In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 1 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De verzoeker had een boete van € 100,- opgelegd gekregen omdat hij niet tijdig aan zijn inburgeringsplicht had voldaan. Daarnaast was er een schuld van € 8.428,55 ontstaan, waarvoor de verzoeker maandelijks € 70,24 moest terugbetalen. De verzoeker heeft tegen het besluit van de minister bezwaar gemaakt, maar dit werd kennelijk ongegrond verklaard. Hierop heeft de verzoeker beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De zitting vond plaats via een digitale beeldverbinding op 1 juni 2021, waarbij zowel de verzoeker als zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder. De voorzieningenrechter heeft de zaak inhoudelijk behandeld en geconcludeerd dat de verzoeker in zijn inburgeringsplicht had voldaan, ondanks de overschrijding van de termijn met één week. De voorzieningenrechter oordeelde dat het buitenproportioneel was om de volledige cursus- en examenkosten terug te vorderen en een boete op te leggen. De voorzieningenrechter heeft het bestreden besluit vernietigd, de primaire besluiten herroepen en de schuld en boete kwijtgescholden. Tevens is de minister veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker tot een bedrag van € 1.068,00.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat de verzoeker had kunnen aanvragen om een draagkrachtmeting, waardoor het maandelijkse aflossingsbedrag op nihil gesteld had kunnen worden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een rechtsmiddel tegen de uitspraak mogelijk binnen zes weken na verzending.