Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.[gedaagde1],
[gedaagde2],
1.De procedure
- de tussenvonnissen van 16 oktober 2019 en 15 januari 2020, en de daarin genoemde stukken;
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van de zijde van [gedaagde1] c.s. van 11 november 2020;
- de akte houdende overlegging producties met producties 19 tot en met 22 van de zijde van [gedaagde1] c.s.;
- het proces-verbaal van voorzetting van het getuigenverhoor van de zijde van [gedaagde1] c.s. van 8 februari 2021;
- het B-formulier van 24 februari 2021, waarin Van Meeuwen Beheer heeft afgezien van contra-enquête;
- de conclusie na enquête van de zijde van [gedaagde1] c.s.;
- de antwoordakte tevens akte na getuigenverhoor met producties 21 tot en met 24 van de zijde van Van Meeuwen Beheer;
- de fax van 12 maart 2021 met productie 23 van de zijde van [gedaagde1] c.s.;
- de fax van 12 maart 2021 van de zijde van Van Meeuwen Beheer;
- de e-mail van 24 maart 2021 van de rechtbank aan partijen.
2.De verdere beoordeling
De bewijsopdracht (het tussenvonnis van 16 oktober 2019)
nieuweafspraak uit januari 2015 over de niet-opeisbaarheid van de geldlening van 2012, cruciaal. In het tussenvonnis is verder reeds overwogen dat [gedaagde2] en [gedaagde1] hebben aangevoerd dat het briefje van 6 januari 2015 door [gedaagde2] is opgesteld zodat [moeder B] dit aan de accountant van Van Meeuwen Beheer kon geven, en dat de instemming van [moeder B] met de daarin vervatte afspraak daarom bijvoorbeeld zou kunnen blijken uit de overhandiging van het briefje van 6 januari 2015 aan de accountant van Van Meeuwen Beheer.
- [A.], de (voormalig) (assistent-)accountant van Van Meeuwen Beheer, Van Meeuwen Bedden en R. van Meeuwen Holding (hierna: [A.]);
- [B.], een dochter en (sinds september 2017) bewindvoerder van [moeder B], tevens een zus van [gedaagde2] en de huidige bestuurder van Van Meeuwen Beheer (hierna: [B.]);
- [gedaagde1];
- [gedaagde2].
zakelijke dingen” speelden.
stilzwijgend doorgelopen” is en partijen “
on-speaking-terms” waren. Daaruit leiden [gedaagde2] en [gedaagde1] af dat de afspraak dat de lening pas opeisbaar is na het overlijden van [moeder B], doorliep (nr. 5 conclusie na enquête van de zijde van [gedaagde1] c.s.).
- dagvaardingskosten: € 40,92 (€ 81,83 / 2)
- griffierecht: € 2.015,00 (€ 4.030 / 2)
- salaris advocaat (t/m tussenvonnis 15 jan. 2020): € 4.982,00 (2 punten x tarief € 2.491)
- salaris advocaat (na tussenvonnis 15 jan. 2020):
- rekest: € 1.245,50 (1 punt x tarief € 2.491 / 2)
- explootkosten: