ECLI:NL:RBNHO:2021:5231

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 juni 2021
Publicatiedatum
29 juni 2021
Zaaknummer
8921469 \ CV EXPL 20-10447
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aannemingsovereenkomst en ontbinding bij verbouwing woning

In deze zaak heeft eiser, handelend onder de naam [handelsnaam], een vordering ingesteld tegen gedaagden, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], met betrekking tot een aannemingsovereenkomst voor de verbouwing van hun woning. De overeenkomst werd op 11 mei 2020 gesloten, maar er ontstonden geschillen over de uitvoering en oplevering van de werkzaamheden. Eiser startte de werkzaamheden op 1 juni 2020, maar gedaagden stelden dat de oplevering te laat was en ontbonden de overeenkomst op 7 oktober 2020. Eiser betwistte deze ontbinding en vorderde betaling van de openstaande facturen, terwijl gedaagden een tegenvordering indienen wegens vermeende gebreken in de uitvoering van het werk. De kantonrechter oordeelde dat de overeenkomst niet rechtsgeldig was ontbonden, maar opgezegd door gedaagden. Eiser werd in het gelijk gesteld en gedaagden werden veroordeeld tot betaling van de openstaande bedragen, inclusief buitengerechtelijke kosten en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8921469 \ CV EXPL 20-10447
Uitspraakdatum: 2 juni 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser], handelend onder de naam [handelsnaam]
wonende te [woonplaats]
eiser in conventie, verweerder in reconventie
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. R. Vos
tegen

1.[gedaagde sub 1]

2.
[gedaagde sub 2]
beiden wonende te [woonplaats]
gedaagden in conventie, eisers in reconventie
verder te noemen: [gedaagde sub 1] c.s.
gemachtigde: mr. J.W. Spanjer

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 1 december 2020 een vordering tegen [gedaagde sub 1] c.s. ingesteld. [gedaagde sub 1] c.s. heeft schriftelijk geantwoord en daarbij een tegenvordering ingediend. Bij brief van 18 maart 2021 heeft [gedaagde sub 1] c.s. nog stukken toegezonden. [eiser] heeft geantwoord op de tegenvordering en een aanvullende productie overgelegd.
1.2.
Op 30 maart 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [eiser] heeft gebruik gemaakt van spreekaantekeningen, die zijn overgelegd.

2.Feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde sub 1] c.s. hebben op 11 mei 2020 een aannemingsovereenkomst gesloten met betrekking tot de verbouw van de woning van [gedaagde sub 1] c.s. aan de [adres] te [woonplaats] . Het doel van de verbouwing was een extra verdieping op de woning van [gedaagde sub 1] c.s. te plaatsen.
2.2.
Op 1 juni 2020 is [eiser] met de werkzaamheden gestart.
2.3.
Tussen partijen heeft veelvuldig contact via WhatsApp plaatsgevonden. Bij WhatsApp-bericht van 14 september 2020 heeft [gedaagde sub 1] aan [eiser] laten weten dat het huis op uiterlijk 1 oktober 2020 moest worden opgeleverd.
2.4.
Op 2 oktober 2020 heeft [eiser] aan [gedaagde sub 1] c.s. laten weten dat de werkzaamheden nog maximaal twee weken zouden duren.
2.5.
Bij e-mailbericht van 4 oktober 2020 heeft [eiser] aan [gedaagde sub 1] c.s. geschreven:
(…) Vandaag zou de schilder het schilderwerk op zolder afmaken en het sauswerk op de begane grond. U heeft hem de toegang geweigerd zodat hij zijn werk niet kon doen. Hieruit begrijp ik dat u geen werkzaamheden meer door ons wil laten uitvoeren en ons de toegang weigert. Ik heb daarom een eindafrekening opgesteld en de nog uit te voeren werkzaamheden verrekend. (…)
2.6.
Diezelfde dag heeft [gedaagde sub 1] c.s. geantwoord:
(…) Wat betreft de schilder, ik heb hem weg gestuurd, genoeg schade, ik heb foto’s waar je kan zien dat vorige schilderwerk is waardeloos, kit raakt los plus veel vlekjes op de muren.Ps. Je komt bij mij niet in, als je hier komt ga ik de politie voor jou bellen. Nogmaals je hoort het van mijn advocaat.
2.7.
Op 7 oktober 2020 heeft de advocaat van [gedaagde sub 1] c.s. aan [eiser] geschreven dat de overeenkomst wegens te late oplevering buitengerechtelijk wordt ontbonden.
2.8.
Op 9 oktober 2020 heeft de advocaat van [eiser] geantwoord dat er geen grond voor ontbinding is.
2.9.
Bij brief van 5 november 2020 zijn aan [gedaagde sub 1] c.s. twee facturen gezonden. De eerste ten bedrage van € 9.107,80 met als omschrijving “
eindfactuur op aanneemsom offerte exclusief meerwerken verbouwing [adres]”. De tweede ten bedrage van € 4.317,10 met als omschrijving “
Meerwerk buiten offerte”.
2.10.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft deze facturen niet betaald.
2.11.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft een bouwkundig rapport laten opstellen door JBK. In dit rapport wordt gesteld dat [eiser] diverse geoffreerde werkzaamheden niet heeft uitgevoerd. Ook heeft volgens dit rapport [eiser] diverse werkzaamheden niet volgens de eisen van goed en deugdelijk werk uitgevoerd. De totaalkosten hiervan worden door JBK begroot op € 16.700,00.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert – kort weergegeven – verklaring voor recht dat [gedaagde sub 1] c.s. (primair) de aannemingsovereenkomst heeft opgezegd althans (subsidiair) in (schuldeisers)verzuim kwam te verkeren toen hij per 3 oktober 2020 [eiser] niet meer toeliet tot het werk. Verder vordert [eiser] betaling van € 13.424,90 aan hoofdsom en € 1.009,25 aan buitengerechtelijke kosten.
3.2.
[eiser] legt – samengevat – aan de vordering ten grondslag dat hem de toegang tot het werk is ontzegd. Ook zou de politie worden ingeschakeld en werden er stappen door een advocaat in het vooruitzicht gesteld. [eiser] heeft hieruit afgeleid dat [gedaagde sub 1] c.s. de aannemingsovereenkomst heeft opgezegd. [gedaagde sub 1] c.s. is daarom gehouden het overeengekomen loon te betalen en voor zover dat voor het meerwerk niet is afgesproken het redelijk loon. Dit betreft de gefactureerde bedragen van € 9.107,80 en € 4.317,10.

4.Het verweer en de tegenvordering

4.1.
[gedaagde sub 1] c.s. betwist dat hij de overeenkomst heeft opgezegd of in schuldeisersverzuim is komen te verkeren. [gedaagde sub 1] voert aan dat hij de overeenkomst bij brief van 7 oktober 2020 rechtsgeldig ontbonden, nadat [eiser] in verzuim was geraakt.
4.2.
[gedaagde sub 1] c.s. vordert bij wijze van tegenvordering dat de kantonrechter [eiser] veroordeelt tot betaling van € 18.504,13. Dit bedrag bestaat uit € 16.700,- inclusief btw aan schade, € 842,00 aan buitengerechtelijke incassokosten en € 862,13 aan kosten voor het deskundigenrapport.
4.3.
[gedaagde sub 1] c.s. legt aan de tegenvordering – samengevat – ten grondslag dat uit het deskundigenrapport van JBK blijkt dat sprake is van grote gebreken aan het werk, maar ook dat werkzaamheden die niet zijn uitgevoerd wel in rekening zijn gebracht. De kosten van herstel en alsnog uitvoering van de werkzaamheden bedragen € 16.700,00 inclusief btw.

5.De beoordeling

de vordering
opzegging of ontbinding van de overeenkomst?
5.1.
Partijen hebben een overeenkomst van aanneming van werk in de zin van artikel 7:750 BW gesloten. Niet in geschil is dat deze overeenkomst feitelijk is geëindigd. Partijen verschillen echter van mening over het antwoord op de vraag of sprake is van ontbinding of opzegging van de overeenkomst en welke (rechts)gevolgen aan die beëindiging moeten worden verbonden.
5.2.
[gedaagde sub 1] c.s. betwist dat er sprake is van een opzegging van de overeenkomst. Volgens [gedaagde sub 1] c.s heeft hij de overeenkomst op 7 oktober 2020 rechtsgeldig heeft ontbonden wegens ernstige tekortkomingen aan de kant van [eiser] . Hij voert hiertoe aan dat bij aanvang van de verbouwing een termijn van acht weken was afgesproken. Dit was weliswaar geen fatale termijn omdat aan [eiser] ook meerwerk is opgedragen, maar na 18 weken was de verbouwing nog altijd niet voltooid. Op 14 september 2020 is [eiser] in gebreke gesteld en is hem een redelijke termijn voor nakoming gegeven, te weten tot 1 oktober 2020. Het werk was toen echter nog steeds niet gereed. [eiser] verkeerde op dat moment in verzuim en [gedaagde sub 1] c.s. had het recht de overeenkomst te ontbinden. Dit geldt volgens [gedaagde sub 1] c.s. te meer omdat uit het deskundigenrapport blijkt dat [eiser] dermate slecht werk heeft geleverd dat [gedaagde sub 1] c.s. hieruit mocht afleiden dat [eiser] de gebreken niet deugdelijk zou herstellen en dus te kort zou schieten in de nakoming.
5.3.
[eiser] stelt dat [gedaagde sub 1] c.s. de overeenkomst heeft opgezegd. Volgens [eiser] kan het Whatsappbericht van 14 september 2020 niet gelden als een ingebrekestelling omdat deze melding in een stroom van berichten werd gedaan terwijl in de gelijktijdige stroom van e-mails een dergelijke melding ontbrak. Daar komt bij dat de gestelde termijn van 1 oktober 2020 onredelijk was, gelet op de hoeveelheid werkzaamheden die nog (door onderaannemers) moesten worden verricht. Ook heeft [eiser] direct mondeling laten weten dat deze termijn te kort was, waarop [gedaagde sub 1] c.s. niet heeft aangegeven dat het een fatale termijn was. Bovendien heeft [gedaagde sub 1] c.s. zich zelf ook niet overeenkomstig deze termijn gedragen, aangezien partijen nog overleg hebben gehad over werkzaamheden die na 1 oktober 2020 zouden worden verricht. De weigering van [gedaagde sub 1] c.s. om hem toe te laten tot de werkzaamheden dient dan ook te worden aangemerkt als een opzegging van de overeenkomst, aldus [eiser] .
5.4.
De kantonrechter overweegt het volgende. Voor ontbinding van een overeenkomst is op grond van artikel 6:265 BW vereist dat sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst. Indien nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is, ontstaat de bevoegdheid tot ontbinding pas wanneer sprake is van verzuim. Daarvoor is in de regel een ingebrekestelling vereist.
5.5.
De kantonrechter is van oordeel dat het Whatsappbericht van 14 september 2020 niet als ingebrekestelling kan worden aangemerkt, reeds omdat in dit bericht niet op (specifieke) gebreken in de uitvoering van de overeenkomst wordt gewezen. Er wordt slechts gesteld dat het huis uiterlijk 1 oktober 2020 moet worden opgeleverd. Ook heeft [gedaagde sub 1] c.s. niet betwist dat partijen nog hebben overlegd over werkzaamheden die na 1 oktober 2020 zouden plaatsvinden. Daaruit volgt dat ook van een (overeengekomen) fatale termijn geen sprake was.
5.6.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft nog aangevoerd dat op grond van de redelijkheid en billijkheid een ingebrekestelling achterwege kon blijven, althans dat een beroep op het ontbreken van verzuim in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Volgens [gedaagde sub 1] c.s. was het geleverde werk dermate slecht dat [gedaagde sub 1] c.s. hieruit mocht afleiden dat [eiser] niet in staat zou zijn tot deugdelijk herstel en dus te kort zou schieten in de nakoming van de overeenkomst. Ook zou [eiser] volgens [gedaagde sub 1] c.s. niet bereid zijn geweest tot herstel over te gaan. De kantonrechter volgt [gedaagde sub 1] c.s. hierin niet. [gedaagde sub 1] c.s. verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt slechts naar het rapport van JBK, zonder toe te lichten waarom uit dit rapport zou volgen dat het werk zodanig slecht was dat [gedaagde sub 1] c.s. niet in staat zou zijn de daarin vermelde gebreken te herstellen. Uit het rapport, dat overigens pas na de gestelde ontbinding is opgesteld, volgt in elk geval niet zonder meer dat sprake was van zodanige tekortkomingen dat van hem in redelijkheid niet meer gevraagd kon worden om [gedaagde sub 1] c.s. in de gelegenheid te stellen deze te herstellen. Evenmin is gebleken dat [eiser] niet bereid zou zijn de werkzaamheden af te ronden. [eiser] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat hij juist wel bereid was de werkzaamheden af te ronden en eventuele gebreken te herstellen, maar dat [gedaagde sub 1] c.s. hem daartoe geen gelegenheid gaf door hem de toegang tot de woning te weigeren.
5.7.
Gelet op het voorgaande is niet komen vast te staan dat [eiser] op 7 oktober 2020 in verzuim verkeerde. Het gevolg hiervan is dat bij [gedaagde sub 1] c.s. de bevoegdheid ontbrak om de overeenkomst te ontbinden. De overeenkomst is dan ook niet ontbonden maar dient te worden aangemerkt als zijnde opgezegd door [gedaagde sub 1] c.s.. Dit betekent dat de primair gevorderde verklaring voor recht zal worden gegeven. Ook betekent dit dat op [gedaagde sub 1] c.s. een betalingsverplichting rust.
de hoogte van de betalingsverplichting
5.8.
In geval van opzegging bepaalt artikel 7:764 lid 2 BW dat de opdrachtgever de voor het gehele werk geldende prijs moet betalen, verminderd met de besparingen die voor de aannemer uit de opzegging voortvloeien, tegen aflevering door de aannemer van het reeds voltooide werk. Indien de prijs afhankelijk was gesteld van de werkelijk door de aannemer te maken kosten, wordt de door de opdrachtgever verschuldigde prijs berekend op grondslag van de gemaakte kosten, de verrichte arbeid en de winst die de aannemer over het gehele werk zou hebben gemaakt.
5.9.
[eiser] vordert in dit kader betaling van een bedrag van € 9.107,80 met als omschrijving “
eindfactuur op aanneemsom offerte exclusief meerwerken verbouwing [adres]”. Bij deze factuur bevindt zich ook een overzicht met verrekening van meer- en minderwerk. Daarnaast vordert [eiser] betaling van een factuur van € 4.317,10 met als omschrijving “
Meerwerk buiten offerte”.
5.10.
De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde sub 1] c.s. (de omvang van) de hiervoor vermelde eindfactuur niet heeft betwist, zodat [gedaagde sub 1] c.s. veroordeeld zal worden tot betaling daarvan. Ten aanzien van de factuur “
Meerwerk buiten offerte”heeft [gedaagde sub 1] c.s. aangevoerd dat de werkzaamheden aanzienlijk minder tijd in beslag hebben genomen dan de vermelde 81 manuren. Ook voert [gedaagde sub 1] c.s. aan dat worden ‘data en dergelijke’ niet genoemd. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde sub 1] c.s. zijn verweer hiermee onvoldoende heeft onderbouwd. Het had op de weg van [gedaagde sub 1] c.s. gelegen om gemotiveerd aan te geven op welke onderdelen de factuur volgens hem onjuist is. Evenmin is gebleken dat [gedaagde sub 1] c.s. op enig moment opheldering heeft gevraagd aan [eiser] over het aantal opgevoerde manuren. De conclusie is dat ook de vordering ten aanzien van deze factuur zal worden toegewezen.
wettelijke rente
5.11.
[eiser] vordert wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 30 oktober 2020. Op die datum was [gedaagde sub 1] c.s. echter nog niet met betaling in verzuim. In de brief van 5 november 2020 met daarbij gevoegd de twee facturen wordt [gedaagde sub 1] c.s. een betalingstermijn gegeven van 14 dagen na ontvangst van de brief. De kantonrechter zal de wettelijke rente over de hoofdsom daarom toewijzen vanaf 21 november 2020.
buitengerechtelijke incassokosten
5.12.
[eiser] vordert een bedrag van € 1.009,25 aan buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat aan de vereisten zoals gesteld in artikel 6:96 BW is voldaan. Daarmee is de vergoeding verschuldigd. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is echter hoger dan het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief. De vordering zal dan ook worden toegewezen tot € 909,25, zijnde het wettelijk tarief dat hoort bij de toegewezen hoofdsom. De vordering tot betaling van de wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten wordt toegewezen vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis. Dat [gedaagde sub 1] c.s. eerder in verzuim is komen te verkeren is gesteld noch gebleken.
de proceskosten
5.13.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde sub 1] c.s., omdat hij ongelijk krijgt. Daarbij wordt [gedaagde sub 1] c.s. ook veroordeeld tot betaling van de nakosten voor zover daadwerkelijk nakosten door [eiser] worden gemaakt. De gevorderde rente over de proces- en nakosten zal worden toegewezen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze uitspraak.
de tegenvordering
5.14.
[gedaagde sub 1] c.s. legt aan zijn tegenvordering ten grondslag dat hij schade heeft geleden ten gevolge van een tekortkoming door [eiser] . Deze schade bestaat uit kosten voor herstel en afmaken van het werk, buitengerechtelijke incassokosten en kosten van het opgestelde rapport van JBK. De kantonrechter heeft hiervoor geoordeeld dat [eiser] niet in verzuim is gekomen zodat [gedaagde sub 1] c.s. niet gerechtigd was de overeenkomst te ontbinden. Dit betekent tegelijkertijd dat [gedaagde sub 1] c.s. geen aanspraak kan maken op (vervangende) schadevergoeding. Daarvoor is immers eveneens verzuim vereist.
5.15.
De conclusie is dat de vordering van [gedaagde sub 1] c.s. moet worden afgewezen.
5.16.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde sub 1] c.s., omdat hij ongelijk krijgt. Gelet op de samenhang met de vordering in conventie zal het aantal punten in reconventie worden gehalveerd. De gevorderde rente over de proceskosten zal worden toegewezen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze uitspraak.

6.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
6.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde sub 1] c.s. de aannemingsovereenkomst inzake de verbouwing van de woning van [gedaagde sub 1] c.s. aan de [adres] te [woonplaats] hebben opgezegd;
6.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. tot betaling aan [eiser] van € 13.424,90, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 21 november 2020 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. tot betaling aan [eiser] van € 909,25 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag veertien dagen na betekening van dit vonnis;
6.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiser] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 105,03
griffierecht € 499,00
salaris gemachtigde € 746,00 ,
vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
6.5.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. tot betaling van € 124,00 aan nasalaris, vermeerderd met de wettelijke rente over de nakosten vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling, voor zover daadwerkelijk nakosten door [eiser] worden gemaakt;
6.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.7.
wijst de vordering voor het overige af.
de tegenvordering
6.8.
wijst de vordering af;
6.9.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [eiser] worden vastgesteld op een bedrag van € 373,00 aan salaris van de gemachtigde van [eiser] , vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
6.10.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter