ECLI:NL:RBNHO:2021:5557

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 juli 2021
Publicatiedatum
6 juli 2021
Zaaknummer
8990724
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot betaling door Wooncompagnie wegens onduidelijke grondslag en betalingsregeling

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 7 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Wooncompagnie en twee gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. Wooncompagnie vorderde betaling van een bedrag van € 801,87, dat volgens hen voortkwam uit achterstallige huurbetalingen en een openstaande meerwerkfactuur. De gedaagden betwistten de vordering en stelden dat zij altijd hun huur op tijd hebben betaald en dat de openstaande bedragen betrekking hadden op een meerwerkfactuur waarvoor een betalingsregeling was getroffen.

De kantonrechter oordeelde dat de dagvaarding niet de juiste grondslag voor de vordering vermeldde. Wooncompagnie had in de dagvaarding een achterstand in huurbetalingen als basis genomen, terwijl de gedaagden erkenden dat het ging om een meerwerkfactuur. De kantonrechter stelde vast dat de betalingsregeling die was getroffen niet op zorgvuldige wijze was herzien door Wooncompagnie, en dat de gedaagden niet in betalingsonwil verkeerden, maar in betalingsonmacht. Hierdoor kon Wooncompagnie niet eisen dat de regeling werd opgeheven.

De kantonrechter wees de vordering van Wooncompagnie af en veroordeelde hen tot betaling van de proceskosten, die op nihil werden vastgesteld. Dit vonnis benadrukt het belang van duidelijke communicatie en correcte informatieverstrekking door incassogemachtigden, evenals de noodzaak om betalingsregelingen zorgvuldig te hanteren.

Uitspraak

8RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 8990724 \ CV EXPL 21-447 (rvk)
Uitspraakdatum: 7 juli 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de stichting
Stichting Wooncompagnie, h.o.d.n. Bouwcompagnie, Wooncompagnie en Blokcompagnie
gevestigd en kantoorhoudende te Hoorn NH
eiseres
verder te noemen: Wooncompagnie
gemachtigde: L.V. Snijder, gerechtsdeurwaarder te Beverwijk
tegen

1.[gedaagde 1]

wonende te [woonplaats]
2.
[gedaagde 2]
wonende te [woonplaats]
gedaagden
verder te noemen: [gedaagde 1] en [gedaagde 2]
procederend bij gedaagde sub 1
De kern van de zaak
De dagvaarding moet de grondslag van de eis bevatten. Een incassogemachtigde moet correct omgaan met schuldenaren en juiste en duidelijke informatie verstrekken. Dat is in dit geval niet gebeurd. Het is niet redelijk als een incassogemachtigde een gesloten betalingsregeling al vrij snel zonder concrete aanleiding wil ophogen en beëindigt als dat niet lukt. Daarom wijst de kantonrechter de vordering af ook al zijn niet alle aflossingen tijdig voldaan.

1.Het procesverloop

1.1.
Wooncompagnie heeft bij dagvaarding van 18 januari 2021 een vordering tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ingesteld. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben mondeling geantwoord.
1.2.
Op 11 juni 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft Wooncompagnie bij brief van 28 mei 2021 nog stukken toegezonden. Op de zitting heeft Wooncompagnie nog een actueel overzicht overgelegd.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] huren van Wooncompagnie de woonruimte aan de [adres] te [woonplaats] tegen een maandelijkse huurprijs van € 619,36, bij vooruitbetaling te voldoen.
2.2.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben bij het betrekken van de woning in juli 2019 door Wooncompagnie werkzaamheden laten uitvoeren aan de woning en de tuin. Hiervoor heeft Wooncompagnie op 23 juli 2019 een factuur € 827,71 met omschrijving ‘Tweede 50% van € 1653,40 voor meerwerk’ aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gestuurd (hierna: de meerwerkfactuur).

3.De vordering

3.1.
Wooncompagnie vordert dat de kantonrechter [gedaagde 1] en [gedaagde 2] veroordeelt tot betaling van € 801,87.
3.2.
Wooncompagnie legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op grond van de huurovereenkomst gehouden zijn de
huurbij vooruitbetaling te voldoen. Zij hebben echter een achterstand laten ontstaan. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn ook na aanmaning en sommatie niet overgegaan tot betaling, zodat zij ook de buitengerechtelijke incassokosten van € 164,01 exclusief btw (€ 198,45 inclusief btw) moeten betalen. Gelet op het betalingsverzuim maakt Wooncompagnie ook aanspraak op de wettelijke rente van € 21,71, berekend tot 18 januari 2021. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben in totaal € 9.663,63 voldaan, zodat te vorderen resteert € 801,87.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwisten de vordering. Zij voeren aan – samengevat – dat er inderdaad nog een bedrag openstaat, maar dat gaat niet over de huur. Die hebben zij altijd netjes op tijd betaald. Het bedrag waar het om gaat betreft de (tweede) factuur voor de werkzaamheden aan de woning en de tuin van € 826,71, maar daar is een betalingsregeling voor getroffen. Wooncompagnie wil echter dat het maandbedrag van die regeling verhoogd wordt. Dat lukt niet en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] klagen er ook over dat zij steeds aangeven dat ze niet kunnen betalen voor de eerste van de maand en dat dat toch wordt geëist.

