ECLI:NL:RBNHO:2021:5059

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 juni 2021
Publicatiedatum
22 juni 2021
Zaaknummer
8442281 \ CV EXPL 20-3235
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht door vervoerder op basis van Europese regelgeving

In deze zaak hebben de passagiers een vordering ingesteld tegen de vervoerder, Austrian Airlines A.G., wegens vertraging van hun vlucht van Amsterdam naar Addis Abeba via Wenen op 21 januari 2019. De passagiers arriveerden met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming en vorderden compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk instructies van de luchtverkeersleiding die leidden tot een vertraagde vertrek- en aankomsttijd. De kantonrechter oordeelde dat, hoewel de vervoerder mogelijk te maken had met buitengewone omstandigheden, hij niet voldoende maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen. De kantonrechter stelde vast dat de vervoerder in de planning van de vlucht rekening had moeten houden met mogelijke vertragingen en dat de aangehouden reservetijd onvoldoende was om de aansluitende vlucht te halen. De vordering van de passagiers werd toegewezen, en de vervoerder werd veroordeeld tot betaling van € 2.400,00 aan compensatie, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8442281 \ CV EXPL 20-3235
Uitspraakdatum: 9 juni 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]wonende te [woonplaats]

2. [passagier sub 2]

3. [passagier sub 3]

beiden wonende te [woonplaats]

4. [passagier sub 4]

wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: Webcasso B.V.
tegen
de buitenlandse rechtspersoon
Austrian Airlines A.G.
statutair gevestigd te Wenen (Oostenrijk) en mede kantoorhoudende te Schiphol (gemeente Haarlemmermeer)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 24 februari 2020 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam naar Addis Abeba (Ethiopië) via Wenen op 21 januari 2019.
2.2.
De vlucht van Amsterdam naar Wenen (hierna: de vlucht) is vertraagd uitgevoerd. De passagiers hebben de aansluitende vlucht naar Addis Abeba gemist en zijn met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming aangekomen.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 2.400,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 363,00, althans € 435,60, aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering en doet een beroep op buitengewone omstandigheden. Op het verweer wordt – voor zover relevant – bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming zijn aangekomen, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden op grond van artikel 5, lid 3, van de Verordening. In overweging 15 van de considerans van de Verordening heeft de gemeenschapswetgever erop gewezen dat dergelijke omstandigheden zich onder meer kunnen voordoen wanneer een besluit van het luchtverkeersbeheer voor een specifiek vliegtuig op een specifieke dag een langdurige vertraging of een vertraging van een nacht van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt.
5.3.
De vervoerder voert aan dat de luchtverkeersleiding aan het toestel verschillende CTOT’s (Calculated Take Off Time) heeft opgelegd. Daardoor is het toestel met een vertraging van 32 minuten vertrokken en met een vertraging van 19 minuten om 21:09 UTC in Wenen aangekomen. De passagiers hebben de aansluiting naar Addis Abeba, welke om 21:20 UTC uit Wenen vertrok, gemist. Het is de luchtverkeersleiding die de vervoerder heeft geïnstrueerd. De bemanning van de vlucht moest gevolg geven aan de instructies van de luchtverkeersleiding, aldus de vervoerder.
5.4.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan in het midden blijven of de gewijzigde CTOT’s als een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5, lid 3 van de Verordening kunnen worden aangemerkt. Ook als de vertraging van de vlucht is veroorzaakt door een buitengewone omstandigheid is niet gebleken dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de buitengewone omstandigheid te kunnen ondervangen. De vervoerder moet in het stadium van de planning van de vlucht redelijkerwijs rekening houden met het risico op vertraging die het gevolg kan zijn van zulke omstandigheden. Daarom dient hij in een bepaalde reservetijd te voorzien om de vlucht zo mogelijk volledig te kunnen uitvoeren na afloop van de buitengewone omstandigheden (zie ook het arrest van het Hof van 12 mei 2011 Eglitis/Latvijas C-294/10). Het toestel is met een vertraging van negentien minuten in Wenen aangekomen en de vervoerder heeft tussen de twee aansluitende vluchten een overstaptijd van 30 minuten gehanteerd. In Wenen geldt een minimale overstaptijd van 25 minuten. Gelet op de geringe vertraging houdt dit in dat de aangehouden buffer om de aansluitende vlucht te halen onvoldoende was. De kantonrechter acht een buffer van tenminste 20 minuten noodzakelijk. Bij een vertraging van negentien minuten moeten de passagiers dan ook in staat zijn om de aansluitende vlucht te halen. De vervoerder voert dan wel aan dat het nog twee minuten duurde totdat de deuren van het toestel open gingen en er dus een aankomstvertraging van 21 minuten was, maar dit blijkt niet uit de door hem overgelegde stukken. Voorts voert de vervoerder aan dat hij niet zou mogen worden “gestraft” voor het feit dat de aankomstvertraging geringer is dan de vertrekvertraging van 32 minuten. De onvoldoende reservetijd in het onderhavige geval en het daardoor toewijzen van de vordering is niet, zoals de vervoerder aanvoert, een “straf” voor het sneller/korter vliegen. Immers is het in zijn eigen belang en in het belang van zijn passagiers dat zowel een ruime reservetijd wordt aangehouden en dat wordt nagestreefd vertragingen te minimaliseren of beperken.
5.5.
Gelet op het voorgaande faalt het beroep op buitengewone omstandigheden. Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering tot betaling van de hoofdsom, gelet op de duur van de vertraging van de vlucht worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.6.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. De vervoerder heeft deze vordering gemotiveerd betwist. De passagiers hebben hiertegenover onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten en de daarover gevorderde rente moet daarom worden afgewezen.
5.7.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat hij ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 2.400,00, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 21 januari 2019 tot aan de dag van voldoening van dit bedrag;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 104,39;
griffierecht € 236,00;
salaris gemachtigde € 374,00;
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 93,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt
;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter