In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 9 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft. De passagier had een vordering ingesteld wegens vertraging van haar vlucht van Amsterdam-Schiphol naar Sarajevo, die op 5 september 2019 plaatsvond. De passagier arriveerde met meer dan drie uur vertraging op haar eindbestemming, wat aanleiding gaf tot een verzoek om compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De passagier vorderde een bedrag van € 250,00, vermeerderd met rente en kosten, terwijl de vervoerder betwistte dat zij aansprakelijk was voor de vertraging.
De vervoerder voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk het intrekken van het toegewezen slot door de luchtverkeersleiding, wat leidde tot een nieuwe slottoewijzing. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder voldoende had aangetoond dat de vertraging was veroorzaakt door deze buitengewone omstandigheden en dat de vervoerder alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen. De kantonrechter wees de vordering van de passagier af en veroordeelde haar tot betaling van de proceskosten.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van luchtvaartmaatschappijen in gevallen van vertraging en de voorwaarden waaronder zij zich kunnen beroepen op buitengewone omstandigheden. De beslissing is van belang voor passagiers die compensatie eisen voor vertragingen en voor luchtvaartmaatschappijen die hun aansprakelijkheid willen beperken.