5.De beoordeling

inhoud dagvaarding
5.1.
De kantonrechter stelt voorop dat een dagvaarding de gronden moet vermelden waarop de eis gebaseerd is [1] . De grondslag die Wooncompagnie in de dagvaarding vermeldt - een achterstand in de huurbetalingen – blijkt echter niet de werkelijke grondslag van de vordering te zijn. Op de zitting heeft Wooncompagnie bevestigd dat het inderdaad, zoals [gedaagde 1] en [gedaagde 2] opmerken, gaat om een niet-betaalde meerwerkfactuur.
5.2.
Daar komt bij dat in de dagvaarding in eerste instantie geen openstaand bedrag wordt genoemd. Wooncompagnie verwijst naar een als productie 1 overgelegd overzicht ‘rekening courant cumulatief’ per datum 13 januari 2021 dat uitkomt op een openstaand saldo van € 826,71. Het is niet duidelijk waarop dit saldo betrekking heeft, aangezien in dit overzicht facturen voor huur maar ook facturen voor een order ‘VOR00000162’ staan vermeld.
5.3.
In de dagvaarding is verderop wel een staatje opgenomen dat er zo uitziet:
Achterstallige huurpenningen € 10.245,34
(t/m januari 2021)
Rente tot heden € 21,71
Buitengerechtelijke kosten € 164,01
B.T.W. over buitengerechtelijke kosten € 34,44
Subtotaal € 10.465,50
In mindering ontvangen € 9.663,63
Totaal € 801,87
5.4.
Met dit overzicht suggereert Wooncompagnie zelfs dat er sprake is (geweest) van een huurachterstand van meer dan € 10.000,- terwijl Wooncompagnie op de zitting heeft bevestigd dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de huur altijd op tijd betaald hebben. Ook het ter zitting overhandigde overzicht van de achterstand suggereert dat het gaat om achterstallige huurtermijnen. Wooncompagnie heeft dus in strijd met de regels [2] de grondslag van de vordering niet juist opgenomen en de dagvaarding is niet duidelijk. Hetzelfde geldt voor de aanmaningen die namens Wooncompagnie zijn verzonden. Dat kan een reden zijn om Wooncompagnie niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering. Echter omdat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in hun mondeling antwoord en ook op de zitting, hebben erkend de meerwerkfactuur verschuldigd te zijn, zal de kantonrechter de vordering inhoudelijk behandelen.
betalingsregeling
5.5.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben aangevoerd dat zij met betrekking tot de openstaande meerwerkfactuur in februari 2020 een betalingsregeling hebben getroffen met Wooncompagnie, waarbij is afgesproken dat € 35,- per maand afgelost zou worden. Wooncompagnie heeft vervolgens vier maanden later op 17 juni 2020 de volgende e-mail gestuurd:
‘In bovengenoemd dossier moet de regeling worden herzien. Wij verwachten dat het inmiddels hogere aflossingen kunnen worden gedaan. Kunt u ons een nieuw betaalvoorstel toesturen?’
5.6.
De kantonrechter overweegt hierover als volgt. Desgevraagd heeft Wooncompagnie hierover op de zitting verklaard dat zij op basis van ervaringsregels in juni 2020 tot de inschatting kwam dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] meer dan € 35,- per maand konden aflossen en dat zij daarom deze e-mail heeft gestuurd. Dit berust dus niet op een inschatting van de financiële situatie van [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. Ook heeft Wooncompagnie geen informatie gevraagd bij [gedaagde 1] en [gedaagde 2] over hun financiële situatie, de e-mail geeft simpelweg aan dat de regeling herzien
moetworden en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] met een voorstel moeten komen. De regeling is vervolgens vervallen. De nieuwe regeling die daarna werd getroffen hield weer in dat er € 35,- per maand betaald moest worden, en ondanks het feit dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] weer aangeven dat het voor hen niet goed mogelijk is dit steeds voor de eerste van de maand te betalen, bleef dat wel de regeling. Het feit dat vervolgens niet altijd op tijd betaald werd, is de aanleiding geweest voor Wooncompagnie om een dagvaarding uit te brengen. Terwijl uit de tijdige betalingen van de huur en de regelmatige aflossingen bleek dat geen sprake is van niet willen betalen maar van niet kunnen betalen. Geen betalingsonwil dus.
5.7.
Niet valt in te zien welk belang Wooncompagnie er bij had om de lopende betalingsregeling open te breken. Het argument dat de betalingsregeling op deze manier lang zal lopen is onvoldoende. Indien Wooncompagnie dat zo belangrijk vond, had zij de betalingsregeling direct al niet moeten aangaan. In elk geval is de kantonrechter van oordeel dat de manier waarop Wooncompagnie de eis tot verhoging aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] heeft bekendgemaakt onzorgvuldig is geweest. De woorden ‘dat de regeling
moetworden herzien’ suggereren dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] verplicht waren een hoger maandbedrag te gaan aflossen. Dat Wooncompagnie heeft aangegeven dat het hier niet om een verplichting ging of dat er te praten viel over de betaaldatum heeft zij ter zitting wel gesteld maar niet onderbouwd, integendeel zij heeft op de zitting verklaard dat het hier om een ‘standaardmail’ ging. Wooncompagnie kon er dan ook in redelijkheid niet toe overgaan de regeling vervallen te verklaren. Zeker gezien de extra kosten die gemoeid zijn met een procedure als de onderhavige. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat de regeling is blijven doorlopen zodat Wooncompagnie nu geen betaling ineens kan eisen. De vordering zal worden afgewezen. De kantonrechter merkt daarbij wel op dat dit betekent dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de aflossingen moeten blijven voldoen.
5.8.
De gevorderde wettelijke rente zal gezien het voorgaande eveneens worden afgewezen.
buitengerechtelijke incassokosten
5.9.
Wooncompagnie maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van in totaal € 198,45 inclusief btw. In de dagvaarding is dit bedrag niet nader gespecificeerd maar uit de stukken en de toelichting op de zitting blijkt dat het enerzijds gaat om een bedrag van € 48,40 vanwege het niet tijdig betalen van een bedrag van € 128,23 en anderzijds om een bedrag van € 150,05 inclusief btw vanwege het niet tijdig betalen van de meerwerkfactuur van € 826,71. Het bedrag van € 48,40 is niet toewijsbaar omdat uit een door Wooncompagnie zelf overgelegd overzicht blijkt dat het achterstallige bedrag van € 128,23 op 24 oktober 2019 bij Wooncompagnie is ontvangen en dat is binnen de termijn van twee weken na ontvangst van de ‘14-dagen’ brief van 18 oktober 2019 waarin [gedaagde 1] en [gedaagde 2] nogmaals de kans kregen dit bedrag zonder incassokosten te betalen. Het bedrag van € 150,05 is niet toewijsbaar omdat dit bedrag reeds onderdeel uitmaakt van de – nog steeds lopende – betalingsregeling. Dat leidt de kantonrechter af uit de overgelegde brief van 19 augustus 2020 (productie 2 bij akte overlegging stukken) waarin de incassokosten uitmaken van de getroffen regeling.
5.10.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van Wooncompagnie zal afwijzen.
5.11.
De proceskosten komen voor rekening van Wooncompagnie, omdat zij ongelijk krijgt. De kantonrechter ziet aanleiding om de proceskosten op nihil te stellen omdat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] geen kosten hebben gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt Wooncompagnie tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Merkus en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Artikel 111 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
2.Artikel 21 en artikel 111 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering