ECLI:NL:RBNHO:2021:5057

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 juni 2021
Publicatiedatum
22 juni 2021
Zaaknummer
8597390 \ CV FORM 20-5378
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor geannuleerde vlucht en buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 9 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en British Airways PLC. De passagier had een vlucht van Schiphol naar Londen geboekt, die op 3 december 2019 werd geannuleerd. De passagier verzocht compensatie van € 500,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, maar de vervoerder betwistte de verschuldigdheid van deze compensatie en voerde aan dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden en luchtverkeersleidingsrestricties.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vlucht inderdaad geannuleerd was, maar dat de vervoerder niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De vervoerder had weliswaar documenten overgelegd, maar deze waren niet specifiek genoeg om de claim te onderbouwen. De kantonrechter oordeelde dat de passagier recht had op compensatie, maar dat het verzoek voor twee passagiers was ingediend terwijl er slechts één passagier was genoemd in het vorderingsformulier. Daarom werd de compensatie verlaagd tot € 250,00.

Daarnaast werd de vervoerder veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten tot het wettelijke tarief van € 40,00 en de proceskosten. De kantonrechter heeft de beslissing genomen dat de vervoerder de proceskosten moet vergoeden, omdat hij ongelijk kreeg in deze zaak. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep open tegen deze beschikking.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8597390 \ CV FORM 20-5378
Uitspraakdatum: 9 juni 2021
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: de passagier
gemachtigde: L. Nederpel (DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij N.V.)
tegen
de buitenlandse rechtspersoon
British Airways PLC
gevestigd te Harmondsworth (Verenigd Koninkrijk)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. J.W.A. Lameijer

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 9 juni 2020;
  • het verzoek van het gerecht om het vorderingsformulier aan te vullen en/of te corrigeren (formulier B), ingekomen ter griffie op 9 juni 2020;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 23 september 2020.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Schiphol naar Londen (Verenigd Koninkrijk) op 3 december 2019, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht is geannuleerd.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder verzocht in verband met de annulering van de vlucht.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagier verzoekt de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 75,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
De passagier baseert zijn verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
3.3.
De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 500,00. Daarnaast maakt de passagier aanspraak op betaling door de vervoerder van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
3.4.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid van het verzochte en doet een beroep op buitengewone omstandigheden. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de vlucht geannuleerd werd door de verwachte weersomstandigheden (mist) op London Heathrow op 3 december 2019, alsmede de daarmee verband houdende luchtverkeersleidingsrestricties voor die dag.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
Vast staat dat de vlucht is geannuleerd. Nu gesteld noch gebleken is dat de vervoerder zich kan beroepen op artikel 5, eerste lid, onder c, sub i, ii of ii van de Verordening, geldt er in beginsel een compensatieplicht voor de vervoerder. Dit is anders indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. In de punten 14 en 15 van de considerans van de Verordening staat dat dergelijke omstandigheden zich onder meer kunnen voordoen in geval van weersomstandigheden die de uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen en wanneer een besluit van de luchtverkeersleiding voor een specifiek toestel op een specifieke dag de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt.
4.3.
De vraag die thans voorligt is of de vervoerder met de door hem overgelegde stukken en zijn toelichting daarop aannemelijk heeft gemaakt dat de annulering van de vlucht het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden.
4.4.
Ter onderbouwing van zijn beroep op buitengewone omstandigheden heeft de vervoerder, onder andere, de ‘Heathrow Operational Brief’ overgelegd. De vervoerder heeft daarbij toegelicht dat er werd gewaarschuwd voor mist die zich tot vriesmist zou ontwikkelen en dat er werd geadviseerd om een pre-tactische capaciteitsreductie toe te passen met progressief teruggebrachte beperkingen in het aantal vluchtaantallen om de impact te verminderen. Voorts heeft de vervoerder een EUROCONTROL NOTAM overgelegd. Hieruit valt op te maken dat aan luchtvaartmaatschappijen werd verzocht om vijf procent van hun vluchten die tussen 04:30 en 12:00 uur werden uitgevoerd te verminderen. De vervoerder heeft aangevoerd dat de vlucht van de passagier één van de vluchten was die als gevolg hiervan geannuleerd werd. De kantonrechter oordeelt als volgt.
4.5.
De vervoerder is er niet in geslaagd aan te tonen dat de vlucht in kwestie is geannuleerd wegens slechte weersomstandigheden dan wel de daarmee verband houdende restricties. De vervoerder heeft in de eerste instantie nagelaten toe te lichten wat de precieze impact van het weer op de vlucht in kwestie zou zijn geweest. Voorts heeft de vervoerder aangevoerd dat de restricties het gevolg waren van de slechte weersomstandigheden, maar uit geen van de overgelegde stukken kan worden opgemaakt dat de vlucht in kwestie te maken kreeg met restricties van de luchtverkeersleiding. De vervoerder heeft daartoe enkel een algemeen geldend NOTAM bericht overgelegd. De vervoerder heeft dan wel een overzicht van de geannuleerde vluchten overgelegd, maar bij dat overzicht wordt de reden van de annulering niet vermeld, waardoor niet kan worden vastgesteld of de vlucht is geannuleerd wegens weersomstandigheden dan wel een restrictie van de luchtverkeersleiding.
4.6.
Gelet op het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat de vlucht wegens buitengewone omstandigheden is geannuleerd. De kantonrechter komt dan ook niet toe aan de vraag of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de annulering van de vlucht te voorkomen.
4.7.
De kantonrechter merkt op dat in het vorderingsformulier de gegevens van één eisende passagier zijn ingevuld. Gelet op de hoogte van de compensatie waar om is verzocht, is het verzoek echter voor twee passagiers ingesteld. Gesteld noch gebleken is dat een andere passagier zijn/haar vorderingsrecht heeft overgedragen aan de passagier die het onderhavige verzoek heeft ingesteld. Het verzoek tot compensatie is om die reden, gelet op de duur van de vertraging en de afstand van de vlucht, toewijsbaar tot een bedrag van € 250,00. De verzochte wettelijke rente over het toegewezen bedrag is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.8.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten verzocht. De vervoerder heeft dit verzoek gemotiveerd betwist. Omdat het onderhavige verzoek geen betrekking heeft op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is, zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. De kantonrechter is van oordeel dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht en dat hiervoor door de passagier kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II, omdat de tarieven neergelegd in voornoemd Besluit worden geacht redelijk te zijn. Het verzochte bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal het verzochte bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief, te weten € 40,00 (inclusief btw), en voor het overige afwijzen. De wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen, omdat gesteld noch gebleken is dat de passagiers deze kosten hebben betaald.
4.9.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat hij ongelijk krijgt. De verzochte rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking.
4.10.
Op verzoek van de passagier zal een certificaat als bedoeld in artikel 20 lid 2 van de Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen aan deze beschikking worden gehecht.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 290,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 250,00 vanaf 3 december 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op € 236,00 aan griffierecht en € 75,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking tot aan de dag van de algehele voldoening.
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open