In deze civiele procedure vordert eiser [K] schadevergoeding van gedaagde [A] naar aanleiding van een strafrechtelijke veroordeling die beide partijen hebben ondergaan. Op 1 december 2016 zijn zij door de rechtbank Amsterdam veroordeeld voor hun betrokkenheid bij een criminele organisatie en bedrieglijke bankbreuk. [A] kreeg een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden, terwijl [K] onvoorwaardelijk 12 maanden gevangenisstraf kreeg en een verbod om als bestuurder van een vennootschap op te treden voor 5 jaar.
Eiser stelt dat zijn veroordeling is gebaseerd op een valse verklaring van [A] tegenover de FIOD en een vals opgemaakte notariële akte. Hij vordert in deze civiele procedure een schadevergoeding van € 100.200,-, bestaande uit schade door onterecht ondergane gevangenisstraf, inkomstenderving en reputatieschade. Gedaagde [A] betwist de onrechtmatigheid van zijn handelen en stelt dat er geen direct verband is tussen zijn vermeende onrechtmatige daad en de veroordeling van [K].
De rechtbank heeft de vordering van [K] afgewezen. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat de veroordeling van [K] is gebaseerd op de door [A] afgelegde verklaring of de notariële akte. Bovendien heeft [K] niet de gelegenheid benut om het bewijs te leveren dat de rechtbank Amsterdam heeft gebruikt voor zijn veroordeling. De rechtbank oordeelt dat de vordering niet onderbouwd is en dat [K] de proceskosten moet betalen, die aan de zijde van [A] zijn begroot op € 3.623,-.