ECLI:NL:RBNHO:2021:5052

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 juni 2021
Publicatiedatum
22 juni 2021
Zaaknummer
8652724 \ CV FORM 20-5910
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht door buitengewone omstandigheden en de toepassing van de Peŝková-arrest

In deze zaak hebben de passagiers een verzoek ingediend tegen TAP Air Portugal, omdat hun vlucht van Porto naar Lissabon op 15 juli 2018 met meer dan drie uur vertraging is uitgevoerd. De passagiers vorderen compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen. De vervoerder heeft de compensatie geweigerd en voert aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk luchtverkeersbeperkingen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de passagiers ontvankelijk zijn in hun verzoek. De rechter heeft vervolgens de argumenten van de vervoerder beoordeeld. De vervoerder heeft aangetoond dat een deel van de vertraging te wijten was aan een beslissing van de luchtverkeersleiding, wat als een buitengewone omstandigheid wordt beschouwd. Echter, een ander deel van de vertraging was niet te wijten aan buitengewone omstandigheden.

Uiteindelijk oordeelt de kantonrechter dat de totale vertraging, na aftrek van de tijd die aan de buitengewone omstandigheden te wijten is, minder dan drie uur bedraagt. Hierdoor is de vordering van de passagiers afgewezen. De proceskosten zijn voor rekening van de passagiers, omdat zij ongelijk hebben gekregen. De kantonrechter heeft de passagiers ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de vervoerder.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8652724 \ CV FORM 20-5910
Uitspraakdatum: 9 juni 2021
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2. [passagier sub 2]

3. [passagier sub 3]pro se en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger voor zijn minderjarige kind
[minderjarige]allen wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdorff (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
TAP Air Portugal
gevestigd te Lissabon (Portugal)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. P.C.X. de Leede en mr. E.A. Pluijm

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 14 juli 2020;
  • akte houdende overlegging producties aan de zijde van de passagiers, ingekomen ter griffie op 12 augustus 2020;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 24 september 2020.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam naar Lissabon via Porto (Portugal) op 15 juli 2018.
2.2.
De vlucht van Porto naar Lissabon (hierna: de vlucht) is met een vertraging van meer dan drie uur uitgevoerd.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder verzocht in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.
2.5.
De passagier sub 3 is door de kantonrechter gemachtigd de onderhavige procedure namens zijn minderjarige kind te voeren.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagiers verzoeken de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 1.600,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- primair € 363,00, subsidiair € 290,40 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 september 2019;
- de proceskosten en nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
De passagiers baseren het verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
3.3.
De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00 per passagier. Daarnaast maken de passagiers aanspraak op betaling door de vervoerder van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
3.4.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid van het verzochte. Primair voert hij aan dat passagier Sofie Dianne Roëlle Plagmeijer niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat een machtiging ex artikel 1:349 juncto artikel 1:253k van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) ontbreekt. Subsidiair doet de vervoerder een beroep op buitengewone omstandigheden. Daartoe stelt hij dat de vertraging van de vlucht het gevolg was van ATFM SLOT restricties die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
Voordat de kantonrechter toekomt aan een inhoudelijke behandeling van de vordering zal hij ingaan op het niet-ontvankelijkheidsverweer van de vervoerder. De passagiers hebben middels akte de machtiging van de kantonrechter overgelegd, waaruit volgt dat de kantonrechter een machtiging aan passagier sub 3 heeft verleend om namens zijn minderjarige kind de onderhavige procedure te voeren, zodat passagier sub 3 ten aanzien van de compensatievordering van zijn minderjarige kind ontvankelijk dient te worden verklaard.
4.3.
In het vorderingsformulier hebben de passagiers aangegeven een mondelinge behandeling te verlangen, indien de vervoerder reageert met stukken ter staving van zijn stellingen welke nieuwe feiten en omstandigheden aan het licht brengen. Gelet op artikel 5 lid 1bis van de Verordening tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen nr. 861/2007 (EPGV-Verordening) zal de kantonrechter dit verzoek weigeren omdat hij, gezien de omstandigheden van de zaak, van oordeel is dat een eerlijke rechtspleging in deze zaak geen mondelinge behandeling vergt.
4.4.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming zijn aangekomen, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. In punt 15 van de considerans van de Verordening staat dat er geacht wordt sprake te zijn van buitengewone omstandigheden wanneer een besluit van het luchtverkeersbeheer voor een specifiek vliegtuig op een specifieke dag een langdurige vertraging van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt, ook al heeft de betrokken luchtvaartmaatschappij alle redelijke inspanningen geleverd om de vertragingen te voorkomen.
4.5.
De vraag die thans voorligt is of de vervoerder met de door hem overgelegde stukken en zijn toelichting daarop aannemelijk heeft gemaakt dat de langdurige vertraging van de passagiers op de eindbestemming het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden.
4.6.
De vervoerder heeft aangevoerd dat de vlucht enerzijds werd vertraagd door een besluit van de luchtverkeersleiding wegens code 83. Hierdoor werd de vlucht met 44 minuten vertraagd. Uit het vluchtrapport blijkt dat de vlucht anderzijds was vertraagd wegens de vertraging van een voorafgaande vlucht. Code 93 (
AIRCRAFT ROTATION, late arrival of aircraft from another flight or previous sector)in het rapport verwijst hiernaar. Hierdoor werd de vlucht met 136 minuten vertraagd. Het toestel is uiteindelijk met een vertraging van 188 minuten in Lissabon aangekomen.
4.7.
De kantonrechter oordeelt dat de vertraging ontstaan wegens code 83 een buitengewone omstandigheid oplevert. De vervoerder heeft immers met de overgelegde stukken aangetoond dat aan de vlucht in kwestie door de luchtverkeersleiding een CTOT (Calculated Takeoff Time) is opgelegd. De vervoerder heeft gemotiveerd uiteen gezet dat de luchtverkeersleiding heeft besloten om het toestel langer aan de grond te houden wegens een “ATFM due to RESTRICTION AT DESTINATION AIRPORT” en dat dit een omstandigheid is die geheel buiten zijn invloedsfeer ligt. De kantonrechter is dan ook met de vervoerder van oordeel dat de vertraging ontstaan wegens de restricties van de luchtverkeersleiding een buitengewone omstandigheid oplevert.
4.8.
De vertraging ontstaan wegens code 93 levert geen buitengewone omstandigheid op. De vervoerder heeft ten aanzien van deze vertragingsoorzaak immers geen beroep op buitengewone omstandigheden gedaan. De kantonrechter stelt dan ook vast dat van de totale vertraging van 188 minuten er slechts 44 minuten te wijten zijn aan een buitengewone omstandigheid.
4.9.
De vraag die de kantonrechter vervolgens dient te beantwoorden is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te beperken. De kantonrechter beantwoord deze vraag bevestigend. De vervoerder heeft aangevoerd dat hij alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de aankomstvertraging van de passagiers zoveel als mogelijk te beperken; het toestel dat de vlucht uitvoerde heeft zo hard als mogelijk gevlogen. Niet valt in te zien wat er nog meer van de vervoerder kon worden gevergd in de gegeven situatie.
4.10.
Bij een vertraging die niet alleen is veroorzaakt door buitengewone omstandigheden maar ook door andere omstandigheden, dient de vertraging die valt toe te rekenen aan buitengewone omstandigheden te worden afgetrokken van de totale duur van de aankomstvertraging van de betrokken vlucht (zie de uitspraak van het Hof van 4 mei 2017 inzake Peŝková, ECLI:EU:C:2017:342). Gelet hierop dient de totale vertraging te worden verminderd met de tijd die aan de buitengewone omstandigheid te wijten is, namelijk drie uur en acht minuten. Na aftrek resteert een vertraging van minder dan drie uur. De vordering van de passagiers dient daarom te worden afgewezen.
4.11.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers, omdat zij ongelijk krijgen. Ook de nakosten komen voor rekening van de passagiers, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt. De verzochte rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst het verzochte af;
5.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de vervoerder tot en met vandaag worden begroot op € 187,00 aan salaris gemachtigde en veroordeelt de passagier tot betaling van € 93,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking tot aan de dag van de algehele voldoening.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open