ECLI:NL:RBNHO:2021:4576

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 juni 2021
Publicatiedatum
4 juni 2021
Zaaknummer
15-239166-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deels voorwaardelijke gevangenisstraf voor de handel in cocaïne, harddrugsbezit en verboden vuurwapenbezit

Op 4 juni 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van de handel in cocaïne, harddrugsbezit en verboden vuurwapenbezit. De zaak werd behandeld in een meervoudige kamer, na een openbare zitting op 21 mei 2021. De verdachte, die gedetineerd was in het Justitieel Complex Zaanstad, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. L. Stolk-Hogeterp. De officier van justitie, mr. M.E. Grijsen, vorderde bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging.

De tenlastelegging omvatte drie feiten: de verkoop en het bezit van cocaïne in de periode van 17 oktober 2020 tot en met 23 november 2020, en het voorhanden hebben van een revolver met bijbehorende munitie op 24 november 2020. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de handel in cocaïne en het bezit van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne, evenals het bezit van een vuurwapen. De rechtbank verwierp de verweren van de verdediging, die vrijspraak bepleitte voor feit 2, en oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van de feiten.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank overwoog dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan ernstige overtredingen van de Opiumwet en dat het bezit van een vuurwapen in de context van drugshandel extra bezwarend was. De rechtbank verklaarde ook de in beslag genomen mobiele telefoon verbeurd, omdat deze was gebruikt bij de bewezen verklaarde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-239166-20 (P)
Uitspraakdatum: 4 juni 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 21 mei 2021 in de zaak tegen:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] ,
nu gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.E. Grijsen, en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. L. Stolk-Hogeterp, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering op de zitting van 8 maart 2021, ten laste gelegd dat hij:
feit 1
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 17 oktober 2020 tot en met 23 november 2020 te Alkmaar, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 2
op of omstreeks 24 november 2020 te Alkmaar, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer (bruto) 370 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 3
op of omstreeks 24 november 2020 te Alkmaar, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging, althans alleen, een wapen van categorie III, onder 1 van de wet wapens en munitie, te weten een revolver met bijbehorende munitie, zijnde een vuurwapen voorhanden heeft gehad.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten, met dien verstande dat de verdachte zich samen met een of meer anderen heeft schuldig gemaakt aan de handel in cocaïne (feit 1) en zich daarnaast heeft schuldig gemaakt aan harddrugsbezit (feit 2) en verboden vuurwapenbezit (feit 3).
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van feit 2, omdat het dossier, door het ontbreken van de kennisgevingen van inbeslagneming, onvoldoende bewijs bevat voor de conclusie dat de onderzochte verdovende middelen de in de woning van de verdachte in beslag genomen stoffen zijn en dus voor de conclusie dat de in de woning van de verdachte aangetroffen stoffen cocaïne bevatten.
Daarnaast heeft de raadsvrouw voor feiten 1, 2 en 3 partiële vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde medeplegen. Weliswaar heeft de verdachte als vrienden gesprekken gevoerd met de medeverdachte over de onder feit 1 verweten handel in cocaïne, maar aangezien zij onafhankelijk van elkaar handelden en ieder zelfstandig en voor eigen rekening werkte, kan niet worden vastgesteld dat tussen hen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking gericht op het voltooien (gezamenlijk uitvoeren) van feit 1. Medeplegen kan evenmin worden vastgesteld voor de feiten 2 en 3, nu de partner van de verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van de in de woning aangetroffen cocaïne en het vuurwapen.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte, tot bewezenverklaring van de feiten 1, 2 en 3, namelijk dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan de handel in cocaïne (feit 1) en het in zijn woning opzettelijk aanwezig respectievelijk voorhanden hebben van een handelshoeveelheid van ongeveer 370 gram cocaïne en een revolver met munitie (feiten 2 en 3). Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier onvoldoende aanknopingspunten om te concluderen dat de verdachte deze feiten in nauwe en bewuste samenwerking met een of meer anderen heeft begaan. De verdachte zal daarom van dat deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
De rechtbank verwerpt het voor feit 2 gevoerde verweer dat niet kan worden bewezen dat de in de woning van de verdachte in beslag genomen stoffen cocaïne bevatten. Op grond van de bewijsmiddelen staat wettig en overtuigend vast dat (onder vermelding van het BHV-nummer behorende bij het onderhavige strafdossier tegen de verdachte) een doorzoeking jegens de verdachte van zijn woning aan de [X] is aangevraagd en uitgevoerd, dat bij die doorzoeking brokken, blokken en wikkels met poeder zijn aangetroffen, dat de aangetroffen stoffen indicatief positief zijn getest op de aanwezigheid van cocaïne, dat de verdachte heeft verklaard in zijn woning aan de [X] ongeveer 370 gram cocaïne aan voorraad aanwezig te hebben gehad (zij het volgens hem van slechte kwaliteit) en dat door het NFI is onderzocht een zevental monsters uit een totaal van 374 gram, met als conclusie dat de monster alle cocaïne bevatten. Dit tezamen leidt de rechtbank tot de slotsom dat buiten redelijke twijfel staat dat de in de woning van de verdachte in beslag genomen stoffen de door het NFI onderzochte stoffen zijn en dat deze cocaïne bevatten.
Ten aanzien van feit 2 komt de rechtbank tot een bewezenverklaring op grond van de redengevende feiten en omstandigheden die zijn opgenomen in de bewijsmiddelen in de bijlage bij dit vonnis.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte alle onderdelen van feiten 1 en 3 heeft bekend, zoals bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal de rechtbank ten aanzien van deze feiten volstaan met een opgave (in de bijlage van dit vonnis) van de bewijsmiddelen op grond waarvan zij tot een bewezenverklaring is gekomen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de feiten 1, 2 en 3 heeft begaan, met dien verstande dat hij:
feit 1
op tijdstippen in de periode van 17 oktober 2020 tot en met 23 november 2020 in Nederland meermalen opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne;
feit 2
op 24 november 2020 te Alkmaar opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 370 gram van een materiaal bevattende cocaïne;
feit 3
op 24 november 2020 te Alkmaar een wapen van categorie III, onder 1○, van de Wet Wapens en Munitie, te weten een revolver met bijbehorende munitie, zijnde een vuurwapen, voorhanden heeft gehad.
Wat aan de verdachte onder deze feiten meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte, gelet op de ernst van de feiten, de richtlijnen van het Openbaar Ministerie en de oriëntatiepunten van de rechtbank Amsterdam, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om acht te slaan op de persoon van de verdachte, in het bijzonder de (recente) beschermende factoren in zijn leven. Gelet daarop, alsmede op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, moet worden volstaan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van de in voorarrest doorgebrachte tijd, al dan niet gecombineerd met een voorwaardelijk strafdeel en een taakstraf.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstige overtreding van de Opiumwet, door cocaïne te verhandelen en in zijn woning een handelshoeveelheid van ongeveer 370 gram cocaïne aanwezig te hebben. Harddrugs zijn, voor de volksgezondheid in het algemeen en voor de gezondheid van gebruikers daarvan in het bijzonder, zeer schadelijke stoffen. De verdachte heeft na rijp beraad welbewust ervoor gekozen de handelstelefoon met klantenbestand en toebehoren van een andere drugsdealer over te nemen tegen betaling van een forse overnameprijs. Het valt de verdachte verder aan te rekenen dat hij niet schroomde om zijn handelswaar op kwaliteit te laten testen door een minderjarige vriend daarvan te laten gebruiken. Het gebruik van harddrugs is in toenemende mate ontwrichtend voor de samenleving. De handel in en de verspreiding van harddrugs heeft veel gerelateerde vermogens- en andere criminaliteit tot gevolg. De handel in en het bezit van harddrugs worden daarom krachtig bestreden. De verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan deze keten van criminele activiteiten.
De verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan wapenbezit. In zijn woning had de verdachte een revolver met bijbehorende munitie verstopt. Het ongecontroleerde bezit van een vuurwapen brengt in het algemeen reeds een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen mee en is daarom bij wet verboden. In de context van drugshandel is wapenbezit des te meer bezwarend. Het dossier bevat stevige aanwijzingen dat daarvan ook bij de verdachte sprake was. Blijkens taps spreekt de verdachte over het zich beveiligen met een wapen bij afspraken in verband met de drugshandel en overwoog de verdachte zelfs een tweede vuurwapen aan te schaffen.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de aan de verdachte op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten, en tot uitgangspunt genomen wat doorgaans wordt opgelegd voor het begaan van deze misdrijven. De oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht noemen voor het plegen van ieder van de bewezen verklaarde feiten als oriëntatiepunt onvoorwaardelijke gevangenisstraffen van enige maanden. Uit het uittreksel van het strafblad van de verdachte van 1 februari 2021 blijkt dat hij in het verleden door de kinderrechter al eens onherroepelijk is veroordeeld voor wapenbezit, maar dat dit een oudere veroordeling betreft, die de rechtbank daarom niet strafverzwarend bij haar oordeel heeft betrokken.
Bij het bepalen van de aard en duur van de op te leggen straf heeft de rechtbank ook acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarover hij op de zitting van 21 mei 2021 heeft verklaard en zoals die blijken uit de stukken, waaronder het reclasseringsrapport van 18 januari 2021 van Reclassering Nederland. Hierin ziet de rechtbank geen reden voor strafmatiging. Wel ziet de rechtbank hierin reden voor het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel als stok achter de deur.
De rechtbank is van oordeel dat vanwege de ernst van het strafbare handelen van de verdachte alleen een gevangenisstraf een passende sanctie is. Anders dan de raadsvrouw, wordt naar het oordeel de rechtbank met oplegging van een taakstraf geen recht gedaan aan de ernst van de feiten. De rechtbank is van oordeel dat ook wanneer rekening wordt gehouden met de persoon van de verdachte geen andere straf passend is dan een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf. Daarbij heeft de rechtbank behalve met de aard en de ernst van de feiten en de handelshoeveelheid cocaïne die de verdachte in zijn bezit heeft gehad, ook rekening gehouden met de strafverzwarende omstandigheid dat het vuurwapenbezit met bijbehorende munitie samenhangt met de drugshandel van de verdachte en de gevaren die dat voor de samenleving meebrengt.
In de persoonlijke omstandigheden ziet de rechtbank wel aanleiding een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen, om de verdachte de kans te geven te laten zien dat hij inderdaad zijn leven een andere wending wil geven en als stok achter de deur voor de toekomst. Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf van vijftien maanden op zijn plaats, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd. De rechtbank zal bepalen dat van deze straf een deel van vijf maanden vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een nieuw strafbaar feit.

7.Beslag

Het resterende beslag waarop de rechtbank een beslissing moet nemen, betreft een mobiele telefoon van het merk iPhone (met goednummer 1211981). Deze mobiele telefoon ( [...] ) behoort toe aan de verdachte. Daarvan heeft hij geen afstand gedaan. De rechtbank is van oordeel dat deze in beslag genomen en niet teruggegeven mobiele telefoon moet worden verbeurd verklaard, omdat is gebleken dat het bewezen verklaarde feit 1 met behulp van deze mobiele telefoon is begaan.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De wetsartikelen die van toepassing zijn, zijn de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de feiten 1, 2 en 3 heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder deze feiten meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten 1, 2 en 3 de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden.
Beveelt dat van deze straf
een deel van 5 (vijf) maanden niet ten uitvoerzal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op 2 (twee) jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van deze straf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven mobiele telefoon van het merk iPhone (met goednummer 1211981).
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.D.M. Hazeu, voorzitter,
mr. P.E. van der Veen en mr. P.S. Lambertina, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. P.H. Boersma,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 juni 2021.
De jongste rechter, mr. P.S. Lambertina, is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.