitoefening van vervoerder.
5.6.
De passagiers hebben gesteld dat de vervoerder de vlucht wel had kunnen uitvoeren aangezien de geplande aankomsttijd 13:55 uur UTC was, en dus na opheffing van de beperkingen. De kantonrechter volgt de passagiers niet in deze stelling. De vervoerder kon immers van tevoren niet weten hoe lang de beperkingen zouden duren en voert terecht aan dat zij de vlucht enkel uit Amsterdam zou laten vertrekken als het zeker was dat deze daadwerkelijk in Frankfurt kon landen. Dat was niet bekend op het beoogde moment van vertrek.
5.7.
De passagiers hebben voorts gesteld dat de vervoerder de vlucht wel had kunnen uitvoeren aangezien 145 van de 155 vluchten konden landen op de luchthaven van Frankfurt op 7 juli 2019 tussen 13:55 uur en 17:55 uur lokale tijd. Bij conclusie van dupliek heeft de vervoerder aangevoerd dat zij de vluchten heeft geannuleerd omdat zij omboekingsmogelijkheden had op dezelfde dag. Een luchtvaartmaatschappij die één keer per dag naar en van Frankfurt vliegt zal niet snel worden getroffen door de beperkingen omdat die geen omboekingsmogelijkheden heeft op dezelfde dag. Dat de vervoerder een vlucht eerder annuleert omdat zij, anders dan de hiervoor bedoelde luchtvaartmaatschappij, verwacht de passagiers naar een latere vlucht op diezelfde dag te kunnen omboeken is begrijpelijk, maar vormt in beginsel een operationele beslissing. Het is daarom in eerste instantie aan de vervoerder om aan te tonen dat zij geen andere keuze had dan tot annulering van de onderhavige vlucht over te gaan. In het onderhavige geval heeft zij er voor gekozen, gezien de bomontmanteling en de daardoor ontstane capaciteitsreductie, een aantal vluchten te annuleren, waaronder de vlucht in kwestie. De vervoerder heeft vanwege de voornoemde uitzonderlijke situatie, die vluchten geannuleerd waarbij het kleinste aantal passagiers het minste ongemak zouden ervaren. De vervoerder heeft, gelet op de voornoemde omstandigheden, een redelijke afweging gemaakt alvorens tot annulering over te gaan, die veeleer is gericht op de voortgang van de bedrijfsactiviteiten van andere luchtvaartmaatschappijen die vliegen vanaf Schiphol, dan met de eigen operationele belangen. Daarom slaagt het verweer van de vervoerder op dit punt.
5.8.
Nu vast is komen te staan dat in het onderhavige geval sprake is van een buitengewone omstandigheid, dient vervolgens de vraag beantwoord te worden of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de annulering als gevolg van de buitengewone omstandigheid te voorkomen dan wel te beperken, zonder dat zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht.
5.9.
De vervoerder heeft, door de passagiers om te boeken en met de vluchten AC825 en AC600 naar hun eindbestemming Halifax te vervoeren, gedaan wat binnen haar mogelijkheden lag om de passagiers met een zo beperkt mogelijke vertraging naar de eindbestemming te vervoeren. Daarbij heeft de vervoerder toegelicht dat zij de passagiers naar het eerst mogelijke alternatief, waarop een plaats beschikbaar was heeft omgeboekt. De passagiers stellen dat betere alternatieven beschikbaar waren, echter zaten deze alternatieve vluchten vol en betroffen de door de passagiers aangehaalde alternatieve vluchten steeds vluchten van een andere luchtvaartmaatschappij dan die van vervoerder of een dochtermaatschappij van vervoerder. Van de vervoerder kan niet gevergd worden dat zij voor het aanbieden van een alternatieve vlucht de passagiers de mogelijkheid geeft om te kiezen uit alle vluchten van die dag met verschillende vertrekbestemmingen, bij alle luchtvaartmaatschappijen. Het aanbieden van de eerst mogelijke vlucht uitgevoerd door de vervoerder dan wel een dochtermaatschappij wordt voldoende geacht. Door hiertoe over te gaan heeft de vervoerder reeds voldaan aan haar verplichting op grond van artikel 8 van de Verordening. Niet valt in te zien welke maatregelen de vervoerder in dit geval nog meer of anders had moeten nemen om de annulering te voorkomen. In de gegeven omstandigheden kon er niet meer van de vervoerder worden verwacht.
5.10.
Gelet op het voorgaande zal de vordering van de passagiers worden afgewezen. De overige verweren van de vervoerder behoeven geen bespreking meer.
5.11.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers, omdat deze ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 240,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder en verklaart dit vonnis in zoverre uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E. van Oosten – van Smaalen, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter