ECLI:NL:RBNHO:2021:4784

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 juni 2021
Publicatiedatum
14 juni 2021
Zaaknummer
9153941 \ VV EXPL 21-60
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot medewerking aan woningruil in kort geding

In deze zaak heeft eiseres, een huurder van woningbouwvereniging GroenWest, gedaagde, een huurder van woningbouwvereniging Elan Wonen, gedagvaard in kort geding. Eiseres vordert dat gedaagde haar medewerking verleent aan een overeengekomen woningruil, waarbij gedaagde zou verhuizen naar de woning van eiseres en vice versa. De mondelinge behandeling vond plaats op 20 mei 2021, na een eerdere dagvaarding op 12 mei 2021. Eiseres stelt dat beide woningbouwverenigingen akkoord zijn gegaan met de woningruil per 1 maart 2021, maar dat gedaagde op het laatste moment van de overeenkomst afzag. Eiseres heeft een deel van haar inboedel al naar de woning van gedaagde verhuisd, wat haar in een lastige situatie plaatst.

Gedaagde betwist de vordering en stelt dat er geen overeenkomst tot stand is gekomen. De kantonrechter oordeelt dat er wel degelijk een overeenkomst is ontstaan, gezien de uitwisseling van informatie en de feitelijke uitvoering van de overeenkomst door beide partijen. De kantonrechter concludeert dat eiseres een spoedeisend belang heeft bij de vordering, omdat zij schade lijdt door de situatie. De vordering van eiseres wordt toegewezen, waarbij gedaagde wordt verplicht om haar medewerking te verlenen aan de woningruil en een dwangsom wordt opgelegd voor het geval zij hier niet aan voldoet. De proceskosten worden aan gedaagde opgelegd, omdat zij ongelijk krijgt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9153941 \ VV EXPL 21-60
Uitspraakdatum: 3 juni 2021
Vonnis van de kantonrechter in kort geding in de zaak van:
[eiseres]
wonende te [woonplaats 1]
eiseres
verder te noemen: [eiseres]
gemachtigde: mr. M. el Ahmadi
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats 2]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. H. Blaauw

1.Het procesverloop

1.1.
[eiseres] heeft [gedaagde] op 12 mei 2021 gedagvaard.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 mei 2021. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten, [gedaagde] mede aan de hand van pleitaantekeningen, naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting hebben beide partijen bij e-mailberichten van 19 mei 2021 nog stukken toegezonden.

2.Feiten

2.1.
[eiseres] huurt van woningbouwvereniging GroenWest een sociale huurwoning aan [adres 1] . [gedaagde] huurt van woningbouwvereniging Elan Wonen een sociale huurwoning aan [adres 2] .
2.2.
Via sociale media heeft [eiseres] haar woning in [woonplaats 1] aangeboden voor woningruil. In november 2020 heeft [gedaagde] gereageerd op het bericht van [eiseres] . Partijen hebben daarop foto’s van de interieurs van de woningen uitgewisseld en elkaars woningen bezichtigd. Vervolgens hebben zij contact gelegd met de verhuurders.
2.3.
Zowel GroenWest als Elan Wonen zijn akkoord gegaan met de woningruil in de vorm van een indeplaatsstelling per 1 maart 2021.
2.4.
Op 26 februari 2021 heeft [eiseres] een groot deel van haar inboedel naar [woonplaats 2] gebracht en in de tuin van de woning aan [adres 2] neergezet.
2.5.
Op 27 februari 2021 heeft [gedaagde] haar inboedel naar de woning in [woonplaats 1] gebracht. Zij is diezelfde dag met haar inboedel weer teruggekeerd naar de woning in [woonplaats 2] en heeft [eiseres] laten weten van de woningruil af te zien.

3.De vordering

3.1.
[eiseres] vordert - kort weergegeven - primair dat de kantonrechter bij wijze van voorlopige voorziening [gedaagde] beveelt haar medewerking te verlenen aan de woningruil, waaronder het ondertekenen van de akte van indeplaatsstelling. Ook moet [gedaagde] worden veroordeeld de woning aan [adres 2] verlaten en [eiseres] toegang tot de woning verschaffen. Als [gedaagde] deze verplichtingen niet nakomt dient zij een dwangsom van € 1.000,00 per overtreding per dag aan [eiseres] te betalen. Subsidiair vordert [eiseres] dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 2.845,92 aan schadevergoeding.
3.2.
[eiseres] legt aan de vordering ten grondslag - kort weergegeven - dat zij met [gedaagde] een overeenkomst heeft gesloten die inhield dat [gedaagde] zou verhuizen naar de woning in [woonplaats 1] en dat [eiseres] in de woning in [woonplaats 2] zou gaan wonen. [eiseres] stelt dat [gedaagde] deze overeenkomst niet is nagekomen en wil primair dat [gedaagde] deze overeenkomst alsnog nakomt. Daarbij dient [gedaagde] ook alsnog de indeplaatsstelling te ondertekenen waarvan de ondertekening gepland stond op 1 maart 2021. Mocht worden geoordeeld dat geen sprake is van een overeenkomst dan is volgens [eiseres] sprake van een situatie waarin partijen een fase hadden bereikt waarin het [gedaagde] niet meer vrijstond om de onderhandelingen af te breken. In het geval [gedaagde] niet tot medewerking aan de woningruil kan worden veroordeeld dan dient [gedaagde] de geleden schade te vergoeden. [eiseres] heeft deze begroot op € 2.845,92 aan kosten voor het heen- en terugverhuizen van haar inboedel.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering. Zij voert aan dat [eiseres] geen spoedeisend belang bij de vordering heeft en dat de vordering zich niet leent voor behandeling in kort geding. Verder betwist zij dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen. Voor zover wel sprake is van een overeenkomst, is deze vernietigbaar op grond van dwaling, aldus [gedaagde] .
4.2.
Op het verweer van [gedaagde] zal hieronder worden ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als [eiseres] daarbij een spoedeisend belang heeft. De kantonrechter is van oordeel dat het spoedeisend belang volgt uit de aard van de zaak. [eiseres] stelt dat zij per 1 maart 2021 de woning in [woonplaats 2] zou betrekken en dat zij allerlei zaken die verband houden met de verhuizing al heeft geregeld. Daarbij staat vast dat een deel van haar inboedel nog bij de woning in [woonplaats 2] staat. Haar financiële situatie laat het echter niet toe de inboedel terug te verhuizen naar de woning in [woonplaats 1] en volgens [eiseres] heeft deze als gevolg van het weer ernstige schade opgelopen. Ter voorkoming van verdere schade en ongemak heeft [eiseres] dan ook belang bij een spoedige beslissing op haar vordering.
5.2.
Verder is voor toewijzing van de vordering in dit kort geding vereist dat de aan die vordering ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk zijn en dat het ook in voldoende mate waarschijnlijk is dat die vordering in een nog te voeren bodemprocedure zal worden toegewezen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in dit kort geding geen plaats. Dat moet gebeuren in een eventuele bodemprocedure. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
5.3.
Volgens [gedaagde] leent de vordering zich niet voor behandeling in kort geding omdat een eventuele veroordeling zou neerkomen op een constitutief vonnis. De kantonrechter volgt [gedaagde] hierin niet. Van het scheppen van een nieuwe rechtstoestand is geen sprake.
[eiseres] vordert bijvoorbeeld geen verklaring voor recht dat zij huurster is geworden van de woning in [woonplaats 2] , maar slechts dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst. Een dergelijke veroordeling gaat het kader van een ordemaatregel niet te buiten.
5.4.
Inhoudelijk stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat de vorderingen moeten worden afgewezen omdat tussen partijen geen overeenkomst tot stand is gekomen. De kantonrechter verwerpt dit verweer. Een overeenkomst komt tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan. Daarbij is niet vereist dat overeenstemming dient te bestaan over alle punten. Voldoende is dat er overeenstemming bestaat over de zogenoemde essentialia. Daarvan is naar het oordeel van de kantonrechter sprake. [eiseres] heeft met de door haar overgelegde correspondentie voldoende aannemelijk gemaakt dat partijen het erover eens waren dat [gedaagde] zou verhuizen naar de woning in [woonplaats 1] en [eiseres] naar de woning in [woonplaats 2] . Uit de uitgebreide correspondentie tussen partijen blijkt dat zij daarbij niet over één nacht ijs zijn gegaan. Zij hebben elkaars woning bezichtigd en hebben toestemming gevraagd en gekregen van beide verhuurders. Ook hebben partijen feitelijk al deels uitvoering aan de overeenkomst gegeven door een deel van hun inboedel te verhuizen naar de andere woning. De enkele omstandigheid dat [gedaagde] en [eiseres] nog geen indeplaatsstelling hadden ondertekend is voor de vraag of tussen [eiseres] en [gedaagde] een overeenkomst tot stand is gekomen niet van belang. Deze documenten zien immers op de relatie tussen huurder en verhuurder en niet op relatie tussen [eiseres] en [gedaagde] . Evenmin is gebleken dat door partijen enig voorbehoud is gemaakt. [gedaagde] heeft pas besloten van de woningruil af te zien toen zij op 27 februari 2021 met haar inboedel bij de woning in [woonplaats 1] aankwam. Naar het oordeel van de kantonrechter was op dat moment al sprake van een overeenkomst tussen partijen waarvan de nakoming kon worden afgedwongen. Het stond [gedaagde] dus niet meer vrij de woningruil te annuleren.
5.5.
Subsidiair voert [gedaagde] aan dat de overeenkomst tot stand is gekomen onder invloed van een onjuiste voorstelling van zaken. Dit betekent volgens [gedaagde] dat in een bodemprocedure de overeenkomst op grond van dwaling dient te worden ontbonden en dat de vordering in kort geding nu niet toewijsbaar is. Volgens [gedaagde] zou [eiseres] hebben gezegd dat de woning er op 27 februari 2021 netjes uit zou zien, maar toen [gedaagde] in de woning aankwam bleek dat deze niet leeg was en in een deplorabele staat verkeerde. Zo was de woning vies, waren er nog dieren in de woning aanwezig en werd zij geconfronteerd met lelijk schilderwerk en een lekkende dakkapel. Ook bleek sprake te zijn van eigenhandig aangebrachte veranderingen in de woning, waarvoor geldt dat [gedaagde] zelf verantwoordelijk zou zijn voor het onderhoud daaraan.
5.6.
Beoordeeld dient te worden of [gedaagde] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat een beroep op dwaling in een bodemprocedure zou kunnen slagen. Naar het oordeel van de kantonrechter is dit niet het geval. [eiseres] heeft betwist dat zij aan [gedaagde] heeft medegedeeld dat de woning op 27 februari 2021 er netjes uit zou zien. [eiseres] heeft aangevoerd dat zij daar op dat moment ook nog niet toe verplicht was omdat partijen hadden afgesproken dat de woning uiterlijk op 1 maart 2021 leeg zou worden opgeleverd. Zij wilde [gedaagde] juist tegemoetkomen door haar alvast de mogelijkheid te bieden haar spullen naar de woning te verhuizen, maar wist niet dat [gedaagde] ook direct in de woning dacht te kunnen verblijven. Verder erkent [eiseres] dat sprake was van een lekkage aan de dakkapel, maar deze was volgens haar niet ernstig en zou nog worden verholpen, wat ook gebeurd is. Ten slotte betwist [gedaagde] dat het schilderwerk niet zou deugen en betwist zij dat zij [eiseres] er niet op heeft gewezen dat de keuken door haarzelf was verbouwd. Bij deze stand van zaken acht de kantonrechter het niet aannemelijk dat een beroep op dwaling zal slagen. Daarbij is ook relevant dat [gedaagde] de woning zelf eerder heeft bezichtigd en daarbij de gelegenheid heeft gehad om aan [eiseres] vragen te kunnen stellen over de staat van de woning en andere omstandigheden die voor haar van belang waren. Zelfs al zou worden aangenomen dat door [eiseres] mededelingen zijn gedaan waardoor bij [gedaagde] een onjuiste voorstelling van zaken is ontstaan, is onvoldoende gebleken dat [eiseres] had moeten begrijpen dat de omstandigheden waaromtrent [gedaagde] stelt te hebben gedwaald voor haar van doorslaggevende betekenis waren.
5.7.
[gedaagde] voert verder nog aan dat nakoming feitelijk onmogelijk is. Volgens [gedaagde] zijn de woningbouwverenigingen niet langer bereid hun medewerking verlenen en ligt er geen akte van indeplaatsstelling meer voor ondertekening gereed. De kantonrechter verwerpt dit verweer. Van belang is dat [eiseres] (slechts) heeft gevorderd dat [gedaagde] haar medewerking verleend aan de overeengekomen woningruil. Dat het voor [gedaagde] zelf feitelijk onmogelijk is om aan de woningruil haar medewerking te verlenen is niet gebleken. Van [gedaagde] mag worden verwacht dat zij al het redelijke in het werk stelt om de woningruil door te laten gaan. Uiteraard is de instemming van de woningbouwverenigingen wel noodzakelijk om de overeengekomen woningruil te kunnen uitvoeren. Op voorhand kan echter niet worden aangenomen dat de woningbouwverenigingen thans geen akkoord meer zullen geven, nu zij dat eerder al wel hebben gedaan. [eiseres] heeft betwist dat GroenWest niet meer bereid is om aan de indeplaatsstelling mee te werken. Zij heeft ter zitting verklaard dat GroenWest de uitkomst van deze procedure zal afwachten. [gedaagde] heeft weliswaar aangevoerd dat Elan Wonen geen toestemming meer zal verlenen, maar zij heeft nagelaten dit op enigerlei wijze te onderbouwen zodat de kantonrechter hieraan voorbij zal gaan.
5.8.
[gedaagde] heeft nog aangevoerd dat haar omstandigheden inmiddels gewijzigd zijn in die zin dat haar zoon naar speciaal onderwijs in [woonplaats 2] kan. Ook stelt zij dat zij inmiddels een weerbaarheidstraining volgt en in [woonplaats 2] wil blijven wonen. Voor zover [gedaagde] hiermee een beroep op een belangenafweging doet is de kantonrechter van oordeel dat beroep niet kan slagen. Deze omstandigheden leggen tegenover het belang dat [eiseres] heeft bij nakoming van de overeenkomst onvoldoende gewicht in de schaal.
5.9.
De conclusie is dat de primaire vordering van [eiseres] kan worden toegewezen. [gedaagde] zal dus, zoals gevorderd, worden veroordeeld tot het verlenen van medewerking aan de woningruil tussen partijen. De termijn die [eiseres] stelt om tot ontruiming van de woning over te gaan acht de kantonrechter echter onvoldoende. Deze zal worden gesteld op één maand na betekening van het vonnis.
5.10.
Als prikkel tot nakoming zal ook een dwangsom worden toegewezen. De kantonrechter ziet wel aanleiding om deze fors te matigen en te maximaliseren. Toegewezen zal worden een dwangsom van € 100,00 per overtreding per dag met een maximum van € 5.000,00.
5.11.
Nu de primaire vordering van [eiseres] wordt toegewezen wordt aan de subsidiaire vordering niet toegekomen.
5.12.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat zij ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
beveelt [gedaagde] om binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis haar medewerking te verlenen aan de woningruil, waaronder de vereiste formaliteiten van de indeplaatsstelling en de akte van indeplaatsstelling te ondertekenen zodat [eiseres] alsnog naar de woning aan [adres 2] te [woonplaats 2] kan verhuizen en dat [gedaagde] naar de woning van [eiseres] te [woonplaats 1] kan verhuizen;
6.2.
beveelt [gedaagde] om [eiseres] binnen één maand na het tekenen van de akte van indeplaatsstelling toegang te verschaffen tot de woning aan [adres 2] en deze woning te verlaten, haar inboedel mee te nemen en de woning niet meer te betreden;
6.3.
bepaalt dat [gedaagde] voor elke dag dat zij in strijd handelt met het onder 6.1. en/of 6.2. bepaalde aan [eiseres] een dwangsom verbeurt van € 100,00 per overtreding tot een maximum van € 5.000,00;
6.4.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiseres] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 85,81
griffierecht € 85,00
salaris gemachtigde € 480,00;
6.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter