In deze zaak heeft verzoeker op 13 april 2021 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. B. van Walderveen, de rechter die betrokken was bij zijn belastingzaken. Het verzoek is ingediend naar aanleiding van een zitting op 6 april 2021, waar verzoeker meende dat de rechter zich partijdig had gedragen door stemverheffing en ongeremd gedrag. Verzoeker stelde dat de rechter al een oordeel had gevormd over de zaak, wat volgens hem de onpartijdigheid in gevaar bracht. De rechter heeft echter betwist dat hij zich misdragen heeft en stelde dat het wrakingsverzoek te laat was ingediend. De wrakingskamer heeft op 29 april 2021 de zaak behandeld, waarbij verzoeker en de rechter aanwezig waren, evenals de wederpartij, vertegenwoordigd door mr. M.S.H. Lange van de Belastingdienst.
De wrakingskamer heeft beoordeeld of het verzoek tijdig was ingediend. Volgens de wet dient een wrakingsverzoek te worden gedaan zodra de feiten die aanleiding geven tot de wraking bekend zijn bij de verzoeker. De wrakingskamer oordeelde dat verzoeker te lang had gewacht met het indienen van zijn verzoek, aangezien de feiten zich al op de zitting van 6 april 2021 hadden voorgedaan. De verklaring van verzoeker dat hij niet op de hoogte was van de mogelijkheid tot wraking en dat hij tijd nodig had om zijn verzoek op papier te zetten, werd niet als voldoende gegrond beschouwd.
Uiteindelijk heeft de wrakingskamer verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn wrakingsverzoek, wat betekent dat het verzoek niet in behandeling wordt genomen. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak. De procedure in de hoofdzaken zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.