Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.[passagier sub 1]
[passagier sub 2]
1.Het procesverloop
2.De feiten
3.De vordering
- € 183,43 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten en de nakosten.
4.Het verweer
5.De beoordeling
(a) een conditio sine qua non-verband bestaat tussen de aansprakelijkheid scheppende gebeurtenis en de kosten;
(b) de kosten in zodanig verband staan met die gebeurtenis dat zij, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, aan de aansprakelijke persoon kunnen worden toegerekend;
(c) het redelijk was om in verband met een onderzoek naar de mogelijke gevolgen van die gebeurtenis deskundige bijstand in te roepen; en
(d) de daartoe gemaakte kosten redelijk zijn.
De vervoerder heeft aangevoerd dat het niet redelijk is om de buitengerechtelijke kosten toe te wijzen en dat hij heeft aangegeven om zo snel mogelijk te reageren op de verzoeken van de passagiers. De vraag in hoeverre de kosten die benadeelde aldus heeft gemaakt op de voet van artikel 6:96 lid 2 BW voor vergoeding in aanmerking komen, dient aan de hand van de hiervoor vermelde maatstaf te worden beantwoord met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, zoals de vraag of er verweer is gevoerd of is te verwachten en de door de partijen ingenomen standpunten. Naar het oordeel van de kantonrechter kunnen de passagiers deze kosten in redelijkheid van de vervoerder vorderen. De vervoerder heeft immers geen redelijke reactietermijn in zijn correspondentie gegeven zodat de passagiers daarmee rekening hadden kunnen houden. Met de passagiers is de kantonrechter van oordeel dat ‘zo snel mogelijk’ ruim geïnterpreteerd kan worden en dat het dan voor de passagiers niet duidelijk is binnen welke termijn zij een reactie van de vervoerder kunnen verwachten. Daar komt bij dat pas vanaf 30 september 2019 voor de passagiers duidelijk werd dat zij zouden worden gecompenseerd. Tot die tijd was er geen verweer gevoerd en was ook niet duidelijk of er uiteindelijk verweer zou worden gevoerd. Het was dan ook redelijk om in verband met een onderzoek naar het mogelijke recht op compensatie deskundige bijstand in te roepen.
6.De beslissing
griffierecht € 124,00;
salaris gemachtigde € 74,00;