ECLI:NL:RBNHO:2021:4961

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 juni 2021
Publicatiedatum
18 juni 2021
Zaaknummer
8226772 \ CV EXPL 19-19290
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtvaartpassagier en buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 9 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft. De passagier had een vordering ingesteld wegens vertraging van haar vlucht van Amsterdam-Schiphol naar Sarajevo, die op 5 september 2019 plaatsvond. De passagier arriveerde met meer dan drie uur vertraging op haar eindbestemming, wat aanleiding gaf tot een verzoek om compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De passagier vorderde een bedrag van € 250,00, vermeerderd met rente en kosten, terwijl de vervoerder betwistte dat zij aansprakelijk was voor de vertraging.

De vervoerder voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk het intrekken van het toegewezen slot door de luchtverkeersleiding, wat leidde tot een nieuwe slottoewijzing. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder voldoende had aangetoond dat de vertraging was veroorzaakt door deze buitengewone omstandigheden en dat de vervoerder alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen. De kantonrechter wees de vordering van de passagier af en veroordeelde haar tot betaling van de proceskosten.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van luchtvaartmaatschappijen in gevallen van vertraging en de voorwaarden waaronder zij zich kunnen beroepen op buitengewone omstandigheden. De beslissing is van belang voor passagiers die compensatie eisen voor vertragingen en voor luchtvaartmaatschappijen die hun aansprakelijkheid willen beperken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8226772 \ CV EXPL 19-19290
Uitspraakdatum: 9 juni 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats]
eiseres
hierna te noemen de passagier
gemachtigde mr. D.E. Lof
tegen
de rechtspersoon naar Duits recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland), onder andere kantoorhoudende te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 13 november 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan laatstgenoemde de passagier diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via München (Duitsland) naar Sarajevo (Bosnië en Herzegovina
)op 5 september 2019, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht van Amsterdam-Schiphol Airport naar München is met vertraging uitgevoerd, waarna de passagier de aansluitende vlucht heeft gemist. De passagier is omgeboekt en met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming aangekomen.
2.3.
Airhelp heeft namens de passagier compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van de vlucht tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 37,50 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt bij de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
De vervoerder heeft betoogd dat de passagier niet aan haar substantiëringsplicht heeft voldaan, omdat zij heeft nagelaten te vermelden hoe laat zij in Sarajevo is aangekomen. De kantonrechter overweegt dat de substantiëringsplicht niet inhoudt dat de passagier de exacte aankomsttijd op de eindbestemming en de manier waarop zij daarheen is vervoerd vermeldt, maar het weergeven van bekende verweren van gedaagde en de gronden daarvoor, zodat het geschil reeds in de dagvaarding zo volledig mogelijk wordt weergegeven. Gesteld noch gebleken is dat het verweer van de vervoerder reeds bij de passagier bekend was. De kantonrechter zal dan ook aan dit verweer van de vervoerder voorbijgaan. Voor zover de vervoerder heeft bedoeld dat de passagier niet heeft voldaan aan de stelplicht, wordt opgemerkt dat de passagier in repliek heeft gesteld dat zij met de door de vervoerder aangeboden alternatieve vlucht om 15:45 uur in Sarajevo is aangekomen, hetgeen de vervoerder niet heeft betwist. Hiermee is het gebrek in de stelplicht van de passagier hersteld. De kantonrechter oordeelt dat de vervoerder hierdoor niet in zijn procesbelang is geschaad, nu de vervoerder de gelegenheid had hierop bij dupliek te reageren en hij ook al in de conclusie van antwoord inhoudelijk verweer heeft gevoerd tegen de vordering, welk verweer niet afhankelijk is van de precieze aankomsttijd van de passagier op de eindbestemming.
4.3.
Niet in geschil is dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur op haar eindbestemming is gearriveerd, zodat er in beginsel een compensatieplicht op de vervoerder rust. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
4.4.
De vervoerder voert aan dat de vlucht van Amsterdam-Schiphol Airport naar München gepland stond te vertrekken om 06:50 uur UTC. De luchtverkeersleiding heeft echter het toegewezen slot ingetrokken, vanwege vertragingscode 82, en na meerdere wijzigingen uiteindelijk een slot van 07:22 uur UTC opgelegd. De vlucht heeft dit slot gebruikt en is om 07:22 uur UTC opgestegen. De vertrekvertraging van 8 minuten wordt berekend bij de gate. De werkelijke vertraging is gelegen in de slot-vertraging. Toen de vlucht om 06:58 uur UTC de gate verliet (om plaats te maken voor een ander vliegtuig), was al bekend dat op het slot van 07:12 uur UTC en uiteindelijk het slot van 07:22 uur UTC moest worden gewacht. De vervoerder moet gevolg geven aan de instructies van de luchtverkeersleiding, ongeacht waarom de luchtverkeersleiding een bepaalde instructie geeft. De vervoerder doet dan ook terecht een beroep op buitengewone omstandigheden, aldus de vervoerder. De vlucht kwam om 08:37 uur UTC, met een vertraging van 27 minuten, in München. De passagier heeft de vlucht naar Sarajevo, met gepland vertrek om 08:50 uur UTC) gemist. De passagier is vervolgens omgeboekt naar de eerstvolgende vlucht met plaats naar Sarajevo.
4.5.
De vervoerder heeft naar het oordeel van de kantonrechter met de door hem overgelegde stukken en zijn toelichting daarop voldoende aangetoond dat de luchtverkeersleiding meerdere malen een nieuw slot heeft opgelegd aan de vlucht. Wanneer een vlucht een nieuw slot opgelegd krijgt heeft deze vlucht niet de mogelijkheid om toch eerder te vertrekken. Een nieuw slot opgelegd door de luchtverkeersleiding moet altijd worden opgevolgd. Naar het oordeel van de kantonrechter zijn in dit geval de nieuwe slottijden aan te merken als een buitengewone omstandigheid. Een nieuw slot is immers niet inherent aan de normale bedrijfsuitoefening en ligt buiten de macht van een luchtvaartmaatschappij. Voorts is voldoende gebleken dat de uiteindelijke (langdurige) vertraging van de passagier van meer dan drie uur op de eindbestemming het directe gevolg is geweest van de vertraagde uitvoering van de vlucht. De vertraging ontstaan als gevolg van buitengewone omstandigheden heeft het immers voor de passagier onmogelijk gemaakt om de aansluitende naar Sarajevo te halen. De vertraging op de eindbestemming van de passagier is dan ook het gevolg van buitengewone omstandigheden.
4.6.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagier te voorkomen dan wel te beperken. Tussen de twee aansluitende vluchten was een overstaptijd van 40 minuten gepland. Een dergelijke overstaptijd wordt door de kantonrechter als onvoldoende gekwalificeerd, aangezien de minimale overstaptijd te München 30 minuten bedraagt en in beginsel een minimale buffer van 20 minuten noodzakelijk wordt geacht. De passagier had te München echter een aankomstvertraging van 27 minuten zodat zij, ook al zou de vervoerder voldoende reservetijd in acht hebben genomen, de aansluitende vlucht niet meer had kunnen halen. Daarbij heeft de vervoerder toegelicht dat hij de passagier naar de eerst mogelijke vervoersmogelijkheid met voldoende plaats heeft omgeboekt.
De conclusie is dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging te voorkomen, zodat het beroep van de vervoerder op buitengewone omstandigheden slaagt. De vordering tot betaling van compensatie op grond van artikel 7 van de Verordening wordt dan ook afgewezen.
4.7.
De proceskosten komen voor rekening van de passagier, omdat deze ongelijk krijgt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 150,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder;
5.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter