In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 9 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en British Airways PLC. De passagier had een vlucht van Schiphol naar Londen geboekt, die op 3 december 2019 werd geannuleerd. De passagier verzocht compensatie van € 500,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, maar de vervoerder betwistte de verschuldigdheid van deze compensatie en voerde aan dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden en luchtverkeersleidingsrestricties.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vlucht inderdaad geannuleerd was, maar dat de vervoerder niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De vervoerder had weliswaar documenten overgelegd, maar deze waren niet specifiek genoeg om de claim te onderbouwen. De kantonrechter oordeelde dat de passagier recht had op compensatie, maar dat het verzoek voor twee passagiers was ingediend terwijl er slechts één passagier was genoemd in het vorderingsformulier. Daarom werd de compensatie verlaagd tot € 250,00.
Daarnaast werd de vervoerder veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten tot het wettelijke tarief van € 40,00 en de proceskosten. De kantonrechter heeft de beslissing genomen dat de vervoerder de proceskosten moet vergoeden, omdat hij ongelijk kreeg in deze zaak. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep open tegen deze beschikking.