ECLI:NL:RBNHO:2021:4980

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 juni 2021
Publicatiedatum
21 juni 2021
Zaaknummer
C/15/311072 / HA ZA 20-779
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civiele procedure over schadevergoeding na strafrechtelijke veroordeling wegens bedrieglijke bankbreuk

In deze civiele procedure vordert eiser [K] schadevergoeding van gedaagde [A] naar aanleiding van een strafrechtelijke veroordeling die beide partijen hebben ondergaan. Op 1 december 2016 zijn zij door de rechtbank Amsterdam veroordeeld voor hun betrokkenheid bij een criminele organisatie en bedrieglijke bankbreuk. [A] kreeg een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden, terwijl [K] onvoorwaardelijk 12 maanden gevangenisstraf kreeg en een verbod om als bestuurder van een vennootschap op te treden voor 5 jaar.

Eiser stelt dat zijn veroordeling is gebaseerd op een valse verklaring van [A] tegenover de FIOD en een vals opgemaakte notariële akte. Hij vordert in deze civiele procedure een schadevergoeding van € 100.200,-, bestaande uit schade door onterecht ondergane gevangenisstraf, inkomstenderving en reputatieschade. Gedaagde [A] betwist de onrechtmatigheid van zijn handelen en stelt dat er geen direct verband is tussen zijn vermeende onrechtmatige daad en de veroordeling van [K].

De rechtbank heeft de vordering van [K] afgewezen. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat de veroordeling van [K] is gebaseerd op de door [A] afgelegde verklaring of de notariële akte. Bovendien heeft [K] niet de gelegenheid benut om het bewijs te leveren dat de rechtbank Amsterdam heeft gebruikt voor zijn veroordeling. De rechtbank oordeelt dat de vordering niet onderbouwd is en dat [K] de proceskosten moet betalen, die aan de zijde van [A] zijn begroot op € 3.623,-.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/311072 / HA ZA 20-779
Vonnis van 23 juni 2021 (bij vervroeging)
in de zaak van
[K],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. J.G. Roethof te Arnhem,
tegen
[A],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. F. Teuben te Haarlem.
Partijen zullen hierna [K] en [A] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 6 oktober 2020
  • de conclusie van antwoord van 27 januari 2021
  • het tussenvonnis van 10 februari 2021
  • de mondelinge behandeling via Skype op 7 juni 2021, waarna partijen vonnis hebben gevraagd.

2.Waar gaat het in deze zaak om?

2.1.
Beide partijen zijn bij vonnis van 1 december 2016 van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam strafrechtelijk veroordeeld. [A] wegens medeplegen van en medeplichtigheid aan bedrieglijke bankbreuk tot een gevangenisstraf van 4 maanden voorwaardelijk en [K] wegens deelneming aan een criminele organisatie en medeplegen van bedrieglijke bankbreuk tot een gevangenisstraf van 12 maanden onvoorwaardelijk en een verbod om het beroep van bestuurder van een vennootschap uit te oefenen voor een periode van 5 jaar.
Vordering van [K]
2.2.
In deze civiele procedure stelt [K] dat zijn veroordeling is gebaseerd op een valse verklaring van [A] tegenover de FIOD en op een door [A] valselijk opgemaakte notariële akte. In die akte verklaart [A] – zakelijk weergegeven – dat hij [K] de aandelen in Jimbo Catering heeft verkocht, terwijl dat niet zo was.
Een en ander levert een onrechtmatige daad op van [A], aldus [K]. De schade die hij heeft geleden bestaat uit drie onderdelen:
  • € 29.200,- wegens 365 dagen ten onrechte ondergane gevangenisstraf
  • € 46.000,- wegens inkomstenderving als DGA
  • € 25.000,- wegens reputatieschade.
In de dagvaarding werd een bedrag van € 120.200,- gevorderd. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat dat op een optelfout berust en heeft [K] de vordering verminderd tot € 100.200,-.
Verweer van [A]
2.3.
[A] stelt dat hij geen onrechtmatige daad jegens [K] heeft gepleegd. En zelfs al zou dat het geval zijn, dan is er geen direct verband tussen die onrechtmatige daad en de veroordeling van [K].
De vordering moet dus worden afgewezen.
Het strafvonnis van de rechtbank Amsterdam
2.4.
In het strafvonnis tegen [K] vat de rechtbank die zaak als volgt samen:
“De rechtbank Amsterdam heeft op 1 december 2016 uitspraak gedaan ten aanzien van 14 verdachten in de mega-fraudezaak “Bommel”.
Zeven hoofdverdachten zijn veroordeeld voor onder meer deelname aan een criminele organisatie, gericht op met name grootscheepse faillissementsfraude en flessentrekkerij, en voor flessentrekkerij dan wel faillissementsfraude. De criminele organisatie heeft voor deze activiteiten gedurende in totaal 4,5 jaar 14 ‘plof’vennootschappen gebruikt, waarbij ruim 300 leveranciers onbetaald zijn gebleven, met een totaal benadelingsbedrag van circa € 2,5 miljoen.
Verdachte leverde plofbv’s en andere vennootschappen waarmee de fraude kon worden gepleegd. Hij leverde katvangers vlak voor het faillissement. Bij het afwikkelen van faillissementen wierp hij mistgordijnen op bij curatoren.” [1]
Ook in de strafzaak is door [K] het verweer gevoerd dat afgelegde verklaringen niet betrouwbaar zijn. Daarop heeft de rechtbank als volgt gereageerd:
“In het dossier zijn door meerdere verdachten verklaringen afgelegd. Die verdachten hebben daarbij in sommige gevallen zichzelf belast, maar vrijwel altijd ook anderen. De rechtbank neemt als uitgangspunt dat behoedzaam en met enige terughoudendheid met deze verklaringen dient te worden omgegaan. Verdachten kunnen immers – ook als ze tevens zichzelf belasten – een belang hebben om hun eigen rol kleiner te maken en de rol van andere verdachten groter.
Naar het oordeel van de rechtbank zal steeds opnieuw moeten worden beoordeeld of er voldoende steunbewijs is voor een bepaald deel van een, door een andere verdachte betwiste, verklaring. Gelet hierop zal de rechtbank ervan uitgaan dat door verdachten betwiste delen van de verklaring van een andere verdachte slechts dan voor het bewijs bruikbaar zijn als daarvoor steunbewijs uit een andere bron aanwezig is.”
En bij de op te leggen straf overweegt de rechtbank het volgende:
“De fraude heeft zich over een lange periode voorgedaan, met een veelvoud aan misbruikte vennootschappen. Verdachte is dus herhaaldelijk opnieuw de fout ingegaan. En dat is bepaald niet voor het eerst. Verdachte is, zo blijkt uit zijn strafblad, veelvuldig veroordeeld voor fraude. De rechtbank neemt het verdachte vooral kwalijk dat hij na zijn eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten en zijn wetenschap over het oogmerk van de criminele organisatie onbekommerd is doorgegaan met zijn werkzaamheden voor de criminele organisatie. De rechtbank slaat ook acht op het feit dat verdachte de schuld op anderen probeert te schuiven en onder valse naam heeft gewerkt, onder meer door de valse naam [naam 1] te gebruiken in contacten met curatoren.”
Beoordeling van de vordering in deze zaak
2.5.
Tegen de achtergrond van deze overwegingen en oordelen van de rechtbank Amsterdam valt niet onmiddellijk in te zien dat [K] veroordeeld is op grond van een valse verklaring van [A] en een valse akte. Integendeel. Het gaat om een veelheid van strafbare feiten. Het vonnis is inmiddels onherroepelijk. De officier van justitie en [K] zijn beiden niet tegen het vonnis in hoger beroep gegaan.
2.6.
Bij het tussenvonnis van 10 februari 2021 van deze rechtbank is [K] daarom in de gelegenheid gesteld om zijn vordering te onderbouwen. Aan hem is verzocht om in deze civiele zaak het bewijsmiddelenoverzicht toe te sturen, dat hoort bij het tegen hem uitgesproken strafvonnis. Dat overzicht is niet openbaar en daaruit zou blijken welke bewijsmiddelen de rechtbank Amsterdam heeft gebruikt bij de bewezenverklaring.
2.7.
Van die gelegenheid heeft [K] echter geen gebruik gemaakt. Hij heeft voorafgaande aan de mondelinge behandeling wel een aantal door hem zelf geselecteerde bewijsmiddelen uit het strafdossier toegezonden, maar dat is niet waar het om gaat. Op deze manier is nog steeds niet duidelijk welke rol de FIOD-verklaring van [A] en de notariële akte (die overigens bij een huiszoeking in Spanje bij [K] is aangetroffen) hebben gespeeld bij de veroordeling van [K].
Ook de enkele mededeling tijdens de mondelinge behandeling dat “de veroordeling hoofdzakelijk stoelt op de verklaring van [A] bij de FIOD en de valse akte” onderbouwt de vordering niet.
Met andere woorden, [K] heeft zijn vordering niet onderbouwd. Dat betekent dat aan bewijslevering niet wordt toegekomen en dat de vordering moet worden afgewezen.
Proceskosten
2.8.
[K] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De kosten aan de zijde van [A] worden begroot op:
- griffierecht € 83,00
- salaris advocaat €
3.540,00(2,0 punt × tarief € 1.770,00)
Totaal € 3.623,00.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt [K] in de proceskosten, aan de zijde van [A] tot op heden begroot op € 3.623,-,
3.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2021.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam 1 december 2016 ECLI:NL:RBAMS:2016:7889