ECLI:NL:RBNHO:2021:5034

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 juni 2021
Publicatiedatum
22 juni 2021
Zaaknummer
C/15/301139 / HA ZA 20-190
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewindvoering en verhaalsrecht op onder bewind gesteld vermogen

In deze bodemzaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 23 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Bewindvoerder en de erven van [erflater]. De Bewindvoerder stelde dat de erven zich zonder zijn medeweten hebben verhaald op vermogen dat onder het beschermingsbewind viel. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 18 november 2020 de Bewindvoerder toegelaten tot bewijsvoering over de herkomst van het saldo op de Protecta-rekening van [eiser 2]. De rechtbank heeft beoordeeld of de Bewindvoerder erin is geslaagd het bewijs te leveren dat het saldo op de rekening bestond uit geldbedragen die afkomstig waren uit de nalatenschap van de vader van [eiser 2]. De erven hebben betoogd dat de Bewindvoerder niet is geslaagd in zijn bewijsvoering en dat de gelden niet onder het bewind vallen. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de Bewindvoerder het bewijs heeft geleverd dat de bedragen op de Protecta-rekening behoren tot het onder bewind gestelde vermogen. De rechtbank heeft de erven veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 3.724,01 aan de Bewindvoerder, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens zijn de erven in de proceskosten veroordeeld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/301139 / HA ZA 20-190
Vonnis van 23 juni 2021
in de zaak van
[eiser 1]
in hoedanigheid van bewindvoerder in de zin van Titel 19 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek van
[eiser 2],
wonende te [plaats] ,
eiser,
advocaat mr. A.L.E. Ritsema te [plaats] ,
tegen

1.[gedaagden 1] ,

wonende te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. H.G.R. Meulmeester te [plaats] ,
2.
[gedaagden 2],
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. H.G.R. Meulmeester te [plaats] ,
3.
[gedaagden 3],
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. H.G.R. Meulmeester te [plaats] ,
4.
[gedaagden 4],
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. H.G.R. Meulmeester te [plaats] ,
5.
[gedaagden 5],
voorheen wonende te [plaats] ,
6.
[gedaagden 6],
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. H.G.R. Meulmeester te [plaats] ,
7.
[gedaagden 7],
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. H.G.R. Meulmeester te [plaats] ,
8.
[gedaagden 8],
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. H.G.R. Meulmeester te [plaats] ,
9.
[gedaagden 9],
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. H.G.R. Meulmeester te [plaats] ,
10.
[gedaagden 10],
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. H.G.R. Meulmeester te [plaats] ,
11.
[gedaagden 11],
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. H.G.R. Meulmeester te [plaats] ,
12.
[gedaagden 12],
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. H.G.R. Meulmeester te [plaats] ,
13.
[gedaagden 13],
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. H.G.R. Meulmeester te [plaats] ,
14.
[gedaagden 14],
voorheen wonende te [plaats] ,
15.
[gedaagden 15],
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. H.G.R. Meulmeester te [plaats] ,
16.
[gedaagden 16],
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. H.G.R. Meulmeester te [plaats] ,
17.
[gedaagden 17],
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. H.G.R. Meulmeester te [plaats] ,
18.
[gedaagden 18],
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. H.G.R. Meulmeester te [plaats] ,
19.
[gedaagden 19],
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. H.G.R. Meulmeester te [plaats] ,
20.
[gedaagden 20],
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. H.G.R. Meulmeester te [plaats] ,
21.
[gedaagden 21],
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. H.G.R. Meulmeester te [plaats] ,
22.
[gedaagden 22],
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. H.G.R. Meulmeester te [plaats] ,
23.
[gedaagden 23],
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. H.G.R. Meulmeester te [plaats] ,
24.
[gedaagden 24],
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. H.G.R. Meulmeester te [plaats] ,
25.
[gedaagden 25],
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. H.G.R. Meulmeester te [plaats] ,
26.
[gedaagden 26] ,
wonende te [plaats] ,
advocaat mr. H.G.R. Meulmeester te [plaats] ,
27.
[gedaagden 27] ,
voorheen wonende te [plaats] ,
28.
[gedaagden 28] ,
voorheen wonende te [plaats] ,
29.
[gedaagden 29] ,
wonende te [plaats] ,
advocaat mr. H.G.R. Meulmeester te [plaats] ,
30.
[gedaagden 30] ,
wonende te [plaats] ,
advocaat mr. H.G.R. Meulmeester te [plaats] .
Partijen zullen voor zover zij in deze procedure zijn verschenen hierna de Bewindvoerder en de erven genoemd worden.

1.De zaak in het kort

Volgens de Bewindvoerder hebben de erven zich buiten zijn medeweten om verhaald op vermogen dat valt onder het beschermingsbewind. Bij tussenvonnis is de Bewindvoerder toegelaten tot het bewijs dat het geld dat op de bewuste bankrekening stond onder het onder bewind gestelde vermogen viel. In dit vonnis wordt beoordeeld of de Bewindvoerder erin is geslaagd het bewijs te leveren.

2.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 18 november 2020
  • de akte overlegging bewijsstukken van de zijde van de Bewindvoerder
  • de antwoordakte van de zijde van de erven, tevens houdende een verzoek om terug te komen op een beslissing
  • de antwoordakte van de zijde van de Bewindvoerder.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

Het verzoek van de erven om terug te komen op het tussenvonnis van 18 november 2020

2.1.
De erven hebben bij hun antwoordakte de rechtbank verzocht terug te komen op twee overwegingen in het tussenvonnis. Volgens de erven zijn de in het tussenvonnis gegeven overwegingen dat van een processueel ondeelbare rechtsverhouding geen sprake is, en dat de vordering van de Bewindvoerder niet is verjaard, gebaseerd op een onjuiste juridische en/of feitelijke grondslag. Verder hebben de erven in hun akte betoogd dat de verzending van de stuitingsbrief van 12 februari 2014 aan het adres van de executerend deurwaarder geen effect kan hebben gehad, en dat de rechtbank ten onrechte geen acht heeft geslagen op hun verjaringsverweer tegen de gestelde ongerechtvaardigde verrijking, de subsidiaire grondslag van de vordering van de Bewindvoerder.
2.2.
In rechtsoverweging 4.3. van het tussenvonnis geeft de rechtbank aan dat de stuitingsbrief van 12 februari 2014 betrekking heeft op een vordering van [eiser 2] op de erven van € 111.832,86 uit hoofde van een zonder geldige rechtstitel verrichte betaling aan hen door ASN Bank. In de stuitingsbrief doet de bewindvoerder dus een beroep op ongerechtvaardigde verrijking als bedoeld in artikel 6:212 BW. Omdat de Bewindvoerder de erven op 4 februari 2019 heeft gedagvaard, heeft de rechtbank vervolgens in rechtsoverweging 4.5. geconcludeerd dat de Bewindvoerder de verjaring van de vordering van [eiser 2] op de erven tijdig heeft gestuit. Dit geldt dus eveneens voor de subsidiaire grondslag. De rechtbank volgt de erven daarom niet in hun betoog dat in het vonnis van 18 november 2020 geen acht is geslagen op het verweer van de erven tegen de subsidiaire grondslag.
2.3.
De onderbouwing van het verzoek van de erven bestaat voor het overige uit een aanscherping van de al eerder gevoerde verweren. Daarvoor is in deze fase van de procedure echter geen plaats. De verweren van de erven en de aanscherpingen daarvan zullen in een eventuele hoger beroepsprocedure dienen te worden beoordeeld. Omdat naar het oordeel van de rechtbank van een onjuiste juridische en/of feitelijke grondslag geen sprake is, geeft het verzoek van de erven de rechtbank geen aanleiding terug te komen op het tussenvonnis van 18 november 2020.
Bewijs geleverd?
2.4.
Bij het tussenvonnis is de Bewindvoerder toegelaten tot het bewijs van zijn stelling dat het saldo ten tijde van de tweede beslaglegging op de op naam van [eiser 2] gestelde Protecta-rekening behoorde tot hetgeen [eiser 2] uit de nalatenschap van zijn vader heeft verkregen. De Bewindvoerder heeft bij akte vijf nadere producties overgelegd, waaruit volgens de Bewindvoerder genoegzaam blijkt dat het ten tijde van het tweede beslag op het de Protecta-rekening staande bedrag behoorde tot de verkrijgingen van [eiser 2] uit de nalatenschap van zijn vader. Het gaat om de volgende stukken:
Een brief van ASN-Bank van 29 november 2009 aan [eiser 2] , waarin de bank aan [eiser 2] bevestigt een aanmeldingsformulier voor een Protecta-rekening van [eiser 2] te hebben ontvangen, dat zij de gevraagde rekening met nummer [rekeningnummer] heeft geopend, met registratie van [eiser 2] als eerste rekeninghouder, en de Bewindvoerder als gemachtigde.
Rekeningafschriften waarop volgens de Bewindvoerder de uitbetalingen uit de nalatenschap van de vader van [eiser 2] staan vermeld. De Bewindvoerder geeft daarbij aan dat uit de betalingsomschrijvingen blijkt dat de betalingen afkomstig zijn van mr. [notaris] , executeur in de nalatenschap van de vader van [eiser 2] .
Een faxbericht van 13 december 2002 en een brief van 18 december 2006 van mr. [notaris] aan de Bewindvoerder over de aan [eiser 2] uit te keren bedragen. Het faxbericht van 13 december 2002 gaat over een aan [eiser 2] uit te keren dividenduitkering van € 199.125,00, met de aankondiging dat na verrekening met een schuld van € 150.372,00, een bedrag van € 48.753,00 aan [eiser 2] zal worden overgemaakt. In de brief van 18 december 2006 deelt mr. [notaris] de Bewindvoerder mee dat de Beheersmaatschappij [erflater] B.V. per 30 juni 2006 is geliquideerd, en dat in verband daarmee een bedrag van € 22.650,00 is overgemaakt op de bankrekening ten name van [eiser 2] .
Alle bankafschriften van de Protecta-Rekening, behoudens het afschrift met volgnummer 8. Uit het verschil van € 850,00 tussen het saldo van volgnummer 7 en volgnummer 9 leidt de Bewindvoerder af dat op volgnummer 8 een uitkering aan [eiser 2] voor levensonderhoud staat, die ook op diverse andere rekeningafschriften valt te zien.
Bankafschriften van de spaarrekening die is gekoppeld aan de Protecta-rekening. De Bewindvoerder wijst erop dat de bijschrijving op 18 augustus 2008 de overboeking betreft van € 105.000,00 van de Protecta-rekening naar de gekoppelde spaarrekening.
2.5.
De erven concluderen dat de Bewindvoerder niet is geslaagd in het bewijs dat het saldo ten tijde van de tweede beslaglegging op de Protecta-rekening bestond uit geldbedragen die afkomstig waren uit de nalatenschap van de vader van [eiser 2] . De erven voeren per productie daar het volgende voor aan.
ad a.
Uit de bevestigingsbrief van ASN Bank van de opening van de Protecta-rekening blijkt dat [eiser 2] rekeninghouder is, met de Bewindvoerder als gemachtigde. Omdat [eiser 2] gerechtigd is tot het beheer van die rekening kan deze rekening volgens de erven niet worden gezien als een rekening waarover de Bewindvoerder het beheer voerde.
ad. b.
Uit de hierna weergegeven bijschrijvingen blijkt volgens de erven dat rekening [rekeningnummer] geen gebruikelijke bewindsrekening is. Er zijn niet alleen uitkeringen uit de nalatenschap van de vader van [eiser 2] op deze bankrekening gestort, maar ook andere vermogensbestanden van [eiser 2] . De erven wijzen in dit kader op de volgende bijschrijvingen:
17-12-2002 afkomstig van reknr. [rekeningnummer] tnv [erflater] . Houtsberg ad (afgerond) € 84.71921.12.2002 afkomstig van reknr [rekeningnummer] tnv [betrokkene] ad (afgerond) € 48.75321.12.2006 afkomstig van reknr [rekeningnummer] tnv [betrokkene] ad (afgerond) € 22.650.
ad c. d. en e.
In de periode december 2002 tot en met maart 2009 heeft de Protecta-rekening een positief saldo dat varieert van € 84.719,00 naar € 133.573,00 (juni 2006) naar € 4.682 (juni 2009). De betalingen afkomstig van ‘ [betrokkene] ’ tot in totaal € 71.403,00 zijn dividenduitkeringen. De afname van het saldo is het gevolg van de overboeking van € 105.000,00 op 18 augustus 2008 naar een spaarrekening. Voor zover van dat bedrag € 33.587,00 (€ 105.000,00 – de dividenduitkering van in totaal € 71.403) onder het bewind viel, heeft [eiser 2] en/of de Bewindvoerder bewerkstelligd dat dit bedrag is weggevloeid uit het onder bewind gestelde vermogen. Hieruit leiden de erven af dat zij zich niet via de Protecta-rekening hebben verhaald op vermogen dat onder het beschermingsbewind viel, maar op een spaarrekening waarvan ASN Bank heeft verklaard dat het batig saldo berust op een bestaande rechtsverhouding tussen ASN Bank en [eiser 2] . De erven wijzen erop dat uit de Kifid-uitspraak blijkt de Bewindvoerder per e-mail van 25 maart 2009 Robeco heeft verzocht een bankrekening te openen op naam van [eiser 2] , waarna de Bewindvoerder met de telefonische overboeking naar deze rekening het bedrag van € 111.832,86 buiten het onder bewind gestelde vermogen heeft gebracht. De erven stellen dat [eiser 2] en/of de Bewindvoerder aldus € 105.000,00, respectievelijk € 111.832,86, aan het privévermogen van [eiser 2] hebben toegevoegd, waarop de erven zich met recht op mochten verhalen.
2.6.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Bewindvoerder het bewijs geleverd dat het saldo ten tijde van de tweede beslaglegging op de op naam van [eiser 2] gestelde Protecta-rekening behoorde tot hetgeen [eiser 2] uit de nalatenschap van zijn vader heeft verkregen. Bij beschikking van 5 maart 2002 zijn de goederen die [eiser 2] direct of indirect heeft verkregen of nog verkrijgt uit de nalatenschap van zijn vader [erflater] onder bewind gesteld. De rechtbank moet dus beoordelen of de bedragen die op de Protecta-rekening zijn bijgeschreven direct of indirect afkomstig zijn uit de nalatenschap van [erflater] . Bij die beoordeling speelt de tenaamstelling van de bankrekening waarop die gelden zijn ontvangen geen rol. Doorslaggevend is het antwoord op de vraag of de bankrekening is gevoed met bedragen die behoren tot de nalatenschap.
2.7.
Op de Protecta-rekening zijn de volgende bedragen bijgeschreven, met de volgende omschrijving:
17 december 2002 € 84.719,00
[erflater] [adres] aandeel
21 december 2002 € 48.753,00
[betrokkene] [adres] dividend min rek. crt E150372
13 juni 2003 € 62,73
[erflater] [adres] afw. nal. dhr. [erflater]
21 december 2006 € 22.650,00
[betrokkene] [adres] liquidatie uitk
14 juni 2007 € 20,51
cooperatieve unive zorg (…) teveel betaald
1 april 2008 € 32,16
nv unive zorg (…) zie rekeningoverz. d.d. 22-03-08
14 juli 2008 € 247,00
heer mr [notaris] de betalingskenm. slotuitk beheerm
2.8.
De rechtbank volgt de erven niet in hun betoog dat de betalingen van 17 december 2002 (€ 84.719,00), 21 december 2002 (€ 48.753,00) en 21 december 2002 (€ 22.650,00) niet tot het onder bewind gestelde vermogen behoren. De betalingen zijn afkomstig van mr. [notaris] , executeur in de nalatenschap van [erflater] . In de omschrijvingen verwijst de executeur nadrukkelijk naar [erflater] sr. en [betrokkene] , waarmee kennelijk [erflater] wordt bedoeld. Het bewind strekt zich uit tot alle goederen die [eiser 2] direct of indirect uit de nalatenschap van [erflater] verkrijgt. Aangezien niet is aangevoerd en ook niet is gebleken dat [eiser 2] (de) aandelen in de beheersmaatschappij anders dan als erfgenaam in de nalatenschap van zijn vader heeft verkregen hebben de erven hun stelling dat het dividend niet tot het onder bewind gestelde vermogen behoort onvoldoende onderbouwd. In deze procedure staat daarmee vast dat (ook) de gelden die op 17 december 2002, 21 december 2002, en 21 december 2006 op de rekening van [eiser 2] zijn bijgeschreven behoren tot het onder bewind gestelde vermogen. Dit geldt eveneens voor de op 13 juni 2003 en 14 juli 2008 van de executeur ontvangen bedragen en de jaarlijks bijgeschreven rente. De betaling afkomstig van zorgverzekeraar Unive van in totaal € 52,67 is niet afkomstig uit de nalatenschap van de vader van [eiser 2] , en valt dus niet onder het bewind.
2.9.
Op 18 augustus 2008 is een bedrag van € 105.000,00 overgeschreven naar de aan de Protecta-rekening gekoppelde spaarrekening. De rechtbank volgt de erven niet in hun betoog dat dit bedrag daardoor niet langer behoort tot het onder bewind gestelde vermogen.
Het bewind is niet beperkt tot het saldo van de Protecta-rekening of een andere bankrekening van [eiser 2] , zodat het op de spaarrekening overgeschreven bedrag van € 105.000,00 nog steeds tot het onder bewind gestelde vermogen behoorde. Ook de overboeking van het saldo op Protecta-rekening en de spaarrekening van in totaal € 111.832,86 naar de Robecorekening en de terugboeking naar de ASN Bank heeft niet tot gevolg gehad dat dit bedrag daardoor niet langer tot het onder bewind gestelde vermogen behoorde. De verklaring van ASN Bank dat zij gelden onder zich houdt in het kader van een rechtsverhouding met [eiser 2] maakt dat niet anders.
Te betalen bedragen
2.10.
De erven hebben het verstekvonnis van 3 juni 2009 geëxecuteerd, waarna de ASN Bank € 111.832,86 aan de erven heeft uitbetaald. Gelet op de overgelegde stukken, is voor een bedrag van € 52,67 niet komen vast te staan dat dit behoort tot het onder bewind gestelde vermogen. Dit leidt tot de conclusie dat de erven zich zonder rechtsgrond voor een bedrag van € 111.780,22 hebben verhaald op het onder bewind gestelde vermogen van [eiser 2] . In beginsel heeft [eiser 2] er recht op dat dit bedrag weer aan zijn vermogen wordt toegevoegd. De vordering van de Bewindvoerder kan echter niet tegen alle gedaagden worden toegewezen. In het tussenvonnis van 18 november 2020 is immers bepaald dat de Bewindvoerder niet-ontvankelijk is in de vordering tegen gedaagden sub 5, 14, 27 en 28.
2.11.
In antwoord op de vraag van de rechtbank aan de erven in het tussenvonnis om aan te geven tot welk bedrag ieder van hen is verrijkt, hebben de erven verklaard dat zij in afwachting van deze procedure het geïncasseerde bedrag nog niet hebben verdeeld. Dit betekent dat ieder van gedaagden een vordering heeft voor een gelijk deel van het uitgekeerde bedrag en voor de hoogte van die vordering ongerechtvaardigd is verrijkt. De Bewindvoerder heeft niet onderbouwd op grond waarvan ieder van gedaagden hoofdelijk aansprakelijk is voor terugbetaling van de gevorderde hoofdsom. Ieder van gedaagden zal daarom worden veroordeeld tot betaling van 26/30 van het bedrag van € 111.780,22. Dit betekent dat ieder van de verschenen gedaagden zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 3.724,01, in totaal € 96.824,19. De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de dag van dagvaarden. Aangezien in het tussenvonnis al is geoordeeld dat van onrechtmatig handelen van de erven geen sprake is, is er geen grond om de wettelijke rente toe te kennen vanaf de datum van overboeking van de gelden.
2.12.
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen. De Bewindvoerder heeft niet, althans niet voldoende onderbouwd, gesteld dat hij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt en dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
De proceskosten
2.13.
De erven zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van de Bewindvoerder op de volgende bedragen:
- dagvaarding € 99,01
- griffierecht 81,00
- salaris advocaat
5.310,00(3,0 punt × tarief € 1.770,00)
Totaal € 5.490,01
De gevorderde nakosten worden toegewezen tot het gevorderde bedrag van € 131,00, te vermeerderen met € 68,00 in het geval betekening van het vonnis zal plaatsvinden.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart de Bewindvoerder niet-ontvankelijk in zijn vordering tegen gedaagden sub 5, 14, 27, en 28,
3.2.
veroordeelt ieder van de overige erven om aan de Bewindvoerder te betalen een bedrag van € 3.724,01 (drieduizendzevenhonderdvierentwintig euro en één eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de toegewezen bedrag met ingang van 4 februari 2019 tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt de erven in de proceskosten, aan de kant van de Bewindvoerder tot op heden begroot op € 5.490,01,
3.4.
veroordeelt de erven in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat de erven niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
3.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2021. [1]

Voetnoten

1.coll: 830