ECLI:NL:RBNHO:2021:5063

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 juni 2021
Publicatiedatum
22 juni 2021
Zaaknummer
8598379 \ CV FORM 20-5383
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervaltermijn van twee jaren in luchtvaartclaim

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 9 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de vervoerder, Transportes Aereos Portugueses S.A. De passagier, die in Brazilië woont, had een vervoersovereenkomst gesloten met de vervoerder voor een vlucht van Amsterdam naar Belem via Lissabon op 5 juni 2018. Door een vertraging van de vlucht van Amsterdam naar Lissabon miste de passagier de aansluitende vlucht naar Belem, waardoor hij met meer dan drie uur vertraging op de eindbestemming aankwam. De passagier verzocht compensatie van de vervoerder, maar deze weigerde te betalen. De passagier baseerde haar verzoek op de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen.

De vervoerder betwistte de verschuldigdheid van de compensatie en voerde aan dat de vervaltermijn van twee jaren, zoals vastgelegd in artikel 8:1835 BW jo. 8:1390 BW, was verstreken. De kantonrechter oordeelde dat de vordering van de passagier niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat het vorderingsformulier pas op 9 juni 2020 ter griffie was ingediend, terwijl de vervaltermijn op 5 juni 2020 was verstreken. De kantonrechter concludeerde dat de passagier niet-ontvankelijk werd verklaard in haar verzoek en dat de proceskosten voor rekening van de passagier kwamen, omdat zij ongelijk kreeg. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en er staat geen hoger beroep open tegen deze beschikking.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8598379 \ CV FORM 20-5383
Uitspraakdatum: 9 juni 2021
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats] (Brazilië)
verzoekende partij
verder te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdorff (EUclaim)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Transportes Aereos Portugueses S.A.
gevestigd te Lissabon (Portugal)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. P.C.X. de Leede en E.A. Pluijm

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 9 juni 2020;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 18 september 2020;

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Amsterdam, via Lissabon, naar Belem (Brazilië) op 5 juni 2018.
2.2.
De vlucht van Amsterdam naar Lissabon (hierna: de vlucht) is vertraagd uitgevoerd. De passagier heeft de aansluitende vlucht naar Belem gemist en is met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming gearriveerd.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder verzocht in verband met de vertraging van de vlucht.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd de gevorderde compensatie te betalen.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagier verzoekt de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 juni 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- primair € 181,50 subsidiair € 108,90 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
De passagier baseert haar verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
3.3.
De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00. Daarnaast maakt de passagier aanspraak op betaling door de vervoerder van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
3.4.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid en de hoogte van het verzochte. Op het verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
In het vorderingsformulier heeft de passagier aangegeven een mondelinge behandeling te verlangen, indien de vervoerder reageert met stukken ter staving van zijn stellingen welke nieuwe feiten en omstandigheden aan het licht brengen. Gelet op artikel 5 lid 1bis van de Verordening tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen nr. 861/2007 (EPGV-Verordening) zal de kantonrechter dit verzoek weigeren omdat hij, gezien de omstandigheden van de zaak, van oordeel is dat een eerlijke rechtspleging in deze zaak geen mondelinge behandeling vergt.
4.3.
Allereerst dient het verweer van de vervoerder te worden beoordeeld aangaande de ontvankelijkheid van de vordering, nu de vervoerder erop wijst dat de vervaltermijn van 2 jaren ex art. 8:1835 BW jo. 8:1390 BW is verlopen. De vervaltermijn verloopt 2 jaren na de dag volgend op de dag van aankomst van de vlucht op de eindbestemming. In het onderhavige geval is de vlucht 5 juni 2018 op de eindbestemming gearriveerd. De laatste dag waarop het verzoek van de passagier ingediend kon worden, was derhalve 5 juni 2020, aldus de vervoerder. Getuige de stempel op het vorderingsformulier, kwam het vorderingsformulier 9 juni 2020, dus na de vervaldatum van 5 juni 2020, binnen ter griffie van de rechtbank. Daarom dient de passagier niet-ontvankelijk te worden verklaard, aldus nog steeds de vervoerder.
4.4.
Het is juist dat indien de datum van deze stempel wordt gevolgd, de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Hoewel het vorderingsformulier (formulier A) is ondertekend op 3 juni 2018, is dit formulier op 9 juni 2020 ter griffie van de rechtbank aangekomen. Uit de interne administratie van de rechtbank blijkt eveneens dat het vorderingsformulier op 9 juni 2020 is binnengekomen, dus na de vervaldatum van 5 juni 2020. De conclusie is dan ook dat het verweer van de vervoerder slaagt. De passagier zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar verzoek. De overige verweren behoeven derhalve geen bespreking.
4.5.
De proceskosten komen voor rekening van de passagier, omdat zij ongelijk krijgt. Ook de nakosten komen voor rekening van de passagier, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart de passagier niet-ontvankelijk in het verzoek;
5.2.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de vervoerder tot en met vandaag worden begroot op € 124,00 aan salaris gemachtigde en veroordeelt de passagier tot betaling van € 62,00 aan nakosten, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen veertien dagen na betekening van deze beschikking tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
verklaart de beschikking – voor wat betreft de proceskostenveroordeling – uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open