ECLI:NL:RBNHO:2021:4721

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 juni 2021
Publicatiedatum
10 juni 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1545
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding inburgeringstermijn en gevolgen voor boete en leningkwijtschelding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 1 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De verzoeker had een boete van € 100,- opgelegd gekregen omdat hij niet tijdig aan zijn inburgeringsplicht had voldaan. Daarnaast was er een schuld van € 8.428,55 ontstaan, waarvoor de verzoeker maandelijks € 70,24 moest terugbetalen. De verzoeker heeft tegen het besluit van de minister bezwaar gemaakt, maar dit werd kennelijk ongegrond verklaard. Hierop heeft de verzoeker beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De zitting vond plaats via een digitale beeldverbinding op 1 juni 2021, waarbij zowel de verzoeker als zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder. De voorzieningenrechter heeft de zaak inhoudelijk behandeld en geconcludeerd dat de verzoeker in zijn inburgeringsplicht had voldaan, ondanks de overschrijding van de termijn met één week. De voorzieningenrechter oordeelde dat het buitenproportioneel was om de volledige cursus- en examenkosten terug te vorderen en een boete op te leggen. De voorzieningenrechter heeft het bestreden besluit vernietigd, de primaire besluiten herroepen en de schuld en boete kwijtgescholden. Tevens is de minister veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker tot een bedrag van € 1.068,00.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat de verzoeker had kunnen aanvragen om een draagkrachtmeting, waardoor het maandelijkse aflossingsbedrag op nihil gesteld had kunnen worden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een rechtsmiddel tegen de uitspraak mogelijk binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 21/1545 (voorlopige voorziening) en HAA 20/4169 (beroep)

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

1 juni 2021 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaken
tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. P.L.E.M. Krauth),
en

de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F. Hummel-Fekkes).

Procesverloop

Bij besluit van 17 maart 2020 (het primaire besluit I) heeft verweerder verzoeker een boete opgelegd van € 100,- omdat verzoeker niet op tijd, dat wil zeggen vóór 17 januari 2020, aan zijn inburgeringsplicht heeft voldaan.
Bij besluit van 19 maart 2020 (het primaire besluit II) heeft verweerder verzoeker meegedeeld dat zijn schuld per 1 september 2020 € 8,428,55 bedraagt en dat hij vanaf
die datum maandelijks € 70,24 dient terug te betalen ter aflossing van zijn schuld.
Bij besluit van 14 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker tegen de beide primaire besluiten kennelijk ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden met toepassing van artikel 2, eerste lid, van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid via een digitale beeldverbinding (Skype) op 1 juni 2021. Verzoeker en zijn gemachtigde zijn verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Teven is [naam] verschenen, tolk in de Arabische en Koerdische taal. Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept de beide primaire besluiten;
  • bepaalt dat de schuld van € 8.428,55 en de boete van € 100,00 worden kwijtgescholden;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag
van € 1,068,00;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter ontbreekt in dit geval het spoedeisende belang omdat verzoeker weliswaar heeft gesteld dat hij zijn schuld niet kan aflossen omdat hij geen inkomen heeft, maar daarvoor had hij bij verweerder een draagkrachtmeting kunnen aanvragen. Alsdan zou bij het ontbreken van enig inkomen het maandelijkse aflossingsbedrag door verweerder op nihil zijn gesteld. Verzoeker is door verweerder ook meerdere keren gewezen op de mogelijkheid van het doen van een draagkrachtmeting. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.
3. Om proceseconomische redenen heeft de voorzieningenrechter tevens het beroep inhoudelijk behandeld.
4. Verzoeker had tot en met 16 januari 2020 de tijd om zijn inburgeringsexamen te behalen. Op die datum ontbraken nog twee onderdelen van het inburgeringsexamen.
Op 21 januari 2020 heeft verzoeker het onderdeel “Oriëntatie op de Nederlandse Arbeidsmarkt” met succes afgerond en op 24 januari 2020 het onderdeel “Lezen”. Daarmee heeft verzoeker voldaan aan zijn inburgeringsplicht. Hij volgt inmiddels een studie ICT.
In dit geval acht de voorzieningenrechter het buitenproportioneel en in strijd met het doel van de inburgering dat bij de overschrijding van de inburgeringstermijn met één week het volledige cursus- en examengeld wordt teruggevorderd en verzoeker een boete wordt opgelegd. Verweerder had in dit geval ambtshalve de lening moeten kwijtschelden en het opleggen van een boete achterwege moeten laten.
5. De voorzieningenrechter verklaart het beroep daarom gegrond, vernietigt het bestreden besluit, herroept de primaire besluiten, bepaalt dat de schuld en de boete worden kwijtgescholden en dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
6. Verder veroordeelt de voorzieningenrechter verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. De voorzieningenrechter stelt deze vast op € 1.068,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).
7. Omdat verzoeker wegens betalingsonmacht geen griffierecht heeft betaald, bestaat er geen aanleiding om te bepalen dat verweerder verzoeker het griffierecht vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P.E. Oomens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid D.M.M. Luijckx, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2021.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening. Tegen deze uitspraak, voor zover daarmee het verzoek om voorlopige voorziening van verzoeker is afgewezen, staat geen rechtsmiddel open.