ECLI:NL:RBNHO:2021:4534

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 mei 2021
Publicatiedatum
3 juni 2021
Zaaknummer
8962335 \ CV EXPL 21-104
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van een uitzendkracht tot betaling van inlenersbeloning, reisuren en kostenvergoedingen na beëindiging arbeidsovereenkomst

In deze zaak vordert een werknemer, die als uitzendkracht heeft gewerkt, betaling van de inlenersbeloning conform de cao na het beëindigen van zijn arbeidsovereenkomst met de uitzendorganisatie. De werknemer stelt dat de uitzendorganisatie haar verplichtingen met betrekking tot reisuren en kostenvergoedingen niet is nagekomen en dat hij recht heeft op nabetaling. De werkgever betwist de vordering en stelt dat de werknemer niet tijdig heeft aangegeven dat hij recht had op deze vergoedingen. De kantonrechter oordeelt dat de werknemer recht heeft op de gevorderde reisuren, omdat de werknemers van de opdrachtgever, Strukton, deze vergoedingen wel ontvangen. De kantonrechter wijst de vordering tot betaling van de achterstallige reisuren van € 3.878,19 bruto toe, evenals de kostenvergoedingen van € 666,88 netto. De vordering tot betaling van bijzonder verlof wordt afgewezen, omdat de werknemer niet heeft aangetoond dat hij de aangewezen persoon was om de begrafenis van zijn vader te regelen. De kantonrechter oordeelt verder dat de werkgever de proceskosten moet vergoeden, omdat zij grotendeels ongelijk krijgt. De uitspraak is gedaan door kantonrechter W. Aardenburg op 19 mei 2021.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8962335 \ CV EXPL 21-104
Uitspraakdatum: 19 mei 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[werknemer]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [werknemer]
gemachtigde: mr. C.M. Dentro
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[werkgever]
gevestigd te [plaats]
gedaagde
verder te noemen: [werkgever]
gemachtigde: mr. K. Ez-Zaitouni
de zaak in het kort
Werknemer is als uitzendkracht werkzaam geweest. Hij vordert na het einde van de arbeidsovereenkomst met de uitzendorganisatie betaling van de inlenersbeloning conform de cao. Ten aanzien van de reisuren en kostenvergoedingen is de uitzendorganisatie haar verplichtingen niet nagekomen, deze moet zij nog nabetalen. Ten aanzien van de vergoeding van het bijzonder verlof heeft de werknemer, gelet op de betwisting van de werkgever onvoldoende gesteld, terwijl ook vaststaat dat de werknemer meer bijzonder verlof heeft genoten dan hij volgens de cao tot het einde van het dienstverband had opgebouwd. De werkgever heeft dat daarom terecht verrekend met de eindafrekening.

1.Het procesverloop

1.1.
[werknemer] heeft bij dagvaarding van 4 januari 2021 een vordering tegen [werkgever] ingesteld. [werkgever] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
[werknemer] heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna [werkgever] een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
[werknemer] was in dienst bij [werkgever] van 12 november 2018 tot en met 9 april 2020 op basis van een uitzendovereenkomst. [werknemer] verrichtte gedurende de uitzendperiode werkzaamheden als elektromonteur bij Strukton Worksphere B.V. (hierna: Strukton) tegen een salaris van € 22,17 bruto per uur, exclusief emolumenten.
2.2.
Op de uitzendovereenkomst was de ABU-cao van toepassing. In artikel 20 van de ABU-cao (2017-2019, artikel geldend vanaf 1 februari 2018) staat:
Artikel 20 Functie-indeling en beloning1. De inlenersbeloning wordt per terbeschikkingstelling vastgesteld. Bij toepassing van de inlenersbeloning wordt de door de uitzendkracht te vervullen functie voor aanvang van de terbeschikkingstelling ingedeeld in de bij de opdrachtgever toepasselijke functiegroep. De indeling vindt plaats op basis van de door de opdrachtgever verstrekte informatie (zie lid 3 van dit artikel).2. De inlenersbeloning is samengesteld uit de navolgende elementen, overeenkomstig de bepalingen, zoals die gelden in de inlenende onderneming:[…]e. kostenvergoeding (voor zover de uitzendonderneming deze vrij van loonheffing en premies kan uitbetalen: reiskosten, pensioenkosten en andere kosten noodzakelijk vanwege uitoefening van de functie);[…]3. De toepassing van de inlenersbeloning is gebaseerd op de informatie als verstrekt of bevestigd door de opdrachtgever over de functiegroep, de hoogte van het loon, de van toepassing zijnde arbeidsduurverkorting, de hoogte van de periodiek, de hoogte en het tijdstip van de initiële loonsverhoging, de kostenvergoedingen en de toeslagen.4. De uitzendonderneming voorziet in een proces waarmee zij zich ervan verzekert dat de inlenersbeloning correct wordt vastgesteld.5. Toepassing van de inlenersbeloning zal nooit worden aangepast met terugwerkende kracht, behalve als:

er sprake is van opzet dan wel kennelijk misbruik of,

de uitzendonderneming zich niet aantoonbaar heeft ingespannen voor een correcte vaststelling van de inlenersbeloning als bedoeld in lid 4 van dit artikel of,

de uitzendonderneming zich niet heeft gehouden aan het bepaalde in lid 6 met betrekking tot c., d., e., g., h., i., j., k., l., m. en n.
6. Bij iedere terbeschikkingstelling is de uitzendonderneming verplicht de sub a. t/m n. genoemde elementen schriftelijk aan de uitzendkracht te bevestigen:[…]
n. overige van toepassing zijnde kostenvergoedingen.
Bij wijziging van de arbeidsvoorwaarden gedurende de terbeschikkingstelling betreffende een van de bovenstaande elementen is de uitzendonderneming verplicht deze wijziging schriftelijk aan de uitzendkracht te bevestigen.[…]
2.3.
In de ABU-cao 2019-2021 – die van toepassing is met ingang van 1 januari 2020 – is de inlenersbeloning geregeld in artikel 16. In lid 2 van dat artikel staat:
Als bij de opdrachtgever een regeling van toepassing is die voorziet in een vergoeding van reisuren of reistijd verbonden aan het werk, dan past de uitzendonderneming deze regeling voor vergoeding van reisuren of reistijd ook toe op de uitzendkracht. Wanneer de reisuren of reistijd van de uitzendkracht reeds als gewerkte uren worden aangemerkt, dan is de regeling bij de opdrachtgever voor reisuren of reistijd niet van toepassing.
2.4.
Het hiervoor besproken artikel 20 lid 6 (2017-2019) is in die cao (vanaf 1 januari 2020) geregeld in lid 7 van artikel 16. Na onderdeel ‘n’ is een onderdeel ‘o’ toegevoegd:
o. de van toepassing zijnde vergoeding van reisuren of reistijd verbonden aan het werk
2.5.
In de karweiregeling van Strukton staat:
De Karwei-medewerker heeft recht op een vergoeding in verband met de kosten die gepaard gaan met karweiwerkzaamheden. Eén en ander voor de hoogte en onder voorwaarden zoals hieronder beschreven. Alle in deze regeling genoemde bedragen zijn bruto en worden, voor zover fiscaal mogelijk, netto uitbetaald tenzij anders vermeld.De werkgever stelt in verband met de administratieve en fiscale verwerking van de onderhavige regelingen administratieve eisen aan de medewerker. Hieronder valt onder andere het tijdig invullen van uren lijsten, inleveren van nota’s, en bonnen etc. Bij uitblijven van de invulling van deze eisen zal niet worden overgegaan tot uitbetaling van de karweivergoeding.[…]De Karweimedewerker ontvangt een vergoeding ten behoeve van de reiskosten en reisuren. […]Voor reisuren per enkele reis voor en na einde dienst geldt:- 0 tot en met 120 kilometer = 1 kilometer = ½ minuut reisuurloon.
2.6.
In de arbeidsovereenkomst tussen [werknemer] en [werkgever] staat over kort verzuim en bijzonder verlof:
Werknemer ontvangt een aanvulling, uitgedrukt in percentage van het feitelijk loon, verhoogd met de wachtdagcompensatie. Deze aanvulling wordt gereserveerd. Wanneer werknemer kort verzuim of bijzonder verlof opneemt (conform artikel 57, lid 1,2,5 en 6) wordt ten laste van de reservering het feitelijk loon uitbetaald.
2.7.
In artikel 57 van de ABU-cao (2017-2019) staat dat een uitzendkracht bij overlijden van een ouder recht heeft op één dag bijzonder verlof en een tweede dag voor het bijwonen van de begrafenis of de crematie. Indien de werknemer is aangewezen de begrafenis of crematie te regelen heeft de werknemer bij overlijden van een ouder recht op bijzonder verlof van de dag van overlijden tot en met de dag van de begrafenis of de crematie. Verder staat in de cao over kort verzuim en buitengewoon verlof bij uitzendovereenkomsten met een uitzendbeding (artikel 57 lid 3 en 4):
3. Voor kort verzuim en buitengewoon verlof ontvangt de uitzendkracht met een uitzendovereenkomst met uitzendbeding een aanvulling, uitgedrukt in een percentage van het feitelijk loon, verhoogd met de wachtdagcompensatie. Dit percentage staat vermeld in artikel 61 lid 2 van de cao.4. De in lid 3 van dit artikel bedoelde aanvulling wordt niet iedere week bij de wekelijkse uitbetaling uitgekeerd, maar gereserveerd. Wanneer de uitzendkracht met inachtneming van het bepaalde in dir artikel kort verzuim of buitengewoon verlof opneemt en de uitzendovereenkomst blijft voortduren, wordt ten laste van de reservering het feitelijk loon uitbetaald.
2.8.
In artikel 61 lid 2 van de ABU-cao (2017-2019) staat:
Het percentage, bedoeld in artikel 57 lid 3 van de onderhavige cao, bedraagt in 2019 0,60%.
2.9.
De vader van [werknemer] is in november 2018 overleden en begraven (in Polen). Bij e-mail van 15 januari 2019 heeft [werkgever] aan [werknemer] geschreven dat hij recht had op vier dagen bijzonder verlof omdat hij de begrafenis moest regelen.
2.10.
Bij e-mail van op of omstreeks 3 februari 2019 heeft [werknemer] aan [werkgever] geschreven
‘Ik heb recht op reisuren, Strukton monteurs krijgen reisuren.’Daarop heeft [werkgever] gereageerd:
‘Reisuren kunnen alleen worden gedeclareerd als Strukton daar uitdrukkelijk schriftelijk toestemming voor geeft. Anders niet.’
2.11.
Op 6 februari 2019 heeft [werknemer] een training gevolgd over de smartphone App van Strukton.
2.12.
Tussen 5 juni 2020 en 13 november 2020 hebben (de gemachtigden van) [werknemer] en [werkgever] over en weer brieven geschreven over de vorderingen van [werknemer] .

3.De vordering

3.1.
[werknemer] vordert dat de kantonrechter [werkgever] veroordeelt tot betaling van:
I. de achterstallige reisuren over de periode 12 november 2018 t/m 31 december 2019 ter hoogte van € 3.878,19 bruto, met overlegging van een correcte loonspecificatie, binnen 3 dagen na de betekening van het vonnis;
II. de achterstallige kostenvergoedingen (karweigeld en autowasgeld) over de periode 12 november 2018 tot en met 9 april 2020 ter hoogte van € 666,88 netto, met overlegging van een correcte loonspecificatie, binnen 3 dagen na de betekening van het vonnis;
III. het aan [werknemer] toekomende bijzondere verlof ter hoogte van € 516,21 bruto, met overlegging van een correcte loonspecificatie, binnen 3 dagen na de betekening van het vonnis;
IV. de wettelijke verhoging van 50% en de wettelijke rente over III., binnen 3 dagen na de betekening van het vonnis;
V. de buitengerechtelijke kosten van € 628,06;
VI. de proceskosten.
3.2.
[werknemer] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat hij op grond van de ABU-cao tijdens zijn dienstverband recht had op vergoeding van reisuren en kostenvergoedingen die golden voor werknemers die in dienst waren bij de opdrachtgever. Op grond van de cao was [werkgever] ook verplicht om bij de terbeschikkingstelling kenbaar te maken dat hij recht had op reisuren en kostenvergoedingen. De werknemers van Stukton kregen reisuren uitbetaald en [werknemer] heeft deze in de periode 12 november 2018 tot en met 31 december 2019 niet gekregen. Daarnaast heeft [werknemer] tijdens zijn dienstverband – in tegenstelling tot de werknemers van Strukton – geen karweigeld of autowasgeld gekregen. [werknemer] stelt verder dat hij één dag bijzonder verlof niet betaald heeft gekregen in verband met het overlijden van zijn vader en de begrafenis die hij heeft moeten regelen. Ook is er ten onrechte bijzonder verlof ingehouden op de eindafrekening.

4.Het verweer

4.1.
[werkgever] betwist de vordering. Zij voert aan – samengevat – dat uitzendkrachten alleen een vergoeding kunnen krijgen voor reisuren als de opdrachtgever daarvoor toestemming heeft gegeven en dat de opdrachtgever geen toestemming geeft als de uren te laat worden ingediend. [werknemer] wist dat ook, omdat hij op zijn eerste werkdag instructies heeft gekregen van Strukton en omdat hij op 6 februari 2019 een cursus heeft gevolgd. Ook had [werknemer] toegang tot alle informatie via het intranet. [werkgever] heeft de inlenersbeloning gelet op artikel 20 lid 4 van de ABU-cao gebaseerd op de door Strukton verstrekte informatie. De inlenersbeloning kan gelet op artikel 20 lid 5 ABU-cao niet met terugwerkende kracht worden aangepast.
4.2.
[werkgever] heeft aangevoerd dat Stukton administratieve eisen stelt met betrekking tot het indienen van reisuren en de kostenvergoeding, waaraan [werknemer] niet heeft voldaan. Verder heeft [werknemer] niet bewezen dat hij de aangewezen persoon was om de begrafenis van zijn vader te regelen. Ten slotte heeft [werknemer] niet onderbouwd waarom [werkgever] ten onrechte kort verzuim van zijn eindafrekening zou hebben afgetrokken.

5.De beoordeling

5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of [werkgever] nog reisuren, kostenvergoedingen en een vergoeding voor bijzonder verlof moet betalen.
reisuren
5.2.
[werknemer] en [werkgever] verwijzen naar twee verschillende cao’s, namelijk naar de cao die gold van 2017 tot en met 2019 en de cao die gold vanaf 1 januari 2020. De kantonrechter stelt vast dat ten aanzien van de gevorderde reisuren moet worden gekeken naar eerste cao, die gold tot 1 januari 2020 en na die datum heeft [werknemer] zijn reisuren betaald gekregen.
5.3.
Uitgangspunt is artikel 8 Waadi, waaruit volgt dat [werknemer] met betrekking tot het loon en overige vergoedingen, recht heeft op ten minste dezelfde arbeidsvoorwaarden als werknemers van Strukton in een gelijke of gelijkwaardige functie. Als onweersproken staat vast dat de werknemers van Strukton een vergoeding voor gemaakte reisuren ontvangen, zodat [werknemer] daar ook recht op heeft. Daar doet niet aan af dat [werknemer] de reisuren volgens [werkgever] niet ‘tijdig’ heeft doorgegeven. Nog daargelaten dat [werkgever] niet duidelijk heeft gemaakt binnen welke termijn de uren moeten worden ingediend, is ook niet gesteld of gebleken dat [werkgever] aan haar verplichting heeft voldaan om bij de terbeschikkingstelling te bevestigen op welke vergoedingen [werknemer] recht had. Gelet op het voorgaande is het oordeel van de kantonrechter dat [werkgever] de reisuren aan [werknemer] moet betalen. Nu [werkgever] geen verweer heeft gevoerd tegen de hoogte van het door [werknemer] gevorderde bedrag, zal dat bedrag worden toegewezen. [werkgever] zal ook worden veroordeeld tot het overleggen van een specificatie, met dien verstande dat dat binnen een maand na de betekening van het vonnis moet worden gedaan.
kostenvergoedingen
5.4.
[werknemer] heeft verder betaling van kostenvergoedingen, bestaande uit karweigeld en autowasgeld, gevorderd. Hij heeft verwezen naar een verklaring van een voormalig collega over (de hoogte van) de door hem ontvangen karweivergoeding en een vergoeding voor het wassen van de bedrijfswagen. [werkgever] heeft niet weersproken dat werknemers van Strukton deze kostenvergoedingen ontvangen. Gelet op artikel 20 lid 2, onderdeel e van de ABU-cao (2017-2019) hadden die kostenvergoedingen ook onderdeel van de inlenersbeloning van [werknemer] moeten zijn en gelet op lid 6 onderdeel n van dat artikel had [werkgever] bij de terbeschikkingstelling schriftelijk moeten bevestigen dat deze kostenvergoedingen van toepassing waren.
5.5.
[werknemer] heeft onweersproken gesteld dat [werkgever] niet aan deze verplichting heeft voldaan, zodat gelet op artikel 20 lid 5 ABU-cao (2017-2019) aanpassing van de inlenersbeloning met terugwerkende kracht mogelijk is. Nu [werkgever] niet aan haar verplichting heeft voldaan om de van toepassing zijnde kostenvergoedingen bij de terbeschikkingstelling aan [werknemer] te bevestigen, vindt de kantonrechter dat de kostenvergoedingen nog aan [werknemer] betaald moeten worden. Omdat [werkgever] haar verplichting niet is nagekomen, is niet van belang of Strukton deze informatie op de eerste werkdag of bij een cursus in februari 2019 heeft verstrekt. [werknemer] heeft dat overigens ook betwist. Dat [werkgever] de inlenersbeloning conform artikel 20 lid 3 van de ABU-cao (2017-2019) heeft gebaseerd op informatie van Strukton staat in deze zaak los van de verplichtingen van [werkgever] tegenover [werknemer] .
5.6.
Tegen de hoogte van de door [werknemer] gevorderde kostenvergoedingen heeft [werkgever] geen verweer gevoerd, zodat dat bedrag zal worden toegewezen. [werkgever] zal ook worden veroordeeld tot het overleggen van een specificatie, met dien verstande dat dat binnen een maand na de betekening van het vonnis moet worden gedaan.
bijzonder/buitengewoon verlof
5.7.
Ten aanzien van het buitengewoon verlof bij overlijden van een ouder merkt de kantonrechter op dat de cao van 2017-2019 en de cao vanaf 2020 van elkaar verschillen. Volgens de eerstgenoemde cao heeft een werknemer
die aangewezen isde begrafenis of crematie te regelen recht op buitengewoon verlof van de dag van overlijden tot en met de dag van de begrafenis of de crematie. Volgens de laatstgenoemde cao geldt dit voor de uitzendkracht die
de uitvaart regelt.
5.8.
De periode van buitengewoon verlof (november 2018) valt binnen de eerste cao, zodat die cao van toepassing is. [werkgever] heeft betwist dat [werknemer] de aangewezen persoon was om de begrafenis te regelen. Op die betwisting heeft [werknemer] niet gereageerd; hij heeft alleen gesteld dat hij de begrafenis heeft geregeld en niet dat hij daarvoor de aangewezen persoon was. Gelet op het voorgaande zal de kantonrechter dit deel van de vordering afwijzen.
5.9.
Daarnaast heeft [werknemer] nabetaling van bijzonder verlof gevorderd in verband met een volgens hem onterechte inhouding op de eindafrekening. [werknemer] verwijst naar een e-mailwisseling van 15 januari 2019. Uit die e-mailwisseling volgt dat [werkgever] heeft toegezegd dat [werknemer] recht had op 4 dagen buitengewoon verlof in verband met het overlijden van zijn vader. Twee dagen zijn uitbetaald tijdens het buitengewoon verlof in week 48 (€ 325,44 bruto) en vanwege een correctie achteraf zijn twee dagen nabetaald in week 52 toen [werknemer] regulier verlof had (€ 341,60 bruto), zo begrijpt de kantonrechter. Op de eindafrekening is een bedrag van € 346,80 aan kort verzuim uren ingehouden.
5.10.
De kantonrechter vindt dat, hoewel het saldo aan kortdurend verzuimd pas vanaf 26 april 2019 zichtbaar is op de loonstroken, [werknemer] op grond van zijn arbeidsovereenkomst en de relevante cao bepalingen had kunnen althans moeten begrijpen dat hij in november 2018, in dezelfde maand waarin hij in dienst kwam, nog geen vier dagen aan bijzonder verlof had opgebouwd. Verder was voor hem vanaf 26 april 2019 inzichtelijk wat het (negatieve) saldo kort verzuim was. Nu vaststaat dat [werknemer] 32 uur aan bijzonder verlof uitbetaald heeft gekregen en dat hij hiervoor bij het einde van zijn dienstverband onvoldoende saldo had opgebouwd, mocht [werkgever] dit op de eindafrekening verrekenen. De kantonrechter zal de vordering afwijzen.
buitengerechtelijke kosten
5.11.
Zoals hiervoor overwogen zullen de vorderingen met betrekking tot de reisuren en de kostenvergoedingen worden toegewezen. [werknemer] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat aan de vereisten zoals gesteld in artikel 6:96 BW is voldaan. Daarmee is de vergoeding verschuldigd. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen volgens het wettelijke tarief dat hoort bij de hoofdsom waartoe [werkgever] zal worden veroordeeld.
proceskosten
5.12.
De proceskosten komen voor rekening van [werkgever] , omdat zij grotendeels ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [werkgever] tot betaling aan [werknemer] van € 3.878,19 bruto aan reisuren over de periode 12 november 2018 t/m 31 december 2019 met overlegging van een correcte loonspecificatie, binnen één maand na de betekening van dit vonnis;
6.2.
veroordeelt [werkgever] tot betaling aan [werknemer] van € 666,88 netto met overlegging van een correcte loonspecificatie, binnen één maand na de betekening van dit vonnis;
6.3.
veroordeelt [werkgever] tot betaling aan [werknemer] van € 579,51 aan buitengerechtelijke kosten;
6.4.
veroordeelt [werkgever] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [werknemer] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 106,47
griffierecht € 240,00
salaris gemachtigde € 498,00 ;
6.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Aardenburg en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter