ECLI:NL:RBNHO:2021:5595

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 juni 2021
Publicatiedatum
6 juli 2021
Zaaknummer
8715622 CV EXPL 20-7017
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtsgeldigheid van 're-assignment' formulier in luchtvaartclaim en compensatie bij vertraging

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 9 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Royal Air Maroc. De passagier had een vordering ingesteld wegens een vertraging van meer dan drie uur van zijn vlucht van Amsterdam naar Tanger op 7 augustus 2018. De passagier vorderde compensatie van €400,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de passagier niet over een bevestigde boeking beschikte en dat de vordering niet rechtsgeldig was omdat deze aan Airhelp was overgedragen en vervolgens weer was herovergedragen aan de passagier.

De kantonrechter oordeelde dat de passagier wel degelijk over een bevestigde boeking beschikte en dat de vervoerder niet had aangetoond dat de passagier niet met de vlucht was vervoerd. De rechter concludeerde dat de passagier recht had op compensatie op basis van de Verordening. Daarnaast werd het 're-assignment' formulier, dat de heroverdracht van de vordering aan de passagier bevestigde, als rechtsgeldig erkend. De kantonrechter wees de vordering tot betaling van €400,00 toe, vermeerderd met wettelijke rente, en veroordeelde de vervoerder tot betaling van de proceskosten. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, omdat de passagier onvoldoende had aangetoond dat deze kosten waren gemaakt.

De uitspraak benadrukt de rechten van passagiers bij vertragingen en de noodzaak voor luchtvaartmaatschappijen om hun verweren goed te onderbouwen. De beslissing bevestigt ook de geldigheid van overdracht van vorderingen in het kader van luchtvaartclaims, mits aan de wettelijke vereisten wordt voldaan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8715622 CV EXPL 20-7017
Uitspraakdatum: 9 juni 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats]
eiser
hierna te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. D.E. Lof
tegen
de buitenlandse vennootschap
Société Anonyme (S.A.) Royal Air Maroc,statutair gevestigd te Casablanca (Marokko) en kantoorhoudende te Amsterdam,
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. T. Teke

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 3 juli 2020 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Amsterdam (Schiphol) naar Tanger (Marokko) op 7 augustus 2018, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht heeft meer dan drie uur vertraging opgelopen.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- €400,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 augustus 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 60,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hem te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering en voert primair aan dat de passagier niet over een bevestigde boeking beschikt zoals bedoeld in artikel 3 lid 2 onder a van de Verordening en zich ook niet (tijdig) bij de incheckbalie heeft gemeld. Om vast te kunnen stellen of de passagier over een bevestigde boeking beschikt dient de passagier een kopie van het paspoort, een (elektronische) ticket en een boarding pass in het geding te brengen. Zonder deze gegevens kan de vervoerder ook niet nagaan of de passagier al dan niet gratis of tegen een gereduceerd tarief heeft gereisd als bedoeld in artikel 3 lid 3 van de Verordening. Voorts voert de vervoerder aan dat betwist wordt dat de gemachtigde van de passagier in deze met volmacht van de passagier handelt.
4.2.
Subsidiair voert de vervoerder aan dat de passagier niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat hij zijn vordering aan Airhelp Limited (hierna: Airhelp) heeft overgedragen door gebruik te maken van het standaard ‘assignment form’. De constructie met de ‘heroverdracht’ moet volgens de vervoerder worden aangemerkt als een schijnconstructie. Het heeft er alle schijn van dat (de naam van) eiser, zonder wetenschap van eiser, als formele procespartij wordt gebruikt om de tot nu toe gebrekkig gebleken ‘assignment form’-constructie te herstellen. Het is volgens de vervoerder nog steeds Airhelp die als feitelijke procespartij achter de schermen aan de touwtjes trekt en instructies geeft aan de gemachtigde van de passagier.
4.3.
Voorts betwist de vervoerder buitengerechtelijke kosten verschuldigd te zijn omdat de door de gemachtigde van de passagier verrichte werkzaamheden niet meer zijn geweest dan de verrichtingen waarvoor de in artikelen 237-240 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Ten aanzien van het door de vervoerder primair gevoerde verweer overweegt de kantonrechter het volgende. Artikel 3 lid 2 onder a van de Verordening bepaalt dat voor toepassing van de Verordening vereist is dat de passagier een bevestigde boeking voor de vlucht in kwestie heeft en zich - behalve in geval van annulering als bedoeld in artikel 5 - (tijdig) bij de incheckbalie meldt. De bewijslast ter zake hiervan rust op de passagier. De passagier heeft in de onderhavige procedure een ‘Electronic Ticket Receipt’ overgelegd als productie 1 in de dagvaarding waarop onder andere het vluchtnummer, de vluchtdatum, de vluchttijden en de vertrekplaats en de aankomstplaats vermeld zijn. In artikel 2 sub g van de Verordening wordt onder een boeking verstaan:
“het feit dat de passagier een ticket heeft of een ander bewijs dat de boeking is aanvaard en geregistreerd door de luchtvaartmaatschappij of de touroperator.”De kantonrechter overweegt dat in de ‘Electronic Ticket Receipt’ ticketnummer [nummer] is opgenomen. In het onderhavige geval acht de kantonrechter dit voldoende om aan te nemen dat een ticket is uitgeschreven en dat de boeking is aanvaard door de vervoerder. Hiermee is voldaan aan het eerste vereiste van artikel 3 lid 2 onder a van de Verordening.
5.3.
De vervoerder heeft voorts aangevoerd dat de passagier zich niet (tijdig) bij de incheckbalie heeft gemeld voor de vlucht en daarmee niet heeft voldaan aan het tweede vereiste van artikel 3 lid 2 onder a van de Verordening. Reeds is vast komen te staan dat de passagier beschikt over een bevestigde boeking voor de vlucht. Ingevolge ECLI:EU:C:2019:902, zaak C756/18 van 24 oktober 2019 dient artikel 3 lid 2 onder a van de Verordening zo gelezen te worden dat ‘
aan passagiers van een vlucht met drie uur of meer vertraging bij aankomst die over een bevestigde boeking voor die vlucht beschikken, de compensatie uit hoofde van die verordening niet mag worden geweigerd louter op grond dat zij in het kader van hun vordering tot compensatie niet hebben aangetoond, met name door middel van de instapkaart, dat zij voor de betrokken vlucht aanwezig waren bij de incheckbalie, tenzij wordt aangetoond dat deze passagiers niet met de vertraagde vlucht in kwestie zijn vervoerd, hetgeen de nationale rechter dient na te gaan.’. In het onderhavige geval lag het op de weg van de vervoerder om aan te tonen dat de passagier, nu dat de passagier over een bevestigde boeking beschikt, niet door de vervoerder met de vlucht is vervoerd. De vervoerder heeft in dit verband geen stukken overgelegd waar dit uit kan blijken zodat voldoende aannemelijk is geworden dat de passagier wel met de vlucht is vervoerd en zich aldus (tijdig) bij de incheckbalie heeft gemeld. Hiermee is tevens voldaan aan het tweede vereiste van artikel 3 lid 2 onder a van de Verordening.
5.4.
Het voorgaande brengt mede dat de Verordening in het onderhavige geval van toepassing is op de vordering van de passagier en de passagier in beginsel in aanmerking komt voor compensatie vanwege de vertraagd uitgevoerde vlucht van Amsterdam naar Tanger.
5.5.
De vervoerder heeft voorts betwist dat de gemachtigde van de passagier in deze met volmacht van de passagier handelt. De kantonrechter overweegt dat, nu de gemachtigde van de passagier advocaat is, artikel 80 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en artikel 2.3 van het Landelijk procesreglement voor rolzaken kanton eraan in de weg staan dat de kantonrechter van hem een aan hem door de cliënt verstrekte schriftelijke volmacht kan verlangen. Hij wordt, als advocaat, namelijk geacht zich niet zonder deugdelijke volmacht als gemachtigde te presenteren.
5.6.
Voorts voert de vervoerder aan dat de passagier niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat zij haar vordering aan Airhelp heeft overgedragen door gebruik te maken van het standaard ‘assignment form’. De constructie met de heroverdracht moet volgens de vervoerder worden aangemerkt als een schijnconstructie. De passagier heeft gesteld dat cessie heeft plaatsgevonden en dat hij middels een ‘Assignment Form’ de vordering op de vervoerder heeft overgedragen aan Airhelp. Vervolgens heeft Airhelp middels een ‘re-assignment form’ de vordering weer overgedragen aan de passagier, aldus de passagier. Bij dagvaarding heeft de passagier een afschrift van het ‘re-assignment’ formulier overgelegd. Echter was dat formulier niet voorzien van een handtekening namens Airhelp. Pas bij conclusie van repliek heeft de passagier een afschrift van het ‘re-assignment’ formulier overgelegd voorzien van de handtekening van zowel de passagier als Airhelp. Tevens is bij repliek een kopie van het paspoort van de passagier overgelegd. Volgens de passagier toont het ‘re-assignment’ formulier aan dat de passagier beschikt over het vorderingsrecht inzake de onderhavige vordering.
5.7.
Ten aanzien van de vraag of de passagier gerechtigd is de vordering zelf in eigen naam in te stellen, wordt als volgt overwogen. Een rechtsgeldige cessie dient, onder verwijzing naar artikel 3:94 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW), aan twee constitutieve vereisten te voldoen: een akte van cessie en een mededeling daarvan aan de debiteur. De passagier heeft in de conclusie van repliek gesteld dat hij in eerste instantie het vorderingsrecht van de onderhavige vordering middels cessie heeft overgedragen aan Airhelp. De vervoerder heeft dit ook niet weersproken. Zodoende is komen vast te staan dat een eerste rechtsgeldige cessie heeft plaatsgevonden waarbij het vorderingsrecht van de onderhavige vordering werd overgedragen van de passagier aan Airhelp. Voorts heeft de passagier gesteld dat het vorderingsrecht van de onderhavige vordering wederom werd overgedragen, maar nu van Airhelp terug aan de passagier. De vervoerder betwist dat het vorderingsrecht aan de passagier is overgedragen omdat de heroverdracht volgens de vervoerder een schijnconstructie betreft.
5.8.
Ten aanzien van de heroverdracht van de onderhavige vordering dient eveneens aan de hiervoor genoemde constitutieve vereisten van artikel 3:94 lid 1 BW te worden voldaan. De passagier heeft het ‘re-assignment’ formulier overgelegd bij dagvaarding, maar zonder handtekening van Airhelp. De passagier heeft dit bij repliek hersteld en een afschrift van het ‘re-assignment’ formulier overgelegd met zowel de handtekening van de passagier als een handtekening namens Airhelp. In het ‘re-assignment’ formulier is vermeld dat Airhelp namens de passagier de overdracht van verworven claims, met betrekking tot de onderhavige vertraagde vlucht, aan de passagier bevestigt. Naar het oordeel van de kantonrechter kwalificeert het ‘re-assignment’ formulier als een akte van cessie in de zin van artikel 3:94 lid 1 BW. Aan het mededelingsvereiste is in ieder geval voldaan toen de cessie in deze procedure, zo niet bij dagvaarding dan wel bij repliek, ter kennis van de vervoerder is gebracht. Gelet op het voorgaande is aan de vereisten voor een rechtsgeldige overdracht van de vordering door Airhelp aan de passagier voldaan. De conclusie is dan ook dat het vorderingsrecht van Airhelp is overgedragen aan de passagier en de passagier aldus gerechtigd is zelf de vordering in te stellen. Het niet-ontvankelijkheidsverweer van de vervoerder faalt.
5.9.
De vervoerder heeft verder geen inhoudelijk verweer gevoerd ten aanzien van de vertraging van de vlucht en heeft te kennen gegeven dat de vlucht meer dan drie uur vertraging heeft opgelopen. De vordering tot betaling van de hoofdsom zal dan ook gelet op de duur van de vertraging van de vlucht worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.10.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De passagier heeft hiertegenover onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten moet daarom worden afgewezen.
5.11.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 400,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 augustus 2018 tot aan de dag van voldoening;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van de passagier vaststelt op de volgende bedragen:
dagvaarding € 100,89;
griffierecht € 83,00;
salaris gemachtigde € 150,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter