ECLI:NL:RBNHO:2021:5667

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 juli 2021
Publicatiedatum
8 juli 2021
Zaaknummer
8252103 CV EXPL 20-138
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht door medische noodsituatie co-piloot

In deze zaak hebben drie passagiers een vordering ingesteld tegen Transavia Airlines C.V. wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht van Valencia naar Amsterdam op 22 december 2018. De passagiers arriveerden met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming en vorderden compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk dat de co-piloot acuut onwel was geworden tijdens de vlucht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagiers niet-ontvankelijk zijn in hun vordering voor passagier sub 3, omdat zij minderjarig is en niet wettelijk vertegenwoordigd. Voor de overige passagiers heeft de kantonrechter geoordeeld dat de vervoerder voldoende heeft aangetoond dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De kantonrechter oordeelde dat het plotseling ziek worden van de co-piloot een buitengewone omstandigheid opleverde, die niet inherent is aan de normale uitoefening van de activiteiten van de luchtvaartmaatschappij. De vordering van de passagiers werd afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8252103 \ CV EXPL 20-138
Uitspraakdatum: 7 juli 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2. [passagier sub 2]

3. [passagier sub 3]

allen wonende te [woonplaats] (Spanje)
eisers
hierna te noemen: de passagiers
gemachtigde: D.R. Kluft (Claimingo B.V.) en R. van Schendel (van Schendel en Partners)
tegen
de commanditaire vennootschap
Transavia Airlines C.V.
gevestigd te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
gemachtigde: mr. M. Reevers

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 19 november 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. Op 11 november 2020 is een tussenvonnis gewezen en is een comparitie van partijen bepaald.
1.3.
De vervoerder heeft op 25 mei 2021 aanvullende producties in het geding gebracht.
1.4.
Op 9 juni 2021 heeft de comparitie van partijen plaatsgevonden en heeft de vervoerder diens standpunten aan de hand van een pleitnotitie toegelicht, waarna vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Valencia (Spanje) naar Amsterdam op 22 december 2018 (hierna: de vlucht).
2.2.
De vlucht heeft vertraging opgelopen en de passagiers zijn uiteindelijk met meer dan drie uur vertraging op de eindbestemming aangekomen.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 750,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 januari 2019, althans vanaf 30 maart 2019, althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 136,13 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 30 maart 2019, althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten en de nakosten (begroot op € 120,00 per punt).
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagiers te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering en voert allereerst aan dat passagier sub 3 niet-ontvankelijk verklaard dient te worden daar zij minderjarig is en de vereiste rechterlijke machtiging ontbreekt.
4.2.
Voorts voert de vervoerder aan dat de vertraging van de vlucht het gevolg is van (doorwerking van) buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening, die ondanks het treffen van redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden. De vlucht is onderdeel van de rotatievlucht Amsterdam – Valencia – Amsterdam. Het toestel waarmee de voorgaande vlucht werd uitgevoerd (Amsterdam – Valencia) is om 07:31 uur lokale tijd vertrokken uit Amsterdam, maar moest een uur na het opstijgen noodgedwongen terugvliegen naar Amsterdam omdat de co-piloot onwel was geworden en acuut medische zorg nodig had en bovendien zou de vliegveiligheid in het geding kunnen komen wanneer er wordt gevlogen met één piloot. Aldus besloot de gezagvoerder, conform de vigerende voorschriften, om terug te vliegen naar Amsterdam. Aangekomen in Amsterdam zijn alle passagiers van boord gegaan en is een nieuwe bemanning opgeroepen en een nieuwe vertrektijd aangevraagd. Om 13:09 uur lokale tijd is de voorgaande vlucht opnieuw richting Valencia vertrokken. Het onverwachts ziek worden van de co-piloot als gevolg van een van buiten komende oorzaak is niet inherent aan de normale uitoefening van de activiteiten van een luchtvaartmaatschappij. De vervoerder heeft hier geen daadwerkelijke invloed op uit kunnen oefenen. Dergelijke omstandigheden zijn niet te voorkomen.
4.3.
Voorts betwist de vervoerder buitengerechtelijke kosten verschuldigd te zijn.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Gebleken is dat passagier sub 3 minderjarig is. Een minderjarige is niet bevoegd als procespartij op te treden en dient in de procedure te worden vertegenwoordigd door een wettelijke vertegenwoordiger die voor een optreden ten behoeve van de minderjarige als eisende partij machtiging behoeft van de kantonrechter. Verwezen wordt naar het bepaalde in artikel 1:253k in verbinding met artikel 1:349 BW. Passagier sub 3 is echter zelf als eisende partij opgetreden en zij is niet vertegenwoordigd als hiervoor bedoeld. Daarom dient zij vanwege haar minderjarigheid niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering.
5.3.
Vast is komen te staan dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn gearriveerd op hun eindbestemming te Amsterdam, zodat in beginsel een compensatieplicht geldt voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008, dient de vervoerder in het voorkomende geval aan te tonen, dat hij de buitengewone omstandigheden, die tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden, zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personele middelen kennelijk niet had kunnen vermijden, behoudens als hij op het relevante tijdstip uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming onaanvaardbare offers had gebracht.
5.4.
De vraag die voorligt is of de vervoerder met de door hem overgelegde producties en zijn toelichting daarop, voldoende heeft aangetoond dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden.
5.5.
De vervoerder heeft in dat verband aangevoerd dat, tijdens de uitvoering van de voorgaande vlucht van Amsterdam naar Valencia, de co-piloot acuut onwel werd en gebraakt heeft en dat hij vervolgens het bewustzijn verloor in de cockpit van het vliegtuig. Hierop zag de gezagvoerder van de voorgaande vlucht zich genoodzaakt om terug te vliegen naar de luchthaven van Amsterdam voor medische hulp ten behoeve van de co-piloot, maar ook vanwege de vliegveiligheid die in het geding zou kunnen komen wanneer doorgevlogen zou worden met één piloot. De vervoerder heeft ter onderbouwing van het voorgaande het ‘OCC Management Report’, een gedeelte uit het ‘GSC Report’, het ‘Cabin Flight Report’, een ‘Aircraft Flight Log’ en een verklaring van de gezagvoerder overgelegd (producties 22 t/m 26 conclusie van dupliek). In het ‘OCC Management Report’ is onder andere opgenomen ‘
Returned to AMS due to crew issues. (Copilot incap/fainted.) Mayday declared.’. In het ‘GSC Report’ is vermeld ‘
Turning back to AMS due to sick First Officer. Is feeling sick and fainted.’. Dit wordt ook ondersteund door het ‘Cabin Flight Report’, de ‘Aircraft Flight Log’ en de verklaring van de gezagvoerder waarin vergelijkbare berichten met dezelfde strekking zijn te vinden. Hiermee heeft de vervoerder voldoende aannemelijk gemaakt dat de copiloot vlak na het vertrek van de voorgaande vlucht acuut onwel werd en niet meer in staat was om zijn taken als copiloot uit te voeren. Voorts heeft de vervoerder toegelicht dat vluchten zoals de onderhavige wegens veiligheidsredenen met twee piloten uitgevoerd dienen te worden. De passagiers hebben dit niet betwist.
5.6.
Het plotseling ziek worden van een piloot kan onder bepaalde omstandigheden een buitengewone omstandigheid (onverwacht vliegveiligheidsprobleem) opleveren, zoals ook is bepaald in de zaak van de kantonrechter d.d. 28 oktober 2020 – ECLI:NL:RBNHO:2020:8758. Gelet op de omstandigheden van het onderhavige geval levert het acuut ziek worden van de copiloot naar het oordeel van de kantonrechter een buitengewone omstandigheid (onverwacht vliegveiligheidsprobleem) op. Dit is een van buiten komende omstandigheid waar een luchtvaartmaatschappij geen invloed op kan uitoefenen. Daarbij wordt in de onderhavige zaak ook in overweging genomen dat de copiloot gedurende de uitvoering van de voorgaande vlucht acuut onwel is geworden en dat het voor de vervoerder in die omstandigheid onmogelijk is om over een reservepiloot te beschikken en dat terugvliegen dan wel een tussenlanding maken derhalve noodzakelijk is.
5.7.
De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging als gevolg van de buitengewone omstandigheid te voorkomen dan wel te beperken.
5.8.
De passagiers hebben gesteld dat niet voldoende gebleken is dat het vervangen van de gehele bemanning noodzakelijk is geweest. De vervoerder heeft toegelicht dat op het moment dat het incident plaatsvond het onduidelijk was wat de copiloot mankeerde. De copiloot heeft gebraakt, verloor het bewustzijn en moest door de bemanningsleden uit zijn stoel getild worden na terugkomst in Amsterdam. Het is onder die omstandigheden goed voor te stellen dat de bemanning dusdanig was aangeslagen dat zij mentaal niet meer in staat waren om verder te vliegen. De gezagvoerder heeft ook verklaard dat hij na terugkomst in Amsterdam de mentale fitheid van zijn bemanning onderzocht heeft en vervolgens, gezien de heftigheid van de situatie en in het kader van de vliegveiligheid, besloten heeft een nieuwe bemanning op te roepen. De gezagvoerder is bevoegd die maatregelen te treffen die hij nodig acht om de vliegveiligheid te waarborgen of ter verzekering van de orde en discipline aan boord van het vliegtuig. Het besluit van de gezagvoerder om de gehele bemanning te vervangen dient daarom terughoudend en marginaal getoetst te worden. De kantonrechter ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de gezagvoerder niet in redelijkheid tot die beslissing heeft kunnen komen, noch dat de beslissing van de gezagvoerder is genomen door omstandigheden die in de invloed- en risicosfeer van de vervoerder lagen en door hem hadden kunnen worden voorkomen.
5.9.
De passagiers hebben voorts gesteld dat de vervoerder, om extra vertraging te voorkomen, direct na het incident een nieuwe bemanning had kunnen oproepen en niet pas na de landing in Amsterdam. De vervoerder heeft daartegen aangevoerd dat op het moment van het incident de indicatie is dat de copiloot acuut onwel is en dat de voorgaande vlucht terug moet naar Amsterdam. De kantonrechter begrijpt hieruit dat het op dat moment nog onduidelijk was of, en zo ja, in welke mate de situatie de (mentale) fitheid van de bemanning in negatieve zin zou beïnvloeden. In die gegeven omstandigheid is het niet redelijk om van de vervoerder te verwachten dat hij meteen overgaat tot het oproepen van een nieuwe bemanning terwijl nog onduidelijk is welke impact de situatie op de huidige bemanning heeft. Voorts hebben de passagiers gesteld dat het vervangen van de gehele bemanning meer vertraging heeft opgeleverd. De vervoerder heeft toegelicht dat het vervangen van de gehele bemanning geen extra vertragingstijd heeft opgeleverd. De voorgaande vlucht was om 07:31 uur lokale tijd vertrokken richting Valencia. Een uur na vertrek is het toestel omgekeerd en teruggevlogen naar Amsterdam vanwege de zieke copiloot, alwaar het toestel om 09:26 uur lokale tijd aankwam. De nieuwe bemanning werd opgeroepen om 10:00 uur lokale tijd nadat de passagiers van boord waren gegaan en nadat de gezagvoerder de fitheid van zijn bemanning had onderzocht. De vervoerder heeft om 10:22 uur lokale tijd een nieuwe vertrektijd aangevraagd en een nieuwe vertrektijd (CTOT) gekregen van 12:20 uur lokale tijd. De nieuwe bemanning is binnen de standaard responsetijd van 60 minuten gearriveerd. Het oproepen en arriveren van de nieuwe bemanning valt geheel binnen de nieuwe verkregen vertrektijd van 12:20 uur lokale tijd. Aldus is niet gebleken dat het oproepen en arriveren van de nieuwe bemanning aanvullende vertraging heeft veroorzaakt.
5.10.
De vervoerder heeft toegelicht dat de voorgaande vlucht terugkeerde naar Amsterdam ter waarborging van de veiligheid. Aldaar is kort na aankomst een nieuwe bemanning opgeroepen en heeft de vervoerder een nieuwe vetrektijd aangevraagd en in eerste instantie ook gekregen voor 12:20 uur lokale tijd. Door de nodige omdraaihandelingen, welke het gevolg waren van de buitengewone omstandigheid, werd de eerste vertrektijd van 12:20 uur lokale tijd niet gehaald en heeft de vervoerder een nieuwe vertrektijd gekregen voor 14:49 uur lokale tijd. De vervoerder heeft vervolgens herhaaldelijk om een eerdere vertrektijd gevraagd en uiteindelijk is een vertrektijd van 13:19 uur lokale tijd toegekend. De passagiers hebben dit niet betwist. De vervoerder heeft door het herhaaldelijk verzoeken om een nieuwe vetrektijd zelfs de vertrekvertraging met 90 minuten weten te beperken (het tijdsverschil tussen 14:49 uur en 13:19 uur). In de gegeven situatie kon er niet meer van de vervoerder worden verwacht. Niet valt in te zien welke maatregelen de vervoerder in dit geval nog meer of anders had moeten nemen om de vertraging te voorkomen dan wel te beperken.
5.11.
De conclusie is dat de vordering van de passagiers zal worden afgewezen. De overige verweren van de vervoerder behoeven derhalve geen bespreking.
5.12.
Als de in het ongelijk gestelde partij zullen de passagiers worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
5.13.
De gevorderde nakosten worden overeenkomstig de richtlijnen van het Landelijk Overleg Voorzitters Civiele sectoren en Kantonsectoren begroot op een half salarispunt conform het gebruikelijke liquidatietarief voor proceskosten tot een maximum van € 124,00.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
verklaart passagier sub 3 niet-ontvankelijk in haar vordering;
6.2.
wijst de vordering van passagiers sub 1 en 2 af;
6.3.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de vervoerder tot en met vandaag worden begroot op € 372,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder;
6.4.
veroordeelt de passagiers tot betaling van € 62,00 aan nakosten, voor zover daadwerkelijk nakosten door de vervoerder worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
6.5.
verklaart dit vonnis, ten aanzien van de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter