ECLI:NL:RBNHO:2021:4958

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 juni 2021
Publicatiedatum
18 juni 2021
Zaaknummer
8244254 \ CV EXPL 19-19959
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtvaartpassagier en buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 16 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Lufthansa Deutsche Aktiengesellschaft. De passagier had een vordering ingesteld wegens vertraging van zijn vlucht van Amsterdam naar Split via Frankfurt op 26 juni 2019. De passagier claimde compensatie van € 250,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annulering of langdurige vertraging van vluchten. De passagier arriveerde met meer dan drie uur vertraging op zijn eindbestemming en vorderde daarnaast buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.

De luchtvaartmaatschappij betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk het intrekken van een slot door de luchtverkeersleiding. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder voldoende had aangetoond dat de vertraging was veroorzaakt door deze buitengewone omstandigheden en dat de passagier niet had voldaan aan zijn substantiëringsplicht. De kantonrechter concludeerde dat de passagier niet in zijn vordering kon worden ontvangen, omdat de vervoerder niet aansprakelijk was voor de vertraging.

De vordering van de passagier werd afgewezen en hij werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De kantonrechter benadrukte dat de vervoerder alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen en dat de passagier niet had aangetoond dat er eerder beschikbare plaatsen waren op andere vluchten. Het vonnis werd uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8244254 \ CV EXPL 19-19959
Uitspraakdatum: 16 juni 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats]
eiser
hierna te noemen de passagier
gemachtigde mr. D.E. Lof en mw. E. Doulgeropoulos
tegen
de rechtspersoon naar Duits recht
Lufthansa Deutsche Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland), mede kantoorhoudende te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 22 november 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan laatstgenoemde de passagier diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Frankfurt am Main Airport (Duitsland) naar Split Airport (Kroatië) op 26 juni 2019.
2.2.
De vlucht van Amsterdam naar Frankfurt (hierna: de vlucht) heeft vertraging opgelopen, waarna de passagier de aansluitende vlucht heeft gemist. De passagier is omgeboekt en met de vervangende vlucht met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming aangekomen.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf datum vlucht tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 37,50 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt bij de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
De vervoerder heeft betoogd dat de passagier niet aan zijn substantiëringsplicht heeft voldaan omdat hij heeft nagelaten te vermelden hoe laat hij in Split is aangekomen. De kantonrechter overweegt dat de substantiëringsplicht niet inhoudt dat de passagier de exacte aankomsttijd op de eindbestemming en de manier waarop hij daarheen is vervoerd moet vermelden, maar dat hij de hem bekende verweren van gedaagde en de gronden daarvoor dient te vermelden, zodat het geschil reeds in de dagvaarding zo volledig mogelijk wordt weergegeven. Gesteld noch gebleken is dat het verweer van de vervoerder reeds bij de passagier bekend was. De kantonrechter zal dan ook aan dit verweer van de vervoerder voorbijgaan. Voor zover de vervoerder heeft bedoeld dat de passagier niet heeft voldaan aan de stelplicht, wordt opgemerkt dat de passagier in repliek heeft gesteld dat hij om 18:08 uur in Split is aangekomen, hetgeen de vervoerder niet heeft betwist. Hiermee is het gebrek in de stelplicht van de passagier hersteld. De kantonrechter oordeelt dat de vervoerder hierdoor niet in zijn procesbelang is geschaad, nu de vervoerder de gelegenheid had hierop bij dupliek te reageren en hij ook al in de conclusie van antwoord inhoudelijk verweer heeft gevoerd tegen de vordering, welk verweer niet afhankelijk is van de precieze aankomsttijd van de passagier op de eindbestemming.
4.3.
Vast staat dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen op de eindbestemming, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient de vervoerder in het voorkomende geval aan te tonen dat hij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien hij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van zijn onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee hij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden.
4.4.
De vervoerder beroept zich op buitengewone omstandigheden. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de vervoerder de vluchtrapporten en de ‘slot history’ van vlucht LH986 en vlucht LH987 overgelegd. De vervoerder betoogt dat de luchtverkeersleiding om 04:10 uur UTC het slot, van 06:10 uur UTC, van de voorafgaande vlucht introk en een nieuw slot van 06:42 uur UTC heeft opgelegd. Vervolgens is het slot nog een aantal keer gewijzigd tot dat een slot van 06:49 uur UTC is toegekend en het toestel dit slot heeft gebruikt. Ook al noemt het vluchtrapport de “crew rotation”, de werkelijke vertragingsoorzaak, is het door de luchtverkeersinleiding ingetrokken slot. Op het moment dat het slot werd ingetrokken kon immers nog geen sprake zijn van “crew rotation”, aldus de vervoerder. De vlucht in kwestie stond gepland te vertrekken om 08:00 uur UTC. De vlucht heeft echter 41 minuten vertraging opgelopen vanwege de vertraagde uitvoering van de voorafgaande vlucht en daarbij nog 5 minuten vertraging vanwege beperkingen van de luchtverkeerleiding. De bemanning van de vluchten moet gevolg geven aan de instructie van de luchtverkeersleiding, ongeacht waarom de luchtverkeersleiding een bepaalde instructie geeft. Het toestel is uiteindelijk om 08:46 uur UTC vertrokken en om 09:41 uur UTC (11:41 uur lokale tijd) met een vertraging van 36 minuten in Frankfurt aangekomen. De passagier heeft als gevolg hiervan de aansluitende vlucht, met geplande vertrektijd 12:05 uur lokale tijd, gemist, aldus nog steeds de vervoerder.
4.5.
De vervoerder heeft naar het oordeel van de kantonrechter met de door hem overgelegde stukken en zijn toelichting daarop voldoende aangetoond dat de luchtverkeersleiding meerdere malen een nieuw slot heeft opgelegd aan de voorafgaande vlucht en de vlucht in kwestie. Het betreft besluiten die specifiek waren gericht aan het toestel waarmee de vlucht is uitgevoerd wegens vertragingscode 83 (ATFM due to RESTRICTION AT DESTINATION AIRPORT, airport and/or runway closed due to obstruction, industrial action, staff shortage, political unrest, noise abatement, night curfew, special flights) en vertragingscode 81 (ATFM due to ATC EN-ROUTE DEMAND/CAPACITY, standard demand/capacity problems). Wanneer een vlucht een nieuw slot opgelegd krijgt, heeft deze vlucht niet de mogelijkheid om toch eerder te vertrekken. Een nieuw slot opgelegd door de luchtverkeersleiding moet immers altijd worden opgevolgd. Een nieuw slot is niet inherent aan de normale bedrijfsuitoefening en ligt buiten de macht van een luchtvaartmaatschappij. Gesteld nog gebleken is dat de vervoerder zelf om een nieuw slot heeft verzocht. Daarbij heeft de vervoerder voldoende aannemelijk gemaakt dat niet de “crew rotation” maar de opgelegde nieuwe slottijden de vertraging hebben veroorzaakt. Naar het oordeel van de kantonrechter zijn in dit geval de nieuwe slottijden die zijn opgelegd aan de vluchten aan te merken als een buitengewone omstandigheid.
4.6.
Voorts is voldoende gebleken dat de uiteindelijke (langdurige) vertraging van de passagier van meer dan drie uur op de eindbestemming het directe gevolg is geweest van de vertraagde uitvoering van de voorafgaande vlucht en de vlucht in kwestie. De vertraging ontstaan als gevolg van de buitengewone omstandigheden heeft het immers voor de passagier onmogelijk gemaakt om de aansluitende vlucht naar Split te halen.
4.7.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagier te voorkomen dan wel te beperken. Tussen de twee aansluitende vluchten was een overstaptijd van 60 minuten gepland. Een dergelijke overstaptijd wordt door de kantonrechter als onvoldoende gekwalificeerd, aangezien de minimale overstaptijd te Frankfurt 45 minuten is en in beginsel een minimale buffer van 20 minuten noodzakelijk wordt geacht. De passagier had te Frankfurt echter een aankomstvertraging van 36 minuten zodat hij, ook al zou de vervoerder voldoende reservetijd in acht hebben genomen, de aansluitende vlucht niet meer kon halen. De vervoerder heeft voorts toegelicht dat hij de passagier naar het eerst mogelijke alternatief, waarop plaatsen beschikbaar waren, heeft omgeboekt. De passagier betwist dat er geen plek was op eerdere vluchten, maar laat na aan te tonen dat op een eerdere vlucht nog plek voor hem beschikbaar was. De passagier is uiteindelijk met de vervangende vlucht met een vertraging van 4 uur en 28 minuten op de eindbestemming aangekomen. Niet gebleken is dat er in de gegeven omstandigheden meer van de vervoerder kon worden verwacht. De door de passagier verzochte compensatie met de daarover verzochte wettelijke rente zal daarom worden afgewezen.
4.8.
De proceskosten komen voor rekening van de passagier, omdat deze ongelijk krijgt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 150,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder;
5.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter