ECLI:NL:RBNHO:2021:5061

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 juni 2021
Publicatiedatum
22 juni 2021
Zaaknummer
8286112 \ CV EXPL 20-898
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten door passagiers na annulering van vlucht

In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen Transavia Airlines C.V. wegens buitengerechtelijke incassokosten na de annulering van hun vlucht van Rotterdam naar Alicante op 29 juni 2019. De passagiers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. A.Y. Lai van Ticketclaim B.V., hebben de vervoerder aangesproken op compensatie in verband met de annulering. De vervoerder heeft op 3 oktober 2019 compensatie voldaan, maar heeft nagelaten de buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke rente hierover te betalen. De passagiers hebben hun vordering op 15 januari 2020 ingesteld, waarna een schriftelijke uitwisseling van standpunten heeft plaatsgevonden.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en heeft de vordering van de passagiers beoordeeld. De kantonrechter oordeelde dat de passagiers voldoende hebben aangetoond dat de verrichte werkzaamheden meer omvatten dan het versturen van een enkele aanmaning. De kantonrechter heeft de vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten getoetst aan de eisen van het rapport Voorwerk II en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de passagiers recht hebben op vergoeding van de buitengerechtelijke kosten, maar dat het gevorderde bedrag hoger was dan het in het Besluit bepaalde tarief. Daarom is de vordering toegewezen tot het wettelijke tarief van € 145,20, terwijl de wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten is afgewezen.

De proceskosten zijn toegewezen aan de passagiers, omdat de vervoerder grotendeels ongelijk kreeg. De kantonrechter heeft de vervoerder veroordeeld tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten, de proceskosten en nakosten, en heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8286112 \ CV EXPL 20-898
Uitspraakdatum: 9 juni 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2.
[passagier sub 2]
beiden wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. A.Y. Lai (Ticketclaim B.V.)
tegen
de commanditaire vennootschap
Transavia Airlines C.V.
gevestigd te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. M. Reevers

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 15 januari 2020 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Rotterdam naar Alicante (Valencia) op 29 juni 2019, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht van de passagiers is geannuleerd.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met de annulering van de vlucht.
2.4.
De vervoerder heeft op 3 oktober 2019 de compensatie voldaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 183,43 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten en de nakosten.
3.2.
De passagiers stellen dat de vervoerder reeds de vordering tot compensatie op grond van de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) heeft voldaan. De vervoerder heeft echter nagelaten de buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke rente daarover te voldoen. Door het verzuim van de vervoerder waren de passagiers genoodzaakt hun vordering uit handen te geven aan hun incassogemachtigde.
3.3.
Gemachtigde van de passagiers heeft de vervoerder meerdere malen aangeschreven voor de vordering van de passagiers en diverse pogingen verricht om voldoening buiten rechte te verkrijgen. Deze buitengerechtelijk werkzaamheden hebben buitengerechtelijke kosten met zich mee gebracht, die vermogensschade voor de passagiers opleveren.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt in de beoordeling in gegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De passagiers hebben hiertegenover voldoende aangetoond en onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De passagiers hebben meerdere brieven verstuurd, te weten op 5 juli 2019, 13 augustus 2019, 13 september 2019 en op 1 oktober 2019, en daarbij schikkingsvoorstellingen gedaan en dus een combinatie van handelingen verricht.
5.3.
Volgens vaste rechtspraak is voor vergoeding van kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:96 lid 2, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), vereist dat:
(a) een conditio sine qua non-verband bestaat tussen de aansprakelijkheid scheppende gebeurtenis en de kosten;
(b) de kosten in zodanig verband staan met die gebeurtenis dat zij, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, aan de aansprakelijke persoon kunnen worden toegerekend;
(c) het redelijk was om in verband met een onderzoek naar de mogelijke gevolgen van die gebeurtenis deskundige bijstand in te roepen; en
(d) de daartoe gemaakte kosten redelijk zijn.
De vervoerder heeft aangevoerd dat het niet redelijk is om de buitengerechtelijke kosten toe te wijzen en dat hij heeft aangegeven om zo snel mogelijk te reageren op de verzoeken van de passagiers. De vraag in hoeverre de kosten die benadeelde aldus heeft gemaakt op de voet van artikel 6:96 lid 2 BW voor vergoeding in aanmerking komen, dient aan de hand van de hiervoor vermelde maatstaf te worden beantwoord met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, zoals de vraag of er verweer is gevoerd of is te verwachten en de door de partijen ingenomen standpunten. Naar het oordeel van de kantonrechter kunnen de passagiers deze kosten in redelijkheid van de vervoerder vorderen. De vervoerder heeft immers geen redelijke reactietermijn in zijn correspondentie gegeven zodat de passagiers daarmee rekening hadden kunnen houden. Met de passagiers is de kantonrechter van oordeel dat ‘zo snel mogelijk’ ruim geïnterpreteerd kan worden en dat het dan voor de passagiers niet duidelijk is binnen welke termijn zij een reactie van de vervoerder kunnen verwachten. Daar komt bij dat pas vanaf 30 september 2019 voor de passagiers duidelijk werd dat zij zouden worden gecompenseerd. Tot die tijd was er geen verweer gevoerd en was ook niet duidelijk of er uiteindelijk verweer zou worden gevoerd. Het was dan ook redelijk om in verband met een onderzoek naar het mogelijke recht op compensatie deskundige bijstand in te roepen.
5.4. .
.De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal de vordering of het gevorderde bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief, te weten € 145,20 (inclusief btw), en voor het overige afwijzen. De wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen, omdat gesteld noch gebleken is dat de passagiers die kosten hebben betaald.
5.5.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat hij grotendeels ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 145,20;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 106,47;
griffierecht € 124,00;
salaris gemachtigde € 74,00;
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 18,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter