In deze zaak hebben de passagiers, die een vervoersovereenkomst hadden gesloten met TAP Air Portugal, compensatie geëist voor een vertraging van meer dan drie uur op hun vlucht van Madeira naar Amsterdam op 13 januari 2020. De passagiers hebben een verzoek ingediend tot betaling van € 800,00 aan compensatie, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder heeft de verschuldigdheid van deze compensatie betwist en aangevoerd dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk het opleggen van slotrestricties door de luchtverkeersleiding.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen. Vervolgens is beoordeeld of de vervoerder voldoende bewijs heeft geleverd dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De vervoerder stelde dat de vertraging was veroorzaakt door een eerdere vlucht die met vertraging was uitgevoerd, wat leidde tot een nieuw slot dat door de luchtverkeersleiding was opgelegd. De kantonrechter oordeelde dat deze omstandigheden inderdaad als buitengewone omstandigheden kunnen worden aangemerkt, waardoor de vervoerder niet aansprakelijk was voor de compensatie.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter het verzoek van de passagiers afgewezen en hen veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de vervoerder. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep open tegen deze beschikking